142 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 20 October 1870. In handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 5. De Voorzitter brengt ter tafel en legt voor de leden ter inzage, het door Burgemeester en Wethouders den 17 October jl. opgemaakt proces-verbaai van verificatie der gemeentekas. G. Dc Voorzitter deelt mede, dat het le suppletoir kohier van de directe belasting op het inkomen, ten behoeve dezer gemeente, voor 1870, bij resolutie van heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie van 13 October jl., no. 4, is goedgekeurd. Aangenomen voor notificatie. 7. Wordt overgegaan tot de benoeming van een stads ge neesheer, ter voorziening in de vacature ontstaan door het over lijden van den heer dr. U. J. Huber. De eerste ter zake plaats gehad hebbende stemming geen vol doend resultaat opleverende, vermits waren uitgebragt op de heeren doctoren S. R. D. van Wageningen 7, N. Lobrij van Troos- tenburg de Bruijn 6, P. Koumans van Dam 5 en H. van Schoot 2 stemmen, wordt tot ecnc geheel vrije stemming overgegaan, waarbij zich de stemmen verdeelden als volgt: op de heeren van Wageningen en van Dam ieder 7, op den heer de Bruijn 5 en op den heer van der Schoot 1. Bij deze stemming alzoo ook geene vol strekte meerderheid verkregen zijnde, wordt overgegaan tot eene herstemming tiissehen dc heeren van Wageningen en van Dam, die tot uitslag heeft opgeleverd, dat de heer S. R. D. van Wage ningen met 11 stemmen zijnde 7 stemmen op den heer van Dam uitgebragt en 1 briefje blanco gelaten tot stads genees heer is benoemd geworden. 8. Wordt in behandeling genomen het in de vergadering van 13 October jl. ter tafel gebragt voorstel van Burgemeester en W ethouders op het om berigt en raad in hunne handen gesteld ver zoek van de weduwe Oberink, om eenig pensioen of eene grati ficatie, bij welk voorstel wordt in overweging gegeten dc adres sante eene gratificatie van 100 toe te kennen. De beer Gorter is het eens met Burgemeester en Wethouders, dat cr termen aanwezig zijn de adressante eene gratificatie te verleenen. Spr. is van nabij bekend met den werkkring door nu wijlen W. Oberink vervuld. Eene reeks van vijf en dertig jaren heeft hij de hem opgedragen betrekking naar eisch betracht. Het doet Spr. genoegen dit in het voorstel erkend te zien, te meer nog om de omstandigheden waarin de weduwe zich door het overlijden van haren echtgenoot gebragt ziel. Ilij wijst er op hoe ook de overledene er op bedacht is geweest, om, wanneer hij eens kwam te sterven, zijne weduwe r.iet onverzorgd achter te laten. Evenwel, zegt Spr., zijn die pogingen komen te ver vallen, doordien het fonds van Rietveld en ter Winkel, waar Oberink zijne vrouw indertijd had ingekocht, is to niet gegaan, zoodat de aan het fonds betaalde contributiën, waarvan Spr. de dc kwitantiën heeft gezien, om niet zijn opgeofferd. Dit is zoo als ieder begrijpen kan voor dc weduwe eene biltere teleurstelling. Naar Spr.'s oordeel is f 100 wel eene tegemoetkoming, maar toch èn met het oog op de door Oberink verrigte diensten èn in betrekking tot de tegenwoordige omstandigheden der weduwe veel te gering, Spr. durft dan ook met gerustheid voor te -:tellen, om die som voor 1870 met/100 te verhoogen en te stellen op ƒ200. Met deze som zal de adressante vooreerst in staat wezen zich eene woning te verschaffen en in dc eerste op slag in hare behoeften tc voorzien. Spr. wcnscht de vergadering er vooral nog op te wijzen, dat de adressante reeds haar 75ste jaar begint tc naderen en dat door haar en haar man de be trekking altijd zoo is waargenomen, daj er om zoo te zeggen iets aan heeft mankeert, redenen, die, naar bij meent, wel aan leiding geven om voor 1870 eene gratificatie van 200 tc verleenen. De heer Atteina kan zich in 't algemeen vereenigen ract de door den heer Gorter bijgebragte motiven, om een besluit te erlangen van meer uitgebreide strekking dan bet voorstel van Burgemeester^ en Wethouders beoogt. Het feit, dat door dien Spr. is in 't midden gebragt, dient hier wel in overweging te worden genomen. Een tijd lang, zegt Spr., is Oberink van het fonds Rietveld en ter Winkel lid geweest. Spr. heeft zich daar van persoonlijk overtuigd, vermits hem kwitantiën zijn vertoond, waaruit blijkt, dat de contributie jaren lang is betaald. Dit feit is te meer van gewigt, omdat daaruit is af te leiden, dat bij den overledene de zucht heeft bestaan, om zijne weduwe niet onverzorgd achter tc laten. We weten het echter allen, zegt Spr., hoe ongelukkig het met dat fonds is afgcloopen; het is ons allen bekend, dat het uitzigt om daaruit iets te trekken voor goed is afgesneden. Spr. acht het onnoodig tc treden in eene opsomming van dc verdiensten van Oberink ze zijn genoeg zaam bekend en hebben ook Burgemeester en Wethouders geleid tot het doen van een voorstel ora aan de weduwe eene gratificatie tc verleenen. Wat Spr. betreft, hij zou gaarne zien, dat aan die weduwe een weduwen-pensioen werd verzekerd. De heer Gorter, zegt Spr., wenscht de gratificatie met 100 tc ver meerderen dit zou reeds eene belangrijke aanwinst zijnmaar toch prefereert Spr. eene vaste uitkcering van /"100 jaarlijks. Spr. wijst er op hoe het in den regel met gratificatiën gaat. De menschen beschouwen ze gewoonlijk als eene uitkcering voor één jaar en komen ook getrouw na afloop var. dat jaar met een nieuw verzoek terug. Nu acht Spr. het beter, dat dc gemeente zich tegenover de wed. Oberink verbindt om haar levenslang een jaargeld van ƒ100 te verzekeren. Hij wenscht daarom voor te stellen Aan dc wed. Oberink toe te kennen, gedurende haar leven, een jaargeld van ƒ100. Dit voorstel wordt ondersteund en maakt een punt van be raadslaging uit. De heer Bloembergen wenscht op te merken, dat de voor lichting door dc vorige sprekers gegeven, omtrent de pogingen vroeger door Oberink aangewend, om zijne vrouw voor de toe komst een onbezorgd lot te bereiden, aan het collcgie van dage lijksch bestuur geheel onbekend zijn gebleven, niettegenstaande èn door den Voorzitter en door de leden, althans wat Spr. be treft, omtrent een en ander bepaalde navraag is geschied, ook omtrent de zorg voor de toekomst. Spr. moet verklaren dat, wat hem aar.gaat, wanneer hij het medegedeelde geweten had, dit bij hem hij het behandelen van de zaak bij 't dagelijksch be stuur invloed zou hebben gehad, omdat bij velen zeker de ge dachte zal moeten rijzen, dat Oberink wel in staat is geweest om zijne vrouw iets na te laten. Spr. zelf heeft dit grootelijks verbaasd en hij moet het zeggen, dat hij het betreurt le kennen te moeten geven, dat hij er onwetend van gebleven is, dat cr in der tijd wel pogingen zijn gedaan, om het lot der weduwe in dc toekomst te verzekeren. Het blijkt alzoo nu, zegt Spr., dat hetgeen Oberink bespaard had op zijne verdiensten aan het bedoelde fonds is te loor gegaan. Ilij heeft gemeend dit te moeten observeren, omdat welligt ook bij andere leden dezer vergadering het denkbeeld bestaat, dat er wel gelegenheid is geweeBt ora iets over te garen. Overigens verklaart Spr., dat het zijn wensch is geweest om den Raad zoodanige voorstellen te kunnen doen, als waarmede het lot der weduwe voor het vervolg verzekerd zoude zijn. Men heeft daartoe ook bereids pogingen in het werk gesteld, doch deze zijn afgesprongen. Wat nu Spr. aangaat, dan verklaart hij tot dit voorstel tc hebben medegewerkt, juist met bet dankbeeld, dat men met de daarbij voorgestelde som niet van de weduwe zal afwezen. Wanneer nu echter van den kant der leden dezer vergadering pogingen worden in het werk gesteld, om het on derhoud der weduwe voortdurend te verzekeren, en nu zich een Ier zake gedaan voorstel niet verder uitstrekt dan aan haar gedurende haar gansche leven een jaargeld van ƒ100.00 toe te GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 20 October 1870. 143 kennen, dan moet Spr. verklaren dat hem die som zeer geschikt voorkomt en dat hij zich gaarne bij dat voorstel zal voegen. Spr. heeft geineend dit een en ander te moeten in 't midden bren gen, ten einde te doen zien, dat het collegie van dagelijksch bestuur niet genoegzaam ingelicht is geweest, doch tevens niet heeft nagelaten de noodige pogingen in het werk te stellen. De Voorzitter gevoelt zich door het gesprokene door de heeren Gorter en Attcma gedrongen, om over de in behandeling zijnde zaak een enkel woord te spreken. Spr. heeft Oberink en vrouw gedurende eene reeks van ongeveer 50 jaren in onder scheidene betrekkingen gekend en de volle overtuiging gekregen, dat beide zich steeds hebben beijverd, om de betrekking aan bet gemeentehuis met de meeste zorg, naauwgezetheid, stipte eerlijkheid en trouw waar te nemen; zich niet te kunnen herin neren, dat gedurende de bijna 28 jaren, die Spr. lid var. het Ge meentebestuur was, ooit iets ten hunnen nadeele te hebben ge hoord, integendeel altijd tot hun' lof te hebben hooren spreken. Na het overlijden van Oberink heeft Spr. de weduwe al spoedig over hare verdere belangen onderhouden en bij die gelegenheid tot zijne verbazing moeten ontwaren, dat die verre van gunstig waren te noemen. Tot zijne verwondering heeft dc weduwe toon geene medu- deelingen gedaan van zaken, waarvan in deze vergadering heden morgen sprake is geweest, niettegenstaande hij haar heeft aange spoord om openhartig te handelen. Spr. wil niet terug komen op hetgeen, waarover hij ter gele gener tijd met de weduwe gesproken heeft. Alleen wil hij dit zeggen, dat hij met de heeren voogden van het Sint Anthonij gasthuis beeft geraadpleegd over een kamertje in dat gesticht, waarop door die voogden het uitzigt is geopend tegen eene naar zijne meening matige somden volgenden dag heeft Spr. de weduwe hiermede in kennis gesteld, cr bijvoegende, dat hij wist, dat hare middelen niet toereikende waren, maar tevens de over tuiging te hebben dat de noodige middelen wel zouden worden gevonden. Spr. was van mecning dat welligt ook de Raad het zijne daartoe zou willen bijdragen» Spr. heeft de weduwe met de gevorderde som bekend gemaakt; doch deze heeft van de ge legenheid, althans niet op den regten tijd, gebruik gemaakt, want toen ze er toe besloot was het kamertje reeds aan een ander afgestaan. Daarna is nog alles aangewend om eene ge legenheid te vinden om in een ander gesticht geplaatst te wor den, maar tot nu toe heeft zulks niet mogen gelukken hij vleit zich echter, dat eene gelegenheid daartoe nog zal worden gevon den. Spr. verklaart hierop, dat hij zich na de in deze vergadering bekomen inlichtingen zal scharen bij het amendement van den heer Attema. Den heer Jongsma doet hel leed, dat hij het voorbeeld der beide vorige Sprekers niet zal kunnen volgen. Hij wenscht daar voor in het kort de reden op te geven. Tot heden, zegt Spr., hebben wij steeds lang gedelibereerd, wanneer een verzoek als het onderhavige aan de orde was, of er eene gratificatie zou worden toegekend. Tot het verleenen van pensioen werd, al betrof het ook een ambtenaar der gemeente, niet dan schoor voetend overgegaan. Meesttijds aarzelde men den weg van pen sionering op te gaan. En nu wil men zoo maar in eens eene schrede verder gaan en zelfs aan de weduwe van een ambtenaar een jaarlijksch pensioen toekennen. Het komt Spr. voor, dat dit eene schrede is, die do Raad met het oog èn op het verledene èn op de toekomst niet mag doen. Hij wil zich dan ook liever vcreenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om eene gratificatie te verleenen. Hij weet wel, dat dit nagenoeg op hetzelfde neerkomt, daar in den regel de gratificatiën telken jare worden toegestaan maar het is en blijft dan toch in Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant. ieder geval geheel iets anders dan een pensioen. Spr. gelooft, dat wanneer hier zoodanig pensioen werd toegekend, de Raad daarmede een antecedent zou in het leven roepen, waarmede hij zich in 't vervolg op schomelijke wijze bindt. In beginsel staat Spr. de opinie voor om aan de weduwe eene som in eens als gratificatie te geven, ten einde haar zoodoende in staat te stel len eene kostwinning te beginnen of zich in het een of ander gasthuis te koopen maar na hetgeen hij daarover gehoord heeft zijn de pogingen daartoe, althans voorloopig, mislukt. Dit sluit ech ter niet in dat de pogingen altijd zullen mislukken, (laar er in deze gemeente ondorscheidene gestichten worden gevonden, waarin de adressante zal kunnen worden opgenomen, namelijk als ze dit zelf wil. Nu stelt Spr. zich het geval voor, dat te eeniger tijd zoodanige plaats gevonden wordtdan is verdere ondersteuning van wege de gemeente niet meer noodig. Vooral met het oog daarop wil Spr., dat de Raad vrij blijve, en zich niet voor de toekomst tot eenigerlei va9te uitkcering verbinde. De heer Dliparc gevoelt geheel de waarde van het door den laatstcn Spr. aangehaald bezwaar; hij had wel verwacht, dat het zou worden aangevoerd. Maar dat bezwaar heeft bij hem vroeger nimmer gegolden en zal in deze zaak evenmin gelden. Hij heeft steeds ieder geval op zich zelf beschouwd. Vroeger heeft Spr. altijd, wanneer een gemeente-ambtenaar op grond van lang durige en trouwe dienst pensioen vroeg, tot bet verleenen daar van willen medewerken, hoewel het menigmaal gebeurde dat hij geheel alleen stond. In principe kan hij zich vereenigen met hetgeen in het voorstel van Burgemeester en Wethouders over den ijver enz. van den overleden concierge is aangevoerd. Maar er bestaat voor Spr. nog eene andere drangreden. Men vergete toch niet, dat de weduwe ook onderscheidene diensten heeft gepresteerd, die uit de betrekking van concierge, op haar wijlen echtgenoot rustende, voor liaar voortvloeiden. In naam moge zij geen titularis zijn geweest, in de daad was zij het. De billijkheid brengt dus mede, zegt Spr., dat zij ook worde be schouwd als in gemeentedienst te zijn geweest. De heer WierSDia doet het, gelijk den heer Jongsraa, leed, dat ook hij zich niet met het voorstel tot het verleenen van pensioen zal kunnen vereenigen. Hij wil zich gaarne vereenigen met al het aangevoerde over den ijver enz. van wijlen nu Oberink dit alles wil hij echter nu ter zijde stellen maar eenvoudig vragen, welke positie de gemeente tegenover adressante inneemt? En in dat opzigt schaart Spr. zich aan de zijde van den heer Jongsraa, met wicn hij het verleenen van pensioen als een ge vaarlijk antecedent voor de toekomst beschouwt. Spr. meent dat, in aaumerking genomen de positie van Obe rink, er tal van andere ambtenaren worden gevonden, die, in andere zelfs ruimer bezoldigde betrekkingen werkzaam, minder in de gelegenheid zijn, de toekomst van vrouw en kinderen, bij eventueel overlijden van den kostwinner te verzekeren, aangezien wanneer hij zich niet bedriegt, Oberink geheel zijn leven kinder loos is geweest en alzoo beter in staat om iets over te winnen, dan een ander arabteuaar met een talrijk gezin. Doch dit nog daargelaten. Spr. vindt het ongelukkig, dat, gelijk hij heeft gehoord, de weduwe geheel zonder middelen is. Maar nu is het voor hemde vraag, of dc gemeente verpligt is hierin te voorzien Het antwoord op die vraag klinkt bij hem ontkennend. Evenwel, de weduwe is zonder iets achter gebleven daarin moet voor het oogenblik worden voorzien, en hoewel Spr. in beginsel verklaart tegen elke toelage, zoo als de hier bedoelde, uit de gemeentekas, zoo zoude hij zich misschien in dit speciale geval op grond van het aangevoerde omtrent de gefailleerde maatschappij van Rietveld en ter Winkel laten overhalen om, gelijk het primitet voorstel dat beoogt, eene gratificatie van 100 toe te kennen. Maar dat uu, zooals de heer Gorter en anderen schijnen te bedoelen 40

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 2