145 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 20 October 1870. Wegens den derden en ieder der volgende leerlingen op de tusschenschool le klasse, per maand ƒ0.30, 2e - 0.10. b. De verordening voor de armenscholen, art. 5, te wijzigen als volgt Er wordt school gehouden des Maandags, Dingsdags, Donder dags en Vrijdags, des voormiddags van Sl/211 uur; des namiddags van 2—41/, uur, en des avonds van 68 uur, des Woensdags des voormiddags van 8 1 211 en des namiddags van 24,'/2 uur; des Zaturdags alleen voormiddags van 8'/2 111/2 uur. c. In beginsel te besluiten tot de benoeming van eenen hulp onderwijzer aan de openbare lagere scholen dezer gemeente, die op eene bezoldiging van 550 voorloopig werkzaam zal zijn aan de 2e armenschool. d. Insgelijks in beginsel te besluitendat jaarlijks op de gemeentebegrooting eene som van hoogstens ƒ150 zal worden uilgetrokken en ter beschikking gesteld van de schoolcommissie, om le strekken tot aankoop van nuttige en onderhoudende boek werken ten dienste der leerlingen van de lagere scholen. e. In beginsel te besluiten tot tie aanstelling van een 5en hulponderwijzer aan de school van lager en meer uitgebreid lager onderwijs, in het bezit van acten als hoofdonderwijzer en voor het onderwijs in de Eransche taal, op eene jaarlijksche bezoldi ging van ƒ700. Dat de verordening voor de school van lager en meer uitgebreid lager onderwijs in deze gemeente van 5 December 1867 [Gemeenteblad no. 14] worde gewijzigd als volgt: Art. 11. Het onderwijs wordt gegeven Van Maandag tot en met Vrijdag des voormiddags van 9 12 uur, des namiddags van 24 uur. Op Zattirdag des voormiddags van 912 uur, des namiddags van 13 uur. De leerlingen der eerste klasse bezoeken de school des mor gens van 911 uur, des namiddags op de boven aangeduide uren. g. In beginsel te besluiten, dat voor de leerlingen der stads armenscholen en der tusschenscholen 2e klasse, de gelegenheid zal worden verstrekt tot het verkrijgen van gymnastisch onder wijs en wel volgens het plan omschreven blz. 18 van het rap port, waaraan voor 1 Januarij 1873 volledige uitvoering zal worden gegeven. De commissie stelt voor 10. Aan te nemen de voorstellen van Burgemeester en Wet houders sub a, bd en e. 11. a. Te verwerpen het sub c voorgestelde. b. Aan Burgemeester en Wethouders het onderzoek op te dra gen, op welke wijze het best aan de zienswijze, aangaande ge noemd punt c in di£ rapport ontwikkeld, gevolg kan worden gegeven en het collegie uit te noodigen om, onder mededeeling van de resultaten daarvan, aan den llaad de noodige voorstel len te doen. III. Tc verwerpen het door Burgemeester en Wethouders sub gedaan voorstel, doch, subsidiair voor het geval de Raad niet tot de verwerping besluit, maar aanneemt het voorstel van Bur gemeester en Wethouders, alsdan artikel 12 der verordening voor de burgerschool voor meisjes van 12 Mei 18G4 te wijzigen, als volgt: „Het onderwijs wordt gegeven van Maandag tot en met Vrij dag des voormiddags van 912, des namiddags van 24 ure op Zaturdag des voormiddags van 912, des namiddags van 13 ure. De leerlingen der le klasse bezoeken de school des morgens van 911 ure, des namiddags op de boven aange duide uren. IV. a. Aan te nemen en vast te stellen, dat voor de leer lingen der tusschenscholen 2e klasse en der stads armenscholen de gelegenheid zal worden verstrekt tot het verkrijgen van gym- nastisch-onderwijs, in een gebouw, zooveel mogelijk, gelegen in het midden van de bebouwde kom der gemeente. b. Aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, aan den Raad de noodige voorstellen te doen omtrent de stichting van zoodanig gebouw, speciaal na onderzoek, of het aan de gemeente toebehoorend gebouw achter de le armenschool in de Speelmans straat tot dit einde kan worden ingerigt. V. Artikel 20 der verordening, regelende de inrigting en de bevoegdheid der Plaatselijke Schoolcommissie, van den 30 Decem ber 1857, te wijzigen als volgt: „De schoolcommissie houdt het toezigt op het schoonhouden der scholen en geeft., zoo het blijken mogt, dat de daarmedo belaste personen daarin nalatig zijn, terstond daarvan kennis aan Burgemeester en Wethouders, Zij doet de in art. 15 bedoelde begrooting van onkosten voor de leermiddelen vergezeld gaan van eene opgave der haar be kende gebreken aan de gebouwen, welke in het volgend jaar voorziening eischen. Indien het in den loop van het jaar mogt blijken, dat do toestand van sommige gebouwen dadelijke voorziening vordert, geeft de Schoolcommissie daarvan terstond kennis aan Burgemeester en Wethouders." VI. De gebouwen, thans gebruikt tot tusschenschool 2e klasse en tot armenschool no. 1, in den loop van het jaar 1871 te vervangen door nieuwe gebouwen, voldoende aan de tegenwoor dige eischcn van het onderwijs cn berekend op de toenemende bevolking van deze gemeente. Vil. Tot bestrijding der uitgaven, welke het govolg zullen zijn van de aanneming dezer voorstellen, speciaal van die sub IV en VI, eene leening te sluiten met niet al te bezwarende termijnen van aflossing, volgens een plan, op voord ragt van Bur gemeester en Wethouders, door den ltaad vast te stellen. VIII. Te verklaren toepasselijk, wat betreft de punten IVo en VI van deze conclusie, het voorbehoud, bedoeld bij artikel 142 der Gemeentewet. De Voorzitter opent de algeraeene beraadslagingen. De heer Rengers zal zich, na het uitvoerig rapport der raads commissie, thans onthouden van wijdloopige beschouwingen. Na het geen reeds over de zaak in de verschillende stukken is gezegd, gelooft Spr. trouwens, dat er voor de openbare beraadslaging weinig zal overschieten, Spr, heeft met genoegen kennis genomen van het laatste rap port, niet slechts omdat het in vele opzigten dezelfde strekking heeft als dat van Burgemeester cn Wethouders, maar ook dewijl het, waar dit niet hot geval is, speciaal wat het gymnastisch onder wijs betreft, verbeteringen voorstelt, waaraan by zeer wel zijne goedkeuring kan schenken. Evenwel kan Spr. zich niet weer houden de aandacht te vestigen op een punt dat niet regtstreeks de inhoud van het rapport, maar meer speciaal de behandeling dezer zaak bij den Raad betreft. Hij neemt daartoe de vrijheid in herinnering te brengen, hoe in de maand December des vo- rigen jaars door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld eene raadscommissie te benoemen tot het instellen van eene enquête aangaaude het gemeentelijk lager- en middelbaar onderwijs. Na uitvoerige discu9siën heeft de meerderheid der vergadering der gelijke commissie onnoodig geacht en het instellen der bedoelde enquête aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. Spr. behoeft er niet op te wijzen, dat dit vereerend mandaat voor het dagelijksch bestuur bij zijne gewone veelomvattende bezigheden eene niet onbelangrijke vermeerdering van werkzaamheid is ge weest natuurlijk kan hiervan den Raad geen verwijt worden gemaakt, hetgeen trouwens niet in Spr.'s bedoeling lag, doch wel heeft het hem verwonderd, toen eenmaal een rapport was aange GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 20 October 1870. 147 boden, dat tot grondslag der bespreking dienen kon, dat de Raad geheel in strijd met zijne vroegere zienswijze, toch eene raads commissie heeft benoemd, die op nieuw een rapport heeft uitge- bragt. Nadat derhalve Burgemeester en Wethouders een half jaar aan het onderzoek der zaak hadden gewijd, heeft de benoe ming en het onderzoek der raadscommissie nog eene vertraging van drie maanden veroorzaakt. Bijkans een jaar alzoo nadat de zaak ter sprake is gebragt gaat men tot de behandeling over. Zoodanige wijze van handelen acht Spr. niet aan te bevelen. Wil men aan het dagelijksch bestuur de voorbereiding van zaken opdragen het heeft er zich nimmer afkeerig van betoond; met de meeste bereidwilligheid wordt aan de opdragt voldaan; maar om, nadat het collegie zich van 2ijnc taak heeft gekweten en rap port uitgebragt, een zaak op nieuw iu handeu van eene raads commissie te stellen dit acht Spr. even tijdroovend als nut teloos. Het onderwerpclijk rapport levert daarvan een bewijs. Immers er zijn eenigc veranderingen in de oorspronkelijke voor stellen aangebragt, maar die evengoed dadelijk bij de behan deling in den ltaad ingang hadden kunnen vinden. De thans gevolgde weg is aanleiding dat maatregelen, die men^erstond na de zomer-vacantic had willen tot stand brengen, eerst in een volgend jaar zullen in werking treden. Spr. laat natuurlijk het bouwen der nieuwe schoollokalen buiten rekening, een punt dat evengoed bij de bespreking der gemeentebegrooting had kunnen worden behandeld. In 't kort den loop die de behandeling dezer zaak heeft genomen, acht Spr. niet navolgens waard, daar hij zonder practische reslutaten op te leveren een belangrijk tijd verlies beeft ten gevolge gehad. De heer Duparc kan in het algemeen wel de woorden van den laatstcn Spr. beamen. Ilij was reeds dadelijk vóór hot on derzoek door eene raadscommissie. Na het ontvangen van het rapport van Burgemeester en Wethouders, had hij echter een on derzoek in dc sectiën nog veel beter gevonden dan eene nieuwe enquête door eene commissie. Afgescheiden echter hiervan heeft hij, naar aanleiding van de rapporten van Burgemeester en Wethouders cn de raadscommisie, cenige beschouwingen en opmerkingen mede te deelcn waarvoor hij dc aandacht van den Raad inroept. In de eerste plaats heeft, Spr. op'toog de school voor laffer- e>i meer uitgebreid lager onderwijs. Hij zegt al dadelijk, dat hij zich met het gedaan voorstel zal veree nigen, niet omdat hij dit afdoende oordeelt, maar dewijl hij in ziet, dat voor 't oogenblik toch wel niet meer zal zijn te ver krijgen. Wanneer hij intnsschen zich bij dat voorstel neerlegt, dan doet hij dit met eenige reserve. Volgens het voorstel, zal nu voortaan aan de leerlingen der hoogste klasse [le afd.] ge durende een jaar ook onderrigt in het Engclsch, Iloogduitsch en de Wiskunde worden gegeven, maar bij betwijfelt zeer, of dit vol doende zal zijn cn of de leerlingen niet nog óón jaar zullen moe ten ter school blijven, vooral indien men bedenkt, dat de blij vende leerlingen niet vau de vlugste soort zullen zijn. En is dit zoo, dan kan, dan zal zich na verloop van niet langen tijd op nieuw de behoefte aan een hulponderwijzer doen gevoelen. Daardoor zal dan aan de bestaande school een cursus van twee jaren zijn toegevoegd, en aan 't einde daarvan zullen dc leer lingen kunnen worden ontslagen met die mate van ontwikkeling en kennis, als waarmede zij de bestaande inrigtingen van -uitge breid lager onderwijs verlaten. Maar, hoort hij zich toeroepen, dan treedt de school op het gebied van het middelbaar onderwijs. Het is de oude bewering, maar Spr. outkent hare gegrond heid. Hij gelooft, dat velen steeds te veel uit het oog verlie zen, dat het verschil tusschen lager- en middelbaar onderwijs niet zoo zeer wordt bepaald door de vakken, als wel door méthode en doel, althans zoolang er naar de wet uitgebreid lager onderwijs bestaat. De vraag, of de zoo ingerigte school mededingster zal Bijvoegsel tot de Provinclale Eriesciie Courant. zijn van de rijks hoogcre burgerschool, meent Spr. bepaald ont kennend te moeten beantwoorden, want het uitgebreid lager onderwijs behoeft slechts te voorzien in de behoeften van die minderheid van knapen, wier leerjaren beperkt zijn, wier aanleg zwak is, voor wie de kennis van nieuwe talen hoofdvereischte is en voor wie het vaA-onderwijs, dat op de hoogere burgerscholen wordt gegeven, schadelijk kan zijn. Spr. wijst er bepaaldelijk op, dat aan de wet op het lager- or.derwijs in geen enkel opzigt door de latere wet op het mid delbaar onderwijs is gederogeerd; alleen haar art. 72, handelende over voortgezet onderwijs, heeft door de invoering van laatstge noemde wet zijne werking verloren. Artt. 1 en 1G, bepalende, welke vakken het lager- en meer uitgebreid lager onderwijs om vat, zijn geheel intact gebleven. Bij de behandeling van art. 16 in het jaar 1857 zei de Minister van Binnenlandsche Zaken zelfs, dat het onderwijs in vakken, die buiten artt. 1 en 16 liggen, wel is waar tot het middelbaar onderwijs zou belmoren, maar dat art. 1 toch niet zou verhinderen, dat zij op i\e lagere school worden onderwezen. Zoo heeft dan ook later clc gemeen teraad van Rotterdam, op voorstel der plaatselijke schoolcommis sie, onder de vakken van het uitgebreid lager onderwijs voor jongens opgenomen, de beginselen van de staathuishoudkunde en van de handelspolitiek. De zaak dient, ook naar het oordeel van meer dan óón auteur over staatsregt, zóó tc wordcu verstaan hoogere autoriteit mag niet meer vakken verpligtend maken dan in art. I zijn genoemd, maar die vakken zijn geene grenzen voor de gemeentebesturen. Ititusscben kunnen door het voorgestelde reeds, zoo niet alle, dan toch vele bezwaren worden weggenomen en kan in ieder ge val ook de verordening worden uitgevoerd, die in art. 13 spreekt van levende talen, doch waarvan tot dus verre Engehch en Iloog duitsch schier geheel niet werden onderwezen. De voorgestelde verandering in dc schooluren juicht Spr. zeer toe. Daarvoor is met opzigt tot deze school eene drangreden te meer, omdat de meergevorderde leerlingen ook huiswerk hebben te verrigten, waartoe zij, 's avonds na 7 uur te huis gekomen, weinig goede gelegenheid hebben. Spr. gaat thans over tot de behandeling van eenigc punten ten aanzien van andere scholen. Burgerschool voor meisjes. Hier wenscht hij insgelijks de ver andering der schooluren tc hebben ingevoerd, ook omdat de leer lingen voor een groot gedeelte tot denzelfden stand behooren, als op de Eranscho school voor meisjes, waar de maatregel zeer goed werkt, cn op de school voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs. Dan vooral zou hij aan de onderwerpelijke school eene speelplaats tot korte ontspanning der leerlingen tus schen tijds willen hebben verbonden, een wensch reeds meermalen in den Raad cn ook door den schoolopziener geuit, doch tot heden steeds onvervuld gebleven. Eerste tusschenschool Reeds den naam dezer school vindt Spr. niet meer van pas, nu de burgerschool voor jongens sedert een 3tal jaren niet meer bestaat. Zoolang laatstgemeldc school er was, had die naam raison d'etre, dc school was geplaatst tusschen de burgerschool en de armenscholen. De vakken, die op deze zoogenaamde tusschenschool worden onderwezen, de stand ook van vele leerlingen, zouden haar met regt den naam van burgerschool mogen doen dragen. Er is echter een meer belang rijk punt, dat Spr. meent te moeten aanvoeren. Deze school telt thans ruim 300 leerlingen, maar hij betwijfelt zeer of het hulppersoneel wel talrijk genoeg is. Wel is waar is het getal van drie hulponderwijzers, met het oog op de wet voldoende, maar het is ook juist het minimum der wet. De hoofdonder wijzer b. v. heeft in één lokaal een 100tal leerlingen te onder wijzen, zonder eenigen bijstand. Spr. vraagt, of het inderdaad 41

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 4