156 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 October 1870. liet verhuurde, dan zal de gemeente zich beroepen op de om standigheden in het voorstel van Burgemeester en Wethouders aangevoerd, maar ze zal dezelve moeten bewijzen; ze kan dit niet anders doen dan door getuigen, en nu stuit ze al dadelijk op artikel 1934 van het Burgerlijk wetboek, hetwelk zegt: „Geen „bewijs door getuigen wordt toegelaten nopens hetgeen tegen of „boven den inhoud der schriftelijke akte gevorderd wordtnoch „ook omtrent hetgeen men mogt beweren dat vóór, ten tijde, of „na het opmaken van zoodanige akte zoude zijn gezegd, al mogt „de som of waarde, waarover het geschil is, minder dan drie „honderd gulden bedragen." Dat het huurcontract eene schrif telijke akte is, zal wel niemand betwijfelen, en dat de omstan digheden waarop Burgemeester en Wethouders zich beroepen, met den inhoud van die schriftelijke akte in strijd zijn, is ook zeer duidelijk. Dit zijn de gronden, die Spr. nopen te stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat bij overigens niet met de billijkheid in strijd acht. De heer van Slotei'djjck geeft te kennen, dat, toen hij de stukken las, bij hem hetzelfde gevoelen oprees als bij den lieer Jongsma. Maar bij nader inzien gelooft hij dat het betrekkelijk art. der pachtvoorwaarden niet die voorwerpen omvat, als waar van de adressant herstelling vraagt. Do eenige fout der pacht voorwaarden, zegt Spr., is hierin gelegen, dat ze niet bevatten de uitzondering der voorwerpen, die niet onder 't verpachte begre pen zijn. Het is waar, er bevonden zich op het verpachte voor werpen door den vorigeu pachter daargesteldook wil Spr. aau- nemen, dat de meeniug heeft bestaan, dat die voorwerpen tot het verpachte behoordenmaar in de voorwaarden is toch ook van niets anders sprake dan van de Irnsumcrzijl, de daarbij bc- hoorende huizinge met hooiberg en stalling. Er wordt alzoo niet gesproken van de stalling, die de vorige pachter legen den hooiberg heeft aangetimmerd en alzoo niet bij het verpachte be hoorde, maar van do stalling, die, in de huizinge aanwezig, daarbij behoort en ook aan den pachter is geleverd. En nu gelooft Spr., dat de gemeente geleverd heeft wat zij verpacht heeft, waarom bet hem voorkomt, dat, zoo de pachter tegen de gemeente in regten mogt optreden, de zaak nog niet zoo dadelijk verloren is. Nadat de Voorzitter hierop op verzoek van den heer Wier- sma art. 12 van 't pachtcontract had gelezen, wordt de conclu sie van 't voorstel in rondvraag gebragt en, met uitzondering van dien van den heer Jongsma, die geene hoofdelijke stemming verlangt, met algemeene stemmen aangenomen. 17. Wordt in behandeling genomen het voorstel van Burge meester en Wethouders tot wijziging van het reglement op het bestuur van de stads armenkamer. Nadat achtereenvolgend de voorgestelde wijzigingen der artt. 1, 8 en 23 waren goedgekeurd merkt de heer Duparc op, dat ook art. 25 wijziging behoeft, aangezien aan het slot van dat art. wordt gezegd„niet ie boven gaande het maximum van den onderstandvastgesteld door den gemeenteraadDeze bepaling, zegt Spr., was gebaseerd op art. 25 der wet; maar dat art. is bij de laatste wijziging vervallen, zoodat in het vervolg vau geen door den Raad vastgesteld maximum sprake kan zijn. Spr. stelt mitsdien voor de aangehaalde zinsnede te roijeren. De heer Bloembergen erkent de juistheid der gemaakte op merking en verklaart, namens Burgemeester en Wethouders, het door dee heer Duparc gedaan voorstel over te nemen. ^Het voorstel, hierop in rondvraag gebragt, wordt met alge meene stemmen aangenomen, gelijk pok de verder voorgestelde wijzigingen. De heer Oosterhoff zou nog in overweging wenschen te geven ook in art. 59 eene wijziging aan te brengen. Hij leest daar, dat de secretaris-boekhouder geniet eene jaarwedde van f 8G0Spr. zou daaraan willen hebben toegevoegd zoolang dc tegenwoordige titularis in functie is. Hij doet dat voorstel, omdat hij het niet ondienstig acht bij eene nieuwe benoeming het tractement van den secretaris-boekhouder nader te regelen. De heer Bloembergen merkt op, dat het uit het rapport kan blijken, dat de regeling van de jaarwedde van den secretaris boekhouder wel in overweging is geweest. Burgemeester en Wethouders, zegt Spr., hebben daaromtrent het advies van hee- reu voogden gevraagd, omdat zij zich voorstelden, dat door dc wijziging der armenwet dc jaarwedde wel voor eenige verminde ring vatbaar is te achten; zij wilden echter bij overgangsbepa ling de tegenwoordige titularis het genot der jaarwedde verze keren. Van den kant van voogden is daarop te kennen gegeven, dat zij het voor 't oogenblik minder geraden achten de jaarwedde te veranderen, ook nl voegde men dergelijke overgangsbepaling aan het reglement toe. Naar aanleiding hiervan komt het Spr. minder gepast voor alsnu het betrekkelijk art. te wijzigen. Ook al wilde men het thans doen dan nog zou 1 ij mccnen, dat dit bij wijze van overgangsbepaling moet geschieden. Hij gelooft echter, dat het beter is het puut op nieuw ter sprake te brengen dan, wanneer de tijd expireert voor welken de tegenwoordige titularis benoemd is. Hij is van oordeel, dat door een amendement, zooals dc heer Oosterhoff dat schijnt te willen, de zaak niets verder wordt gebragt. Wanneer het dc strekking had, om b. v. aan Burgemeester eu Wethouders op tc dragen, bij eventuele benoeming of herbenoeming van den secretaris boekhouder vooraf voorstellen te doen tot bepaling der jaarwedde, dan is het iets anders, maar eene wijziging van het art. acht Spr. thans niet geraden. De heer Oosterhoff verklaart, dat de heer Bloembergen juist zijne bedoeling heeft uitgedrukt. Spr. wilde met zijn amende ment de gelegenheid in 't leven roepen, om met uicuwe voor stellen voor den dag te komeu, wanneer de termijn, voor wel ken de tegenwoordige titularis benoemd is expireert. Hij meent daardoor Burgemeester en Wethouders eene opdragt te doen, zooals de vorige Spr. verlangde. Spr. stelt daarom voor den aanhef van art. 59 te lezen: „De secretaris-boekhouder geniet over het tijdvak waarvoor hij benoemd is eene jaarwedde" enz. De heer Bruinsma zal zich met dit amendement niet veree nigen, omdat uit het voorstel van Burgemeester eu Wethouders blijkt, dat het punt in kwestie niet uit het oog verloren wordt. Spr. gelooft, dat men nu nog niet kan beoordeelen welke ver mindering dc werkzaamheden van den secretaris-boekhouder zul len ondergaan; men is daaromtrent nog niet zeker; en om dan nu reeds tot vermindering der jaarwedde tc besluiten, daartoe vindt hij geen reden. Zijn de jaren geëxpireerd, waarvoor dc tegenwoordige titularis is benoemd, dan zal men op de zaak kunnen terugkomen. De heer Jongsma geeft tc kennen het voorstel van den heer Oosterhoff te kunnen ondersteunen, omdat hij het beschouwt als een voorstel waardoor de orde bevorderd wordt; hij moet er ech ter bij verklaren daardoor niet geacht te willen worden zich tegen het bedrag van de jaarwedde te verklaren. De heer Oosterhoff moet nog tc kennen geven, dat het vol strekt niet in zijne bedoeling ligt na het bedrag der jaarwedde te bepalen dit ligt ook geenzins in het door hem gedaan voor stel integendeel, hij wenscht later daarop terug te komen. De heer Bloembergen blijft betwijfelen of door het voorgestelde amendement het oogmerk bereikt wordt. Wanneer er toch in GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 October 1870. 157 dc verordening een artikel beslaat, 't welk zegt, dat de secretaris boekhouder voor den tijd, waarvoor hij is aangesteld eene jaar wedde geniet van 800, dan toch zou Spr. mecnen, «lat dit eene doorlooper.de bepaling is, die niet alleen op den tegenwoordige»!, maar ook op alle verdere functionarissen toepasselijk is. Men stelt toch, zegt Spr.. hier in art. 59 eene jaarwedde vast aan de betrekking van secretaris-boekhouder verbonden. Meent men nu nevens die bepaling nog eene andere te moeten stellen, die aan Burgemeester en Wethouders oplegt later een voorstel tot wijziging der jaarwedde in behandeling tc brengen, dan gelooft Spr., dat het veel verkieslijker mag worden geacht daarvan een afzonderlijk voorstel te maken, geheel afgescheiden van het be trekkelijk art. der verordening, of wel dat art. zoodanig te doen luiden, dat de secretaris-boekhouder eene jaarwedde geniet bij de benoeming te bepalen. Dc Voorzitter zal zich ook niet met liet voorstel van den heer Oosterhoff vereenigen, omdat hij daarin niet ziet aangewe zen den weg, die men te volgen heeft, wanneer de tegenwoordige titularis aftreedt. Spr. verklaart verder op het oogenblik niet te willeu medewerken tot de wijziging der jaarwedde, daar de tijd nog moet leeren welke vermindering door de wijziging der armenwet dc werkzaamheden zullen ondergaan. De heer Duparc kan nog niet inzien, dat het hier een voor schrift van orde zou zijn. Hij kan er evenmin uitopmaken.dat iu het voorstel ligt opgesloten, dat bij de benoeming van een nieuwen titularis ook op nieuw de bezoldiging moet worden bepaald. Het zou iets anders wezen, zegt Spr., wanneer er, gelijk de heer Bloembergen opmerkte, eene bepaling aan toegevoegd ware, dat de jaarwedde telkens bij eene nieuwe benoeming bepaald wordt, gelijk ook wel in andere verordeningen geschiedt. De heer Oosterlioff gelooft integendeel, dat dergelijke opdragt wel degelijk in zijn voorstel ligt opgesloten. Immers er staat: hij geniet voor het tijdvak waarvoor hij benoemd iadaarin sche mert, naar Spr. meent, genoeg door, dat het do bedoeling is bij aftreding van den tegenwoordige» titularis de jaarwedde tc wijzigen. In rondvraag gebragt, wordt het voorstel van den heer Ooster- Lolf met 15 tegen 2 stemmen, die van de liecrcn Jongsma en Oosterhoff, verworpen. Ilierna wordt het besluit in zijn geheel in omvraag gebragt en zonder hoofdelijke stemming aangenomen, weshalve is genomen liet volgend besluit: l)e Raad der gemeente Leeuwarden, Ovc/wegcmlc, dat naar aanleiding der wet van 1 Junij 1870 (Staatsblad no. 85) houdende wijziging van die van 28 Junij 1854 (Staatsblad no. 100) tot rogcling van het armbestuur, eene herziening noodzakelijk is van het reglemout op het bestuur van de stads armenkamer te Leeuwarden, vastgesteld den 28 Maart '1861 en gewijzigd bij besluit van 13 December 1866 Heeft besloten, gelijk hij besluit bij deze Het reglement op liet bestuur van de stads armenkamer te Leeuwarden, vastgesteld den 28 Maart 1S61 en gewijzigd bij besluit van 13 December 1866, wordt nader gewijzigd als volgt: 1. Art. I. Aan het slot van dit artikel wordt toegevoegd „zooals die gewijzigd is bij die van 1 Junij 1S70 (Staats blad no. 85)." 2. Art. 8. Alinea's 2, 3, 4 en 5 worden gcroijeerd. 3. Art. 23. De laatste alinea van dit artikel vervalt. 4. Art. 25. Dc woorden „niet te bovengaande het maximum van don onderstand vastgesteld door den gemeenteraad" vervallen. 5. Art. 29. Onderdeel 8, 9, 10, 11 en 12 worden geroijeerd. 6. In art. 48 alinea 3 vervallen dc woorden „of, zoo hun onderstands domicilie elders is gevestigd, door den Burgemeester of den daartoe aangewezen Wethouder." 7. In art. 49 vervallen de woorden „behoudens de bepalingen van art. 62" eu wordt alinea 1 gelezen „De Voorzitter is belast met alle ontvangsten en uitgaven en doet daarvan, bij het einde van zijn Voorzitterschap, rekening cu verantwoording aan de voogden." 8. Art. 62 wordt, met intrekking van het thans bestaande gelezen als volgt: „Hij is belast met het stellen en uitvaardigen van alle brie ven, rapporten, jaarlijksche verslagen of opgaven, die door het gemeentebestuur of andere autoriteit van de voogden worden gevraagd en \crdcr alle, geene uitgezonderde stukken; als mede met het ontwerpen der staten van bcgrooting, der rekening en verantwoording aan het gemeentebestuur en voorts alles wat tot de boekhouding van de armenkamer behoort. 9. Art. 64 vervalt. 10. Achter art. 70 wordt gevoegd een nieuw artikel van den navolgenden inhoud OVERGANGSBEPALING. l)e secretaris-boekhouder blijft belast met de gehecle liquidatie der voorschotten, nog verschuldigd of nog tc vorderen wegens restitutie van ouderstand krachtens de wet 28 Junij 1854 (Staats blad no. 100) gegeven of verleend en zal zoolang de verevening niet is afgcloopcn, aan het einde van elk dienstjaar, voor liet sluiten der rekening, de bij hem ontvangen gelden bij den Voor zitter storten en verantwoorden onder verrekening van dc door hem gedane uitgaven wegens terugbetaalde verschotten. De heer Rengers komt ter vergadering. 18. Is gelezen cn op voorstel van den Voorzitter onmid dellijk in behandeling genomen, een voorstel van Burgemeester en Weihouders tot aanwijzing der geldleeningen, waarop aflos sing zal geschieden, van welk voorstel de conclusie luidt lo. Met de som van t 2000, over 1870 beschikbaar gesteld voor buitengewone aflossing van schuld, zal worden afgelost a. eene obligatie groot /1000, van de leening a 4 pet,, vastgesteld den 11 Augustus 1853 b. eene obligatie groot ƒ1000, van de leening a 4l/2 pet., vastgesteld den 23 October 1856. 2o. Over te gaan tot de uitloting van negen obliguticn ieder groot ƒ1000, van ten behoeve dezer gemeente aangegane geld leeningen cn zulks in verband met het besluit sub lo. hiervoren vermeld en overeenkomstig de bepalingen der betrekkelijke plans van leening in dier voege, dat behalve do obligation sub lo bedoeld worden uitgeloot a. drie obligation, ieder groot ƒ1000, van dc lecningfci 5 pet. vastgesteld den 4den en 30 Junij 1859 b. twee obligatiën, ieder groot 1000, van de lecning a4'/2 pet., vastgesteld den 27 Maart 1S62 c. eene obligatie, groot ƒ1000, van dc leehing ii5 pet., vast gesteld den 8 en 28 December 1864 cn d. eene obligatie, groot ƒ1000, van dc leening a 5 pet., vastgesteld den 13 Julij 1865. Nadat deze conclusie met algemeene steramen was aangeno men, is op voorstel var. den Voorzitter besloten de uitloting na afdoening der aan de orde zijnde zaken te doen plaats hebben. 19. Alsnu wordt op voorstel van den Voorzitter overgegaan met de verdere behandeling van de in de vergadering van 20 dezer onafgeblcven punten der conclusie van het rapport dor raadscommissie, in wier handen is gesteld het rapport van Bur gemeester en Wethouders, betreffende het gemeentelijk" lager- middelbaar onderwijs. Die conclusie, voor zooverre onafgedaan, luidt als volgt IV. aAan tc nemen en vast tc stellen, dat voor do leer-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 2