50 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 9 April 1870. schouwde als of hij, Spr., van" oordeel was, dat de raad zich aan de opinie der deskundigen moet houden. Hij verklaart, dit niet te hebben gezegd, althans in gcenen deele te hebben bedoeld, en het spreekt ook van zelf, dat de Raad geheel vrij is. Alleen meent Spr. te mogen beweren, dat, wanneer de Raad zich niet volkomen ingelicht rekent en er twijfel bestaat, of de com missie nu nog wel de herstelling der gebrokene brug prefereert, er dan ook aanleiding bestaat, om haar te verzoeken, zich op dat punt duidelijker- uit te spreken. In de tweede plaats meent Spr., dat wanneer het nu blijkt, dat ecne elder3 gelegde brug niet zooveel heeft gekost, het dan ook noodig is te achten, betrekkelijk dat punt, alvorens een oor deel te vellen, nader de opinie van de commissie te vragen. Wijders wcnscht Spr. nog op te merken, dat de heer Y\ iersraa er op gewezen heeft, dat blijkens het eerst uitgebragte rapport, in de commissie over de herstelling der brug ook vcrschiL van ge voelen heeft bestaan, namelijk, dat een harer leden op het maken van een nieuwen ligger heeft aangedrongen, hetgeen door de beide andere leden niet noodzakelijk werd geacht. Spr. geeft dit toe, doch is van mcening, dat dit weinig ter zake doet en dat in ieder geval het maken van een nieuwen ligger, met het maken van eene nieuwe brug nog al eenig verschil oplevert, llij gelooft, dat uit gezegd rapport genoegzuam blijkt, dat de com missie, niettegenstaande dat verschil, unaniem de herstelling der gebrokene brug voorstond en dat zij 't, behalve over den bedoel den ligger, over de wijze van herstelling geheel eens was. Ware zij, na het nu ingesteld nader onderzoek en door de nu bere kende cijfers van herstel of vernieuwing der brug tot een ander oordeel gekomen, zij zou dit, Spr. vertrouwt zulks, hebben uit gesproken. De heer Snringar heeft het, na lezing van het voorstel en van de daarbij gevoegde stukken, geen oogenblik in twijfel ge steld, op welke wijze hier gehandeld moet worden, daar ook hij, al moet eene nieuwe brug ƒ8000.00 en de herstelling der ge brokene ƒ4000.00 kosten, aan het maken eener nieuwe brug verre weg de voorkeur geeft en wel, omdat het eene een heelc en het andere een halve maatregel is, vaD welken laatsten Spr. een groot vijand is. Bovendien zou Spr. den Raad door een be sluit tot herstelling der gebrokene brug niet verantwoord rekenen. Niet alleen mist hij eene positive verklaring, dat de brug, na te zijn hersteld, weder in voldoenden toestand zal verkeeren, maar ook tusschen de regels van het rapport in leest Spr., dat de deskundigen eene brug van geslagen ijzer prefereren. Duidelijk blijkt dit reeds aan het slot van het primitive rapport, alwaar men leest„wij twijfelen niet of men zal na de ondervinding daarvoor opgedaan, zich ook hier in het vervolg wel wachten, en bij den bouw van bruggen dat materiaal (gegoten ijzer) als hoofdbestanddeel wel achterwege laten, en nemen, in plaats daar van het sints een acht a tiental jaren meer in gebruik komende plaat- of ander gesmeed ijzer, als gevende meer waarborg en soliditeit." Ook de heer van Grieken geeft, naar 't Spr. voor komt, in zijn laatste rapport nog aanleiding voor het vermoe den, dat hij eene nieuwe brug wenschelijk acht. Spr. kan zich niet voorstellen hoe men hier tot de cocclusie gekomen is, om de gebrokene brug te doen herstellen. Hij mist bovendien in het voorstel van Burgemeester en Wethouders de motiven, die zoodanige conclusie regtvaardigen. Al rekent men ook, dat de eene maatregel J 4000.00 en de andere f 8000.00 moet kosten, dan nog staat Spr. geen oogenblik in beraad wel ken dezer beide hij kiezen zal. Hij zal zijn stem geven voor dien maatregel waarmede men zich voor de toekomst verantwoord mag houden. De lieer Westenberg zegt, dat er in den loop der discussien is geavanceerd, dat men het advies der deskundigen niet ter zijde kan stellen. Ook Spr. stelt dat advies op zeer hoogen prijs, en juist omdat hij er zoo hoogen prijs aan toekent, is hij van opinie, dat eene nieuwe brug moet worden gemaakt. Dat advies toch is zwevende, en moet dit uit den aard der zaak zijn; het be rust voor sommige hoofdpunten op de veronderstelling, dat er geene andere gebreken bestaan, die aan de waarneming ontsnap pen. En juist omdat deskundigen als deze, waarop Spr. volkomen vertrouwen stelt, geene pertinente verklaringen geven, noch kun nen geven, prefereert hij eene nieuwe brug. Met nog een enkel woord wil Spr. aanhalen het standpunt, waarop deze zaak zich bevindt. Er is, zegt hij, een voorstel aan de orde, om de gebrokene brug te doen herstellen dit zal met ja of neen beantwoord worden wordt het afgestemd, dan spreekt het van zelf, dat men eene nieuwe brug wenscht te doen maken. Het komt Spr. in dat geval geraden voor, om niet dadelijk te decideren op welke wijze die brug zal worden ingerigt, en daarom wcDsclit hij reeds nu als zijn gevoelen uit te spreken, dat het hem uitermate leed zoude doen, wanneer daarover de zelfde deskundigen niet vooraf werden gehoord. De heer Rengers moet zich, naar aanleiding van het door de beide laatste sprekers aangevoerde, tegen zijn zin in de discussien over deze zaak mengen. Die sprekers hebben zich uitgelaten, dat in het rapport tusschen de regels in, iets anders doorsche merde. Spr. twijfelt daaraan en zou daarom gaarne ecnige nadere in lichtingen ontvangen. Ilij voor zich kan geen enkele reden be denken, waarom de deskundigen een advies hebben gegeven tegen beter weten in. Zij zijn volkomen vrijgelaten. Hadden ze gead viseerd, om eene nieuwe brug te doen maken, Spr. zou geen oogenblik geaarzeld hebben dat advies over te nemen. Nu er echter gezegd wordt, dat er tusschen de regels in te lezen is, acht hij zich vcrpligt inlichtingen te vragen, welke redenen de beide sprekers voor dit hun beweren kunnen hebben. Hij be schouwt zulks als een indirecte beschuldiging tegen de deskundi gen gerigt. De heer Sllringar is bereid de door den heer Rengers gedane vraag te beantwoorden. Hij voor zich is van oordeel, dat her stelling van de gebrokene brug de eerste gedachte was, die bij het ontstaan van het ongeluk moest opkomen dat de gedachte aan geheele vernieuwing eerst kon ontstaan door den drang der nood zakelijkheid. Daarom heett natuurlijk die eerste gedachte van den aanvang af op den voorgrond gestaan, zoowel bij hen die raad vroegenals bij hen die raad gaven. De laatsten hadden in hun piimitief rapport de herstelling mogelijk, en onder zekere reserven voldoende geacht. Aan die uitspraak blijft ook het latere advies onder ecnige wijziging getrouw. Wanneer nu Spr. zegt, dat hij tusschen de regels door in die rapporten leest, dat de deskundigen aan het aanbrengen van eene geheel nieuwe brug de voorkeur geven, dan vindt hij daartoe grond in de reserven, die zij wijsselijk aan hunne verklaringen verbinden. Van de gebreken der uit het water opgehaalde brug gewagende, onderstellen zij nog steeds de mogelijkheid van oh- zigtbare gebreken, zooals blijkt uit de herhaaldelijk voorkomende uitdrukking zigtbaar althans, of voor zooverre zigtbaar. De woor den „geene eerste constructie-gebreken schijnt bezeten te heb ben," laten ook al eenige ruimte aan twijfel er. onzekerheid. De heer van Grieken spreekt wijders van inwendig geknakte liggers en van de verschillende nadeelen, die de gegoten ijzer-constructie vooral bij zulke gekrakte liggers kan medebrengen, en stelt zelfs het geval, dat de gedachte daaraan tot het snaken van eene nieuwe brug mogt leiden, waartoe dan natuurlijk het meermalen geprezen plaatijzer moet worden gebezigd. Alle deze uitdrukkingen te zamen genomen, hebben op Spr. den indruk gemaakt van hetgeen hij zeide tusschen de regelen door te lezen. Volgens hem zou, wanneer in de gegeven om- GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittingen van Zaturdag den 9 en Donderdag den 14 April 1870. 51 slandigheden bepaaldelijk aan de deskundigen ware afgevraagd, wat ze nu eigenlijk het beste oordeelden, herstelling der gebrokene of het maken eener nieuwe brug, hun advies gestrekt hebben, om eene nieuwe brug te maken. De heer Westenberg wenscht aan het door den heer Suringar gesprokene nog toe te voegen, dat het in de verste verte niet in zijne bedoeling heeft gelegen, om tegen de deskundigen eene beschul diging uit te spreken. Alleen heeft hij gemeend eenige weifeling in het rapport te ontdekken. De commissie is slechts onder ze kere reserves tot hare conclusie gekomen, en juist die reserves geven Spr. den indruk, dat ook zij vernieuwing der brug meer wenschelijk aeht. Hierop worden de beraadslagingen door den Voorzitter ge sloten, punt 1 der conclusie in rondvraag gebragt en met 14 tegen 4 stemmen, die van de heeren Dirks, Rengers, Bloembergen en Zeper, verworpen. l)e Voorzitter zegt, dat door de verwerping van punt 1, punt 2 van zelf 7ervalt en buiten beraadslaging kan worden gelaten. De heer Wiersma wloet, naar aanleiding van de verwerping van het voorstel en op grond van het door hem aangevoerde, het voorstel dat de Raad besluite lo. de gebrokene brug aan de voormalige Vrouwenpoort te doen vervangen door eene nieuwe draaibrug van plaatijzer con structie 2o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen zoo spoedig doenlijk te dien einde aan den Raad de noodige voorstellen te doenen 3o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen. zoo spoedig mogelijk voorstellen aan den Raad te doen omtrent het plaatsen eener hulpbrug ten einde aan het bezwaar van langere strem ming der passage te gemoct te komen. De heer van Eijsinga heeft eene enkele vraag te doen. Heeft hij het wel, dan is nog aanhangig een voorstel van den heer Brunger, betrekking hebbende op het leggen eener hulp brug. Spr. weet niet of dat voorstel nog aan de orde is, maar hij wenscht te worden ingelicht of het in de bedoeling ligt, om dat voorstel nog aan de orde te houden. De heer Brunger zegt, dat het in der tijd door hem gedaan voorstel geheel is vervat in punt 3 van 't voorstel van den heer Wiersma en alzoo als daardoor vervangen kan worden beschouwd. De heer Bloeirbergen vraagt, of het in de bedoeling ligt het voorstel van den heer Wiersma reeds nu aan de stemming te onderwerpen De heer Voorzitter zegt, dat het in de volgende vergadering aan de orde zal worden gesteld. 8. Na daartoe bekomen verlof rigt de heer JongSïïia tot heeren Burgemeester en Wethouders de vraag, of de Raad spoe dig mag verwachten het van hun collegie gevraagd advies, om trent het in der tijd door wijlen den heer P. T. Plantenga, in leven lid dezer vergadering, gedaan voorstel tot daarstelling van een tweeden verschwatervijver Dat voorstel maakte reeds in de vergadering van 13 Augustus 1868 een punt van behandeling uit en sedert dien tijd wordt het van Burgemeester en Wethou ders gevraagd advies ingewacht. De motiven, die Spr. tot het doen dezer vraag hebben geleid bestaan hierin dattoen de Itaad het voorstel van den heer Plantenga in overweging nam en naar Burgemeester cn Wethouders verzond om berigt, consideratiën en advies, de Raad op het punt stond, om uit voering te geven aan zijn vroeger besluit, om in overleg met kerkvoogden regenbakken bij de groote kerk tc laten maken. Sedert dien tijd is die zaak geschorst en afhankelijk gemaakt van het besluit dat vallen zal op het voorstel Plantenga. Spr. acht het hoogst noodzakelijk dat dit besluit, hoe dan ook, ge nomen worde, want wordt de verschwatervijver verworpen,- dan is de regenbak weer aan de orde, en dit is eene zaak, die door velen verlangend wordt te gemoet gezien. De Voorzitter stelt zich voor, om op de gedane vraag in eene volgende vergadering te antwoorden. Hierna geen der leden verder het woord verlangende wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. Verslag van 't verhandelde ter vergadering van den Gemeenteraad te Leeuwarden, op Donderdag den 14 April 1870. Aanvankelijk 11, later 17 leden tegenwoordig. Afwezig do heeren Rengers en van Eijsinga. Voorzitter de heer D. Zeper, die de vergadering op het daar voor bepaald tijdstip opent en mededeelt van de heeren Rengers en van Eijsinga kennisgeving te hebben ontvangen, dat zij ver hinderd worden deze vergadering bij te wonen. 1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde van 't verhandelde ter buitengewone vergaderingen van 31 Maait, 4 en 9 April jl. 2. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge meester en Wethouders, op het in de vergadering van 4 April jl., om berigt cn raad, in hunne handen gestelde adres van Jo hannes Traa, vigelanthouder alhier, het verzoek bevattende, dat aan hem uit dc gemeentekas moge worden teruggegeven eene som van 19.50, die hij heeft aangewend als huur eener stalling met. wagenhuis, ten tijde hij door het leggen van een gemeen telijk riool in dc Bollegianssteeg van zijn daar gelegen pand. geen gebruik heeft kunnen maken. Ter visie, om in eene volgende vergadering in behandeling te worden genomen. 3. Is ter tafel gebragt en gelezen een extract uit het regis ter der notulen van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente, dd. 13 April jl. no. IQ/75a, inhoudende voorstel omtrent het den 31 Maart te voren aan hun collegie gerenvoijeerde adres van den heer E. van Schothorst, houdende verzoek, dat aan hem roet 1 Mei 1870 een eervol ontslag als hulponderwijzer aan de burgerschool voor meisjes in deze gemeente moge worden ver leend. Ter visie, als voren. 4. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge meester en Wethouders, aangaande een adres van J. Rodenburg, 1). Wiemers, G. Schafraad en II. Plantenga, eigenaren van wo ningen op de Nieuweburen alhier, houdende verzoek, om te mo gen worden in kennis gesteld, of en, zoo ja, voor welken prijs en onder welke voorwaarden de gemeente aan hen, ieder voor zooveel hem aangaat, in eigendom wenscht over te dragen den achter bedoelde woningen gelegen grond, deel makende van de vroeger daar langs geloopen hebbende steeg „Achter de witte hand" genaamd. Ter visie, als voren. 5. Is ter tafel gebragt en gelezen een adres van den heer Joannes Marinus Beausar, burgemeester van en wonende te Wil lemstad, dd. 12 April jl., houdende verzoek, hem adressant te benoemen tot secretaris van 't bestuur dezer gemeente. In handen van Burgemeester en Wethouders, om daarop, voor zooveel noodig, bij 't opmaken der aan den Raad in te dienen aan beveling te letten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 1