63 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting ran Donderdag den 28 April 1870. op het vroeger door den Raad genomen besluit zoeken te influ enceren. Spr. gelooft, dat alsdan de door den Koning te nemen beslissing in 't vervolg van groote gevolgen kan zijn. Dc lieer Jongsma neemt aan, dat door den heer Rengers, die hem de eer deed hem te beantwoorden, naar waarheid is uitge drukt, liet standpunt door liet dagelijksch bestuur tegenover deze zaak ingenomen. De heer liengers beschouwde dit als eeno zaak van minder belang, dan de plaatsing van den heer Beudt op het kohier van hoofdelijken omslag; de heer Rengers noemde die zaak eene kwestie van stuatsregt, en aan deze zaak ontzegt liij dat karakterdaardoor wordt het volkomen begrijpelijk, waarom men zoo weinig werk van dit adres maakte. Spr. moet al dadelijk verklaren, dat hij deze zaak geheel anders beschouwt dut hij de vraag „o/ Gedejndeerde Sleden met art. 207 in de hand een Gemeenteraad kunnen belettenom het wezenlijk belang zijner ingezetenen ie bevorderenhetgeen de Raad alléén kan en moet beoordeelen volgens de wel," een hoogst belangrijk punt van ons staatsregt noemt. Ons art. 207 bevat, in overeenstemming met art. 141 der grondwet, hetzelfde als art. 109 der provinciale wet. De provinciale begrooting behoeft om te werken 's Konings goedkeuring. Nu vraagt Spr., zal de Koning wel ooit de goed keuring aan die begrooting weigeren, omdat daarop uitgaven voorkomen voor cenc zaak waartoe door de Staten binnen den kring van hunne bevoegdheid, bij art. 107 omschreven, is be sloten wanneer daarop vooikomt b. v. eene leening „voor aan- leg of verbetering van een provinciaal werk," of eene andere uitgave door de Staten in het provinciaal belang noodig geacht 9 Hij gelooft het, niet, en juist om die reden oordeelt hij ook, dat Gedeputeerde Staten den Raad van Leeuwarden, op grond van art. 207, niet mogen beletten eene zaak uit te voeren, welke artt. 134 en 135 der gemeentewet (om van de economie der wet niet te gewagen) aan zijne zorgen opdraagt. Dit moet in bet licht worden gesteld, en dat geschiedt niet in het onderhavig adres, waar dit hoogstbelangrijk punt van staatsregt en bagatelle is behandeld. Dc heer Dirks zegt, dat toen hij lid dezer vergadering wierd, omtrent deze zaak reeds een besluit genomen was. Hij was toen ook daardoor weinig met den omvang er van be kend. Eerst later, ook al door dc behandeling van verschillende ter zake betrekkelijke voorstellen, i3 hij van een en ander op de hoogte gekomen. Wanneer hij zich evenwel afvraagt wat er ge beurd is en in aanmerking neemt wat met de zaak onbekende personen, b. v. de heeren in den Haag moeten weten, dan ge looft hij, dat deze uit het voorstel alléén niet volledig genoeg op de hoogte kunnen komen. Spr. heeft nu echter gehoord dat er verschillende slukker. bij zullen worden overgelegd, die betrekking hebben op het hygiënische van de uit tc voeren ver beteringen. Ook beeft hij hodren gewagen van een nog te wachten advies van den heer inspecteur voor het geneeskundig staatstoczigt. Hij zou daaromtrent de vraag wcnschen tc doen, of het bekend is van welken inhoud dat advies zal zijn. Het staat naar Spr's oordeel vast, dat Gedeputeerde Staten in deze zaak zeer slim gehandeld hebben. Zij, althans de meer derheid van dat geacht collegic, waren tegen het blijven van het aschland op de oude plaats, doch hebben dit in der tijd niet pertinent laten uitkomen; maar, nu men tot de uitvoering van liet betrekkelijk raadsbesluit wil overgaan, onthouden zij hunne goedkeuring aan het besluit waarbij de vereischte geiden worden aangewezen. Hun motto is alzoo: „geen geld, geene zwitsers," of liever: „wij geven u de middelen niet waarmede gij uw doel kunt uitvoeren." Hetzelfde heeft meer plaats. Toen b. v. eens in de Tweede Kamer in ongunsligen zin door velen een uitsluitende concessie tot aanleg van eenen spoorweg van Leiden naar Woer den weid besproken, begrepen die leden toen onmagtig te zijn om zulks tc keeren, maar dit later te zullen kunnen doen door afstemming van de onteigeningweL En zulks geschiedde in der daad. Men weigerde, even als hier, de middelen tot uitvoering, omdat men de zaak au fond niet kon keeren. Spr. acht het wenschelijk, dat de zaak van <Ie verbetering van het aschland in 's Hage goed ter sprake komt en dat alles wat daar over in deze vergadering is voorgevallen, en door den druk is of wordt openbaar gemaakt, bij het voorstel worde overgelegd. Het geldt hier toch eene vreemde handelwijze van Gedeputeerde Staten. Betrof het eeno uitgaaf, die eene nieuwe belasting op de gemeetenaren legde, werden de gelden besteed aan eene zaak van weelde, dar» ja, zou de handeling van het collegic tc regtvaardigen zijn maar hier worden gelden aangevraagd voor het tot stand brengen van verbeteringen, die door mannen van het vak worden goedgekeurd. Daarvoor willen Gedeputeerde Staten aan den Raad niet de beschikking geven over eene aan vankelijke uitgaaf van f 13,000. Zij willen alzoo de middelen niet toestaan waarmede het dezerzijdsch doel is te bereiken. Dit een cn ander wenscht ook Spr. in het adres te doen uitkomen. Hij wenscht daarbij tevens over te leggen afdrukken van al de Raadsverslagen waarin omtrent het onderwerp in kwestie wordt gehandeld, ten einde aan de hoogere magt de gelegenheid te geven zich daarmede op dc hoogte te stellen. De heer Rengers begint na de loclichtingen van drie der vorige Sprs. meer en meer te begrijpen, dat cr een principiélen te genstand tegen het adres bestaat en daarom moet hij het her halen, dat hij zich ten sterkste tegen eene wijziging, als door die Sprekers bedoeld wordt, moet verklaren. Spr. voor zich keurt de handelwijze van Gedeputeerde Staten verre van goed, maar hij is toch overtuigd, dat zij gehandeld hebben geheel binnen de grenzen hunner wettelijko bevoegdheid, en wanneer het in de bedoeling ligt dat in het adres tegen te spreken, zal hij daaraan zijne adhaesie niet kunnen schenken. Wenscht men het adres uitvoeriger dat is eene andere zaak en Spr. zal zich daarbij kunnen voegen, hoezeer bij er volstrekt geen nut in ziet. De heer Dirks merkt op, dat de heer Rengers heeft gesproken, dat drie der Sprekers aan Gedeputeerde Staten, als ware het, het regt betwisten, om zoo te handelen. Spr. wenscht te ver klaren, dat dit niet door hem i3 beweerd. Hij heeft alleen ge sproken met een oog van afkeuring, om op deze wijze zijn doel tc bereiken. Het regt daartoe betwist hij niet. De heer Attema zegt, dat toen hij dc stukken had gelezen bij hem eene soortgelijke bedenking is gerezen als bij den heer Jongsma, hierin bestaande, dat, naar zijn oordeel, in het adres niet klemmend genoeg uitkomt, dat Gedeputeerde Staten thans op ietwat deloijale wijze handelen. Gedeputeerde Staten heb ben bij den Koning niet gevraagd de vernietiging van het besluit van dezen Raad lot voortdurende besteraming, onder de noodige verbeteringen, van het tegenwoordig aschland. Neen, ze hebben daartegen „consideration" bij Burgemeester en Wethouders inge- bragtniets meer. Maar nu do Raad geld noodig heeft, nu weigeren ze de goed keuring der begrooting daartoe betrekkelijk. Spr. geeft in overweging daarvan met een enkel woord in bet adres melding te maken. Wanneer in het adres werd gezegd, dat hier door den Raad is geregeld eene zaak van zuiver huis houdelijk belang, waarvoor hij niet de goedkeuring van Gedepu teerde Staten behoefde; dat Gedeputeerde Staten van dat besluit geene vernietiging van den Koning hebben gevraagd; maar dat de Raad nu doer dat Collegic langs indirectcn weg, nl. door weigering zijner gewijzigde begrooting, wordt belemmerd, om aan zijne besluiten uitvoering te geven, dan gelooft Spr., dat men met een enkel woord dc verkeerde handelwijze in het licht heeft gesteld, zonder te betwisten het regtom de gevraagde geldtn te GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 28 April 1870. 61) weigeren. Spr. wil doc i uitkomen, dat het hier een besluit van huishoudelijkcn aard betreft; dat daarop niet de goedkeuring van Gedeputeerde Staten werd vercischt, maar dat dat collegic, wan neer het 't in strijd met het algemeen belang achtte, daarvan de vernietiging had behooren te vragen. Dit heboen Gedepu teerde .Stalen niet gedaan maar ze stellen aan de uitvoering daarvan een hinderpaal in den weg, door de daartoe vereischte gelden te weigeren. Dan betwist men niet, dat ze niet het regt had den om 's Raada besluit af te keuren maar men laat uitkomen datgene waarover de Raad zich te beklagen heeft. Spr. zou der halve in overweging wcnschen te geven, zoodanige clausule in bet adres op te nemen, waarvan hij gerust de redactie aan Bur gemeester cn Wethouders durft over laten. Hij gelooft, dat daardoor tevens zal worden tegemoet gekomen aan de bezwaren van de heeren vViersma cn Jongsma. Dc heer Wiersma wenscht even als de heer Dirks te verkla ren, dat ook hij niet heeft beweerd, dat Gedeputeerde Staten niet het regt hadden het besluit tot wijziging der begrooting niet goed te keuren. Ilij heeft alleen gezegd, dat hij afkeurde de wijze waarop het coliegie van dat regt in deze zaak ge bruik maakt. De heer Rengers verklaart, dat het opnemen ecner clausule, geformuleerd in voege als door den heer Attema bedoeld, bij hem, Spr., geen bezwaar oplevert. Echter moet Spr. tie vraag doen, of Gedeputeerde Staten wel de gelegenheid hadden, om tegen hot besluit van 15 Junij in verzet te komen? Wel hadden zij kunnen weigeren het besluit tot overdragt van het aschland goed te keuren, maar of er termen waren om vernietiging van 's Raads besluit van 15 Junij te vragen, dit betwijfelt Spr. Dc heer Attema wenscht even te releveren, dat in der tijd het ter zake door den llaad genomen besluit aan Gedeputeerde Staten is medegedeeld, naar aanleiding van de klagten door bij zondere personen aan hun coliegie ingediend. Uit eigen bewe ging heeft het coliegie toen aan Burgemeester cn Wethouders zijue consideratiën ingediend, waarin het de bezwaren tegen de voortdurende bestemming van het aschland ter aangewezener plaatse uiteenzette en in overweging gaf daarvoor eene andere plaats aan te wijzen. Nu het besluit van den Gemeenteraad aan Gedeputeerde Staten is medegedeeld, had het coliegie reden ge noeg de vernietiging er van bij den Koning aan te vragen, in dien het meende, dat het algemeen belang werd beleedigd. Maar al ware dit ook niet gebeurd, dan nog hadden Gedeputeerde Staten, volgens art. 152 der gemeentewet, het regt het besluit van den Raad op te vragen. En wanneer gebeurt nu zoodanige opvrage Dan, wanneer eene verordening of een besluit wordt geacht te zijn in strijd met het algemeen belang. Dan vragen Gedeputeerde Staten dat stuk van het betrokken gemeentebestuur op, cn dat opvragen is tevens de eerste stap, die tot vernietiging door den Koning leidt. Spr. zou er prijs op stellen, dat het straks door hem gezegde in het adres uitkwam. Wel hebben Gedeputeerde Stateu consideratiën gegeven, maar eene regtstreek- sche opvrage van het besluit is niet geschied. De heer Jongsma zegt, dat hij het er voor wil houder», dat de heer Rengers hem verkeerd heeft begrepen, toen h ij Spr. kwaüfiseerde als iemand, die beweerde, dat Gedeputeerde Staten het regt niet hadden hunne goedkeuring aan de onderhavige wijziging der begrooting te weigeren. Hij heeft dat echter nooit beweerd en kan dat nooit beweerd hebben, omdat dit geheel niet in zijn stelsel past. Hij heeft slechts het vólgende beweerd Gedeputeerde Staten weigeren goed te keuren het raadsbesluit tot wijziging der be grooting. Deze kan, volgens art. 207, niet werken zonder die goedkeuring. De Raad beweert, dat die weigering is in strijd Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant, met het gemeentebelang, en in strijd met den geest der wet, die aan den Raad het bestuur, aan Gedeputeerde Staten het toe- zigt opdraagt. De Raad acht zich door die weigering gegriefd hij moet dus gebruik maken van het regt, hem gegeven bij art. 200 der gemeentewet, en voorziening vragen bij den Koning, die volgens art. 202 dat besluit kan vernietigen. De Koning is daarbij niet gebonden aan directen strijd met de wet of strijd met het algemeen belang, gelijk in de gevallen bedoeld bij art. 70 en 153 der gemeentewet, wanneer de Burgemeester of Gedeputeerde Staten vernietiging van een raadsbesluit vragen neen de Koning heeft hier slechts te beoordeelen, of de weigering van Gedepu teerde Staten al of niet is in het belang der gemeente, en of volgens den geest der wet de bevordering van die belangen aan den Raad behoort of aan Gedeputeerde Staten. Acht het dagelijksch bestuur zich in staat dit nog in het adres op te nemen, en. dus het ontwerp meer volledig te maken, dan zal Spr. het adres niet afstemmen, vooral nadat de heer Dirks heeft voorgesteld, om ook een afdruk van het verslag van deze raadszitting bij het adres over te leggen, hetgeen hij zeer wen schelijk acht. De heer Bloembergen kan niet toegeven, dat Gedeputeerde Staten hier misbruik hebben gemaakt van hun regt. Zij achten de bestemming van het aschland op de tegenwoordige plaats niet goed, en daarom willen ze niet, dat de gemeente eene som van 13,000.00 bestede voor eene zaak, die zij niet goed achten. Men moet hier, zegt Spr., niet uit het oog verliezen, dat van ingezetenen eener naburige gemeente klagten zijn ingekomen. Spr. kan zich vooral daarom voorstellen, dat Gedeputeerde Staten niet in het doen eener uitgaaf bewilligen voor het tot stand brengen van iets, dat ze welligt later genoodzaakt zullen zijn af te keuren. Dit is in zijn oog niet het maken van misburik van het toegekend gezag. Iets andere betreft dc vraag, ot de zienswijze van het coliegie juist is, en daaraan meent Spr. te mogen twijfelen. Het genees kundig staalstoezigt toch heeft over de hier tc nemen maatrege len eene gunstige opinie uitgesproken. Spr. stelt zich voor, dat de zaak in hoogcr beroep wel zijn gewonen loop zal volgen. Het zal, naar 't hem voorkomt, te bezien staan, of Gedeputeerde Sta ten de noodige raotiven weten te vinden, die eene verwijdering van het aschland zouden kunnen regtvaardigen. Hij gelooft, dat men zich, wat dat betreft, gerust tot den Koning kan wenden. Evenwel zal hij zich er niet mede kunnen vereenigen, dat in het adres wordt beweerd, dat Gedeputeerde Staten misbruik van regt hebben gemaakt. Wel zou hij het kunnen gedogen, dat wierd gewaagd van verkeerde inzigten en ook, dat er op gewezen werd, dat Gedeputeerde Staten dc zaak te ver hebben laten gaan en deze gevolgen eerder hadden kunnen voorkomen, Dc Voorzitter heeft ook dan, wanneer het op de door den laatsten Spr. aangehaalde wijze gebeurt, geen bezwaar, dat eene clausule aan het adres worde toegevoegd. Wat de zaak zelf betreft, hij gelooftdat in het adres alles genoegzaam duidelijk is uitgedrukt. Altijd toch komen Gedeputeerde Staten op hetzelfde punt neer, namelijk dat van hijgiène en wel stand. Wanneer men dus bovendien een daarop betrekking heb bend advies van den geneeskundigen Inspecteur heeft, zou dat tegen het beweren van Gedeputeerde Staten kunnen worden te berde gebragt. Spr. wil verder dc/i heer Attema in de gelegen heid stellen, ora in geschrift te brengen, hoedanig hij het door hem aangevoerde in 't adres wil hebben opgenomen. De heer Attema wil zulks gaarne doen, doch hij kan evenzeer met gerustheid de redactie daarvan aan het coliegie van dage lijksch bestuur overlaten. Hij gelooft, dat men zijne bedoeling wel zal hebben gevat. Wat hem betreft, laat hij dus de redactie aan Burgemeester en Wethouders over, 19

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 5