158 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 October 1870. lingen der tusschenscholen 2e klasse en der stads armenscholen de gelegenheid zal worden verstrekt tot het verkrijgen van gijm- nastisch-onderwijs, in een gebouw, zooveel mogelijk, gelegen in liet midden van de bebouwde kom der gemeente. b. Aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, aan den Raad de noodige voorstellen te doen omtrent de stichting van zoodanig gebouw, speciaal na onderzoek, of het aan de gemeente toebehoorende gebouw achter de le armenschool in de Speel mansstraat tot dit einde kan worden ingerigt. V. Artikel 20 der verordening, regelende de inrigting en bevoegdheid der plaatselijke schoolcommissie, van den 30 De cember 1857, te wijzigen, als volgt „De schoolcommissie houdt het toezigt op het schoonhouden der scholen en geeft, zoo het blijken mo°t, dat de daarmede belaste personen daarin nalatig zijn, terstond daarvan kennis aan Burgemeester en Wethouders. Zij doet de in artikel 15 bedoelde begrooting van onkosten voor de leermiddelen vergezeld gaan van eene opgave der haar bekende gebreken aan de gebouwen, welke in het volgend jaar voorziening eischen. Indien het in den loop van liet jaar mogt blijken, dat de toe stand van sommige gebouwen dadelijke voorziening vordert, geeft de schoolcommissie daarvan terstond kennis aan Burgemeester en Wethouders." VI* De gebouwen, thans gebruikt tot tussehenschool 2e klasse en tot armenschool no. 1 in den loop van het jaar 1871 te vervangen door nieuwe gebouwen, voldoende aan dé tegenwoor dige eischen van het onderwijs en berekend op de toenemende bevolking van deze gemeente. VII. Tot bestrijding der uitgaven, welke het gevolg zullen zijn van de aanneming dezer voorstellen, speciaal van die sub IV en VI, eene leening te sluiten met niet al te bezwarende termijnen van aflossing, volgens een plan, op voord ragt van Bur gemeester en Wethouders, door den Raad vast te stellen. VIII. Te verklaren toepasselijk, wat betreft de punten IVfl en VI van deze conclusie, het voorbehoud, bedoeld bij artikel 142 der Gemeentewet. Punt IVa. De heer Rengers vermoedt in verband met hetgeen in het rapport voorafgaat, dat het de bedoeling der commissie zal wezen het gijmnatisch onderwijs te geven in het gebouw vroeger bestemd lot tweede armenschool. Spr. moet echter opmerken, dat er tegen zoodanig plan z. i. wel eenige bezwaren bestaan, vooral van finantiëlen aard. Steeds, wanneer men in de laatste jaren voor 't een of ander doel een gebouw noodig had, werd die school genoemd, maar ook steeds is gebleken, dat het lokaal ongeschikt is, omdat het in bouwvalligen toestand verkeer? en de kosten van reparatie niet waardig is. Wenscht men dus tot oprigting eener afzonderlijke gijmnastiekschool over te gaan, dan zal het beter zijn daarvoor eene andere plaats uit te kiezen dan het oud schoolgebouw in 't Krommejat. Spr. heeft voorts nog eene opmerking met betrekking tot de zinsnede van 't rapport der commissie voorkomende op pag. 11. De commissie bezigt daar de volgende woorden „Burgemeester en Wethouders zeggen, dat het getal hulponderwijzers, die eene acte voor de gijmnastiek bezitten, nog gering is. Worden daar mede bcdoeltl de hulponderwijzers aan onze gemeentescholen, dan gclooven wij te kunnen zeggendat ze er inliet geheel nog niet zijn" Uit deze woorden, vooral uit de laatsten die cursief gesteld z\jn, zou men moeten afleiden dat Burgemeester en Wethouders eene onjuistheid in hun rapport hebben opgenomen. Hij moet echter opmerken, dat hier geene vergissing bestaat, althans vol gens de hem verstrekte opgaven zijn hier twee hulponderwijzers in 't bezit der acte voor de gijmnastiek. Natuurlijk is dit getal onvoldoende, om daarmede in de behoeften van alle scholen te voorzien, maar met het oog daarop hebben Burgemeester en Wet houders dan ook voorgesteld gedurende een niet te kort tijdperk het onderwijs in bedoeld vak te organiseren. Overigens, zegt Spr., is het voorstel der commissie bepaald meer afdoende en verdient het ook meer aanbeveling dan dat van Burgemeester en Wethouders. Toch zou hij het niet on dienstig geacht hebben, dat eerst eenige jaren eene proef ware genomen op de wijze als door Burgemeester cn Wethouders is voorgesteld. Nu zal de gemeente niet slechts vele kosten maken, maar öpr. vreest ook of wel eene plaats te vinden zij, die voor alle leerlingen der verschillende scholen gunstig gelegen is, ter wijl hij bovendien verwacht, dat wel spoedig een stap verder zal moeten worden gegaan cn in plaats van een, twee lokalen zullen worden vereischt. Intusschen is Spr. zoo van het nut van t gijmnastisch onderwijs doordrongen, dat hij, voor zich niet tegen de daardoor vermeerderende kosten zou opzien. De heer Sliriügar geeft de verzekering, dat het der commissie verheugt dat door den heer Rengers iu 't algemeen een zoo gun stig oordeel over de door de commissie voorgestelde regeling is uitgesproken en dat ze geen oogenblik aan de belangstelling van dien Spr. in het gijmnastisch onderwijs twijfelt. Wat de opmerking omtrent het gebouw betreft, de commissie, zegt Spr., heeft niet uit het oog verloren, dat het door haar bedoeld gebouw in bouwvalligen staat verkeert, en daarom dan ook heeft zij in de conclusie van haar rapport ten aanzien van dat gebouw slechts een onderzoek voorgesteld. Zij wil gaarne het aanwijzen van zoodanig gebouw aan de prudentie van het dagelijksch bestuur overlaten. Dat er nimmer eene geschikte plaats gevonden zou worden acht Spr. wel eene ccnigzints wan hopige uitspraak. Maar al ware dit ook zoo, dan nog ziet hij er geen bezwaar in, dat de leerlingen getroosten moeten een stap of wat verder te loopen. Op het oogenblik nog hebben wij hier hetzelfde geval, zegt Spr., met de leerlingen der school van mejufvrouw van Dam, die geheel naar de Groote Kerkstraat moeten marcheren, en toch zijn daarover tot nu toe nog geenc klagten gerezen. Het is bovendien ook een punt van later zorg, waaromtrent, Spr. twijfelt er niet in het minst aan, Burgemeester en Wethouders wel een beter inzigt zullen krijgen. Kan het met in het Krommejat; welnu, dan moet er eene andere plaats gezocht worden. Omtrent de opmerking, dat er wel hulponderwijzers zijn, die eene acte voor de gijmnastiek bezitten, moet Spr. te kennen geven, dat het der commissie niet bekend was dat er zoodanige onderwijzers bij de gemeente-scholen waarvan hier sprake is, wer den aangetroffen. Wel wist zij, dat een der hulponderwijzers van de school voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs in 't bezit der acte is, maar men vergelc het niet, dat wat die school betreft in de behoefte aan gijmnastisch onderwijs reeds is voorzien. Het kan best wezen, dat er behalve dien hulponder wijzer nog een andere in het bezit der acte isdoch aan de commissie is dit niet gebleken. Zij gelooft ook niet, dat er uitzigt bestaat, dat het aantal derzulken spoedig zal toenemen, althans bij de onlangs gehouden examen zijn al de zich aange meld hebbende aspiranten afgewezen. Aangaande bet gezegde van den heer Rengers, dat hij gaarne eenige jaren eene proef zou hebben genomen op de wijze als door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, geeft Spr. te kennen, dat zoodanige proef der commissie niet raadzaam voor komt. Zij beschouwt dergelijke proef zeer gewaagd, omdat daar door schade aan de goede zaak zou kunnen worden gedaan. Immers door het veelvuldig verzuim, dat een gevolg zou zijn van het ongunstig weer, kan van de proef weinig goeds verwacht worden. Bovendien zou dc proef ook nog al zeer kostbaar GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 October 1870. 159 worden, daar in dat geval voor zes scholen werktuigen moeten worden aangeschaft, werktuigen, die tegen weer en wind bestand moeten zijn. Spr. wil niet verder over de zaak uitwei den, omdat ook de heer Rengers met de door de commissie voorgestelde regeling ingenomen blijkt te zijn. Hierop worden sub a en 4 van punt IV met algeraeenc stem men aangenomen. Punt V. De heer Rengers veroorlooft zich van de commissie eene in lichting te vragen, namelijk of het niet dienstig zou zijn in de tweede alinea van het vasttestcllen niéuw artikel, behalve de gebouwen, ook dc schoolraeubclen optcnemcn. De heer Jongsma verklaart, dat de commissie zich met derge lijke aanvulling wel kau vereenigen. De heer Rengers stelt hierop voor, in dc tweede en insgelijks in de derde alinea achter „gebouwen" te doen volgen „en schoolmeubelen." De heer Jongsma zou nog wel wensehen te worden ingelicht, of de schoolmeubelen niet onder de leermiddelen begrepen zijn De heer Rengers zegt, dat onder de leermiddelen niet anders zijn begrègen, dan dc voorwerpen, die tot het geven van onder wijs noodig zijn, zooals pennen, inkt, griffels, boekjes enz. De schoolmeubelen komen voorts ook onder eene andere rubriek der gemeente-begrooting voor. Het amendement van don heer Rengers wordt hierop met al gemene stemmen aangenomen. De heer Westenberg vraagt, of het niet dienstig zou zijn dc derde alinea te doen aanvangeu met: „Indien in buitengewone omstandigheden" Dc heer JongSDia geeft te kennen, dat het doel der commissie is Burgemeester en Wethouders te vrijwaren, telkens voorstellen tot verbetering van 'teen of ander te ontvangen. Daarom wil zij aan de schoolcommissie opdragen jaarlijks opgave te doen van de haar wcnschclijk voorkomende veranderingen en der bekende gebre ken waarvoor in den loop van 't volgend jaar voorziening noodig is. Maar nu kunnen er zich ook gevallen voordoen, waarvoor dade lijke voorziening noodig is, en daarom is bij wijze van uitzonde ring van hetgeen in de tweede alinea als regel is vastgesteld, in de derde eene exceptie op den gewouen regel gesteld. De heer Westenberg verklaart, dat dit ook 2ijne opvatting is geweest. Maar toch zou hij dan liever lezen cn hij doet daartoe het voorstel „Indien tengevolge van buitengewone omstandigheden, de toestand van sommige gebouwen in den loop van het jaar dadelijke voorziening vordert" enz. Spr. vreest, dat anders het doel der commissie niet zal worden bereikt. De heer Attema moet opmerken, dat in 't gesprokene dooi den heer Westenberg toch niet de juiste bedoeling der commissie gelegen is. Het kan toch zeer goed gebeuren, zegt Spr., dat er reparation noodig zijn, en dat ze toch niet anders dan van ge wone omstandigheden het gevolg zijn. Er kan voorziening in 't een of ander vereischt worden, zonder dat dit nog een gevolg behoeft te zijn van een buitengewone ramp b. v. door ouder dom of slijtage kan een bank of ander voorwerp breken. Nu wenscht de commissie, dat van zoodanige gevallen mcdedeeling worde gedaan. Spr. gelooft, dat men door het stellen van bui tengewone omstandigheden dc bevoegdheid van de schoolcommissie te veel beperkt, en daarom zal hij zich met het amendement niet vereenigen. Hij is van oordeel, dat zoodanige bepaling ligt tot raoeijclijkheden aanleiding zal geven. De heer Westenberg, zegt Spr., heeft de commissie in zoover goed begrepen, dat de derde alinea eene exceptie inhoudt. Die ajinea, vergeleken met de Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesciif. Courant. tweede, toont, naar Spr. meent, zeer wel de bedoeling aan. Daarom zou hij den heer Westenberg in overweging wensehen te geven het amendement terug te nemen. De heer Westenberg merkt op, dat hetgeen door den beer Attema is gezegd voor de meubelen waar moge zijn, voor de gebouwen kan Spr. zich dat niet voorstellen. Er moeten, dunkt hem, buitengewone omstandigheden voorkomen, indien aan dc gebouwen reparatien moeten plaats hebben, die niet vooraf in de bcgrooting konden zijn opgenomen. Hij vreest, dat met dc re dactie der commissie het beoogde doel niet bereikt wordt. Het spreekt overigeus van zelf, dat zijn amendement in hoofdzaak de gebouwen betreft herstelling van kleine gebreken van mcnbclcn als door den heer Attema bedoeld, behoeft niet te worden ge reglementeerd. Dc heer Attema repliceert, dat het amendement uitsluitend de gebouwen getreft. Maar het voorstel der commissie, zegt Spr., betreft on gebouwen cn meubelen. Hij wijst er op, dat de school commissie, volgens alinea twee, gehouden is de opgave omtrent de gebouwen te doen, voor zoo verre haar de gebreken bekend zijn. Hieruit volgt natuurlijk, dat de commissie, die bij uitnemendheid bevoegd in de bcoordecling van 't onderwijs, in geenen dcele de zorg en het toezigt van den architect overneemt. Dit neemt echter niet weg, dat dc schoolcommissie enkele kleine gebreken kan kennen, en om nu deze onder de aandacht van Burgemees ter cn Wethouders te brengen, wordt haar bij de derde alinea bevoegdheid gegeven. De heer Westenberg merkt nog op, dat naar zijn inzien het voorstel der commissie meer dan eene bevoegdheid cn veeleer eene verpiigting aan de schoolcommissie oplegt. Hierna in rondvraag gebragt wordt het amendement van der. heer Westenberg mcl 10 tegen S stemmen, die van dc h te ren Gorter, van Slolerdijck, Zeper, Rooscboom, Westenberg, Hommes, Buma cn Bruinsma, verworpen. Vervolgens wordt het gewijzigd punt V met nlgemcene stem men aangenomen. Punt VI. De heer Jongsma merkt op, dat door eene omstandigheid, welke weet hij nietzijn wcggeblevon achter tussehenschool 2c klasse dc woorden „op de Oldegalilcën." Er zijn in de ge meente meer tusschenscholen 2c klasse, waarom Spr. voorstelt bedoelde woorden in het punt in te lasschen. Hiertoe woidt met algeraeenc stemmen besloten. Vervolgens wordt do beraadslaging over gewijzigd punt VI geopend. Dc heer Bloembergen kan zich voor als nog moeijelijk vcr- ccnigen met net voorstel der commissie, om de beide in het rapport bedoelde scholen zoo maar in eens geheel ongeschikt to verklaren en daaromtrent vast te stellen, dar ze door nieuwe gebouwen zullen worden vervangen. Spr. geeft toe, dat dc tus sehenschool op de Oldcgalilecn in meer dan eer. opzigt te wen sehen overlaat, maar omtrent de le armenschool kan hij niet inzien, dat er bepaalde behoefte bestaat, om deze door een nieuw gebouw te doen vervangen. Mij gelooft, dat het hoofdbezwaar wat laatstbedoelde school betreft, voornamelijk bestaat hierin, dat het aantal leerlingen niet in verhouding staat met de loka- likeit, of omgekeerd de lokaliteit niet met het aantal leerlingen; maar of overigens het gebouw zoo ongeschikt is moet Spr. betwijfelen. Wanneer men toch nagaat de eischen door Gede puteerde Staten gesteld voor de afmetingen van schoolgebouwen cn men die eischen toetst aan het lokaal, dan kan Spr. niet vinden, dat het niet aan die cischcn voldoet. Immers, de hoogte 44

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 3