IGO
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 October 1870.
ia gesteld op 4.50 meter; in een staat, die Spr. voor zich
heeft, wordt de hoogte van 't lokaaal op 4.75 meter opgegeven,
alzoo boven den gestelden eisch. Ook de overige afmeting be
draagt racer dan gevorderd wordt.
Spr. gelooft verder, dat de ligging der school, en vooral de
daaraan belendende opene ruimte, haar werkelijk niet zoo onge
schikt kunnen doen achten. Maar het getal leerlingen is te
groot. "Voor ieder kind is gereserveerd eene oppervlakte van nage
noeg 60 Q decimeter volgens de voorwaarden wordt voor elk
kind 90 a 95 Q decimeter oppervlakte gevorderd. In dit op-
zigt schiet dus het lokaal aan de gestelde eischcn te kort, en
waarom? omdat er te veel leerlingen zijn. Maar of dit nu een
motief is, om de school als geheel ondoelmatig te verklaren, kan
Spr. niet toegeven. Een groot bezwaar, Spr. erkent dit, is er
bovendien in gelegen, dat de hoofdonderwijzer voor huiselijke
bemoeijingen telkens de school moet passeren dit geeft eene
verhindering, maar deze is ook weer geheel afhankelijk van
het gebruik dat er van gemaakt wordt; Spr. althans stelt zich
voor, dat dit wel eenigermale te verminderen is.
Spr. herinnert, dat er vroeger plan heeft bestaan in dit bezwaar
te voorzien en, zoo mogelijk, de ruimte der school tc vermeer
deren. Hij meent dus, dat het oordeel der commissie, dat er
verandering moet plaats grijpen gegrond is, maar dan ook rest
nog de vraag, of niet door eene verandering aan het bezwaar
is tegemoet te komen. Daarom zou hij liever zien, dat, in
plaats van dadelijk uit te spreken, dat het gebouw in 1871
door een nieuw zal worden vervangen, vooraf werd onderzocht,
of het niet op andere wijze doelmatig zou zijn te veranderen en
te verbeteren.
De Voorzitter deelt in opzigt tot de tusschenschool op de
Oldegalileën het gevoelen der commissie; ook hij is van oordeel,
dat die school vernieuwd moet worden. Maar wat de le ar
menschool betreft, vereenigt Spr. zich met de opinie van den
hoer Bloembergen. Die school i9 reeds dikwijls bij het dagelijksch
bestuur in bespreking geweest; voor ecnigen tijd heeft het nog
eer. loco onderzoek ingesteld en door toen gemaakte schikkingen
is de noodzakelijkheid van de vernieuwing blijven slepen. Spr.
is het in zoover met de commissie eens, dat de school in ver
houding tot het getal leerlingen te klein is. Maar tevens meent
hij, dat aan dat bezwaar wel is tegemoet te komen, hetzij, dat
men cr de onderwijzerswoning bij trekke, hetzij door het bijbouwen
aan de achterzijde, zoodat hij voor een nieuw gebouw gecnc
groote noodzakelijkheid ziet.
De heer Jongsma verklaart, dat de commissie er niet dan
aarzelend toe is overgegaan, ora zulke ingrijpende voorstellen
als het bouwen van drie nieuwe schoollocalen te doen; doch
toen bij haar de overtuiging vast stond, dat herstelling van de
school van Weber niet afdoende genoeg zoude zijn, toen, zegt.
Spr., liecft zij gemeend daartoe te moeten overgaan. Idet doet
Spr. genoegen, dat het gevoelen der commissie over de tusschen
school op de Oldegalileën gedeeld wordt; daarover valt dus
weinig meer te zeggen. Maar wat betreft de andere-, de le ar
menschool moet Spr. opmerken, dat het oordeel over dergelijke
zaken altijd zeer subjectief is; dat dit meest van het per
soonlijk inzigt afhangt. Ilij moet dan ook verklaren, dat, toen
de commissie tot het doen van het voorstel besloot, bij haar
vast stond, dat de leden van den Raad zich door persoonlijk on
derzoek van den stand der zaak zouden vergewissen omtrent
den toestand van deze school. De Wethouder Bloembergen en
de Burgemeester, zegt Spr., hebben doen uitkomen, dat het be
zwaar alleen bestaat in gebrek aan ruimte. Ais Sprekers aun-
teekeningen juist zijn, dan gelooft hij te mogen zeggen, dat dit
het geringste gebrek van die school is, en, ware dit het ecnigste,
dan boteekende het niet veel, daar de school door 191 leerlin
gen wordt bezocht, terwijl ze eene wettelijke ruimte bezit voor
185 leerlingen. Het verschil is dus niet zoo groot. Maar er
zijn ar.dere bezwaren. Spr. heeft ze bij zijn bezoek aan de school
qpgeteekend en geeft ze onveranderd terughet lekt vreeselijk;
bij harden wind schudt het gebouw, euz. enz.. Als hij alle die
bezwaren tc zamenvat, dan durft hij te beweren, dat dit gebouw
zich in een toestand bevindt, waarin een schoolgebouw in de
gemeente Leeuwarden zich niet mag bevinden. Doch, zoo als
gezegd, het oordcel daarovor is subjectief en daarom laat de
commissie de zaak geheel aan den Raad over.
De heer Bruinsma stemt overeen met de opinie van de heeren
Bloembergen en Zeper. Dc heer Jongsma, zegt Spr., kwam op
de gebreken van het gebouw. Spr. wil toegeven dat ze zijn
zooals die Spreker ze opnoemde; maar dit neemt nog niet weg,
dat de ltaad moet letten op den finantiëlen toestand der ge
meente. Men is dezen morgen aangevangen met te besluiten tot
het stichten van een gebouw voor het onderwijs in de gijmnas-
tiek wordt nu ook nog besloten tot het maken of vernieuwen
van twee andere schoolgebouwen, dan is de gemeente 't vol
gend jaar bezwaard inet de stichting van drie nieuwe gebouwen,
alzoo met een grootcn finantiëlen last. Bestaat cr nu gelegen
heid om dc le armenschool te repareren of te vergrootcn, dan
zou Spr. daartoe gaarne willen medewerken. Op het oogenblik
moet hij bezwaar maken aan het voorstel der commissie zijn
stem te geven. Hij geeft echter in bedenking hot in tweeën te
splitsen en ieder deel afzonderlijk in stemming te brengen. Het
eerste punt zou dan omvatten het stichten ecner nieuwe school
op de Oldegalileën; terwijl aan het tweede zou kunnen
worden toegevoegd „of het oude te verbeteren." Het spreekt,
dat in het laatste geval een onderzoek moet worden ingesteld;
men zal echter dan nog altijd later tot het 4raaken van een
nieuw gebouw kunnen besluiten.
De heer Rengers zal zich vcreenigen met het denkbeeld van
den heer Bruinsma, om het voorstel in tweeën tc splitsen. Voor
eerst toch komt hem dc urgentie van beide gevallen niet gelijk
voor. Dc vernieuwing der school op de Olde-Galileën is eene
zeer gewenschlc verbetering die, naar Spr. gelooft, ook ten gevolge
zal hebben, dat die school tot meerderen bloei komt. Al zij het
dan ook, dat Spr. voor zich zelf van oordeel is, dat de vernieu
wing het volgend jaar nog niet zoo dringend noodig is, toch zal
hij er zich om de aangevoerde reden niet tegen verklaren. Maar
de vernieuwing van de le armenschool acht hij niet zoo noodza
kelijk. Ware dit wel het geval, men mag aannemen, dat dc
schoolcommissie in hare bekende memorie van grieven niet zou
hebben nagelaten daarop te wijzen.
Spr. heeft echter nog eene bedenking. De commissie stelt
voor twee scholen in 1871 te vernieuwen; dezo nu hebben ge-
zamentlijk, zoo hij zich niet bedriegt, 6 a 7 honderd leerlingen.
De vraag is nu waar moeten al die kinderen blijven, wanneer
de beide scholen verbouwd worden? Alligt toch gaat met die
verbouwing een half jaar voorbij. Vroeger had men bij derge
lijke gelegenheid nog een lokaal voor de hand, namelijk dat der
voormalige soepkokerij; maar over dat gebouw heeft de gemeente
ook thans niet de beschikking, daar het voor ijklokaal in ge
bruik is afgestaan.
Spr. hoort zich toevoegen, dat het cijfer der leerlingen be
langrijk minder is hij laat dit daar, want het bezwaar blijft
toch in ieder geval onveranderd. Hij vreest dus, dat de verbou
wing van beide scholen tegelijk tot groote moeijelijkheden zal
aanleiding geven.
De heer Jongsma wil niet het gewigt ontkennen, dat opper
vlakkig beschouwd, aan de door vorigen Spr. geopperde beden
king moet worden gehecht maar bij eenig nadenken wordt dat
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 October 1870.
161
bezwaar aanmerkelijk kleiner. Vooreerst toch bedraagt het getal
leerlingen op de 2e tusschenschool 135 en op de le armenschool
191, alzoo te zamen 326. Dan moet men nog in aanmerking
nemen dat een jaar nog al vrij lang is. Wanneer toch, zegt Spr.,
dadelijk in 5t begin van het jaar wordt aangevangen met de school
op de Olde Galileën, dan nog zal er, wanneer die school gereed
is, genoeg tijd overschieten, om ook de le armenschool in het
zelfde jaar tc vernieuwen. Men zal alzoo in het ontstaan gebrek
met een en hetzelfde lokaal kunnen voorzien, en de kinderen
van beide scholen successivclijk in hetzelfde hulplokaal kunnen
ontvangen.
De Voorzitter vraagt, of de vergadering zich met de splitsing
van het voorstel kan vercenigen
De heer Jongsma geeft te kennen, dat dc commissie zich wel
met dat voorstel kan vereeuigen.
De Voorzitter brengt hierop in rondvraag het voorstel tot
vernieuwing der 2e tusschenschool op de Olde-Galileën, welk
voorstel met algemeene stemmen worden aangenomen.
Vervolgens stelt dc Voorzitter aan de orde liet voorstel tot
vernieuwing der lc armenschool.
Dc heer Bruinsma acht het noodig dit voorstel te lezen, te
vernieuwen of te verbeteren."
De Voorzitter is van oordeel, dat het beter is Burgemeester
en Wethouders uitlenoodigen, om de bestaande gebrekeu te doen
onderzoeken en daaromtrent te dienen van berigt en raad.
De heer Attema geeft te kennen, dat de commissie zelf der
gelijk voorstel had willen doen. Zij kan zich met het voorstel
tot onderzoek wel vereenigen, hoewel bij haar liet denkbeeld
vaststaat dat vernieuwing noodig is.
Hierop brengt de Voorzitter het voorstel, om Burgemeester
cn Wethouders een onderzoek ter zake op te dragen, in rond
vraag, welk voorstel met algemeene stemmen wordt aangenomen.
De heer Wiersma verlaat de vergadering.
Punt VII.
Den heer Bloembergen komt het prematuur voor nu reeds tot
het doen eencr leening te besluiten. Naar zijn oordeel moet men
eerst bekend wezen met de vereischte kosten. Spr. ziet in het
voorstel der commissie een streven, om als haar gevoelen te kennen
te geven, dat dc kosten, die van de genomen besluiten het ge
volg zullen zijn, niet uit dc gewone middelen moeten wordeu
bestreden, maar bij wijze van leening. Spr. is van oordeel, dat
zij dit gevoelen eveneens op andere wijze had kunnen doen uit
komen, door het voorstel anders tc formuleren.
l)e heer Jongsma geeft te kennen, dat de heer Bloembergen
dc bedoeling der commissie goed heeft gevat. Spr. kan echter
niet voorbij op tc merken, dat de commissie op bladzijde 17 van
liet rapport ook al vrij duidelijk haar gevoelen had uitgesproken.
Daar toch kan men de opheldering vinden, waaruit de voorge
stelde conclusie volgt. Spr. wil toegeven, dat de commissie in
de conclusie het beginsel waarvan zij uitging had kunnen bij
zetten, doch zij was overtuigd, dat, waar de Raad tot de door
haar gedane voorstellen besloot, hij de daaruit voortvloeiende
uitgaven uit buitengewone middelen zou willen bestrijden. Daar
voor nu meende zij eene leening te moeten voorstellen. Maar,
zegt Spr., er ligt in dit voorstel ook nog een ander beginsel
opgesloten. Het is toch maar al te waar, dat de te doene uitgaven
hoofdzakelijk voor de toekomst zijn daarom meende dc commissie
de tegenwoordige ingezetenen niet te zwaar daarmede te moeten
drukken van daar de uitdrukking „met niet al te bezwarende
termijnen van aflossing." Spr. meent daarom, dat het voorstel
niets praejudiciëert.
Dc heer Bloembergen zou toch in bedenking willen geven,
het voorstel zoodanig te wijzigen, dat Burgemeester en Wethou
ders worden uitgenoodigd te bekwamer tijd dc noodige voorstellen
te doen lot het sluiten eener leening. Het collcgic weet dan
wat de Raad wenscht. Bovendien kan dc omstandigheid zich
voordoen, dat er ook andere middelen aanwezig zijn, waarmede
in dc uitgaven ter zake kan worden voorzien. Daarom wil Spr.
niet liefst dadelijk pertinent tot eene leening besluiten.
De heer JongSïïia ziet het groote verschil van de opinie des
heeren Bloembergen en die der commissie niet in. Hij zou
daarom wenschen, dat de geachte Spr. een voorstel in den door
hem bedoelden zin deed. Spr. voor zich zal zich welligt niet
tegen dat voorstel verklaren.
De lieer Bloembergen stelt hierop voor
„Tot bestrijding der uitgaven, welke het gevolg zullen zijn van
de aanneming dezer voorstellen, speciaal van die sub IV en
VI, eene leening te sluiten met niet al te bezwarende termijnen
van aflossing en Burgemeester en Wethouders uit te noodigen
ter bekwamer tijd hiertoe de noodige voorstellen met plan van
leening aan den Raad aan te bieden."
Dit voorstel, ondersteund zijnde, wordt in rondvraag gebragt
cn met algemeene stemmen aangenomen.
Dc heer Attema verlaat de vergadering.
Punt VIII wordt buiten discussiën mot algemeene stemmen
aangenomen.
Hiermede het rapport der commissie afgedaan zijnde, wordt
op voorstel van den Voorzitter overgegaan tot de behandeling
van dc in de vorige vergadering in betrekking tot deze zaak in
gediende araendementen, cn wel
lo. met dat van den heer Duparc, luidende:
Art. 16 der verordening voor de burgerschool voor meisjes en
art. 27 der verordening, bevattende algemeene bepalingen voor
de openbare franscbe dag- en kostschool, te wijzigen als volgt
„In de weck vóór de groote vacantie heeft het jaarlijksch on
derzoek naar dc vorderingen der leerlingen plaats.
„Ter gelegenheid van dat onderzoek worden aan de verdien
stelijkste leerlingen getuigschriften uitgereikt.
„Dc beoordeeling van het getal der te geven getuigschriften
„is aan de plaatselijke schoolcommissie, op voord ragt van de
„hoofdonderwijzeres.
„Zij, die de gehcele school hebben doorgeloopen en door de
„hoofdonderwijzeres die onderscheiding worden waardig gekeurd,
„ontvangen bij het verlaten der school een getuigschrift, door
„de plaatselijke schoolcommissie af tc geven."
De heer Bloembergen maakt bedenkingen, om dergelijk voor
stel als het onderhavige zoo voetstoots aan te nemen. Het heeft
toch de strekking de uitreiking van preraiön op de scholen in
't vervolg niet meer te doen plaats hebben, maar iu plaats daar
van getuigschriften uit tc reiken. Spr. acht deze zaak wel van
zoodanig gewigt, dat daaromtrent het gevoelen der schoolcom
missie worde gevraagd, te meer nog, daar deze in de uitreiking
der premicn betrokken is. Spr. wil toegeven, dat het uitreiken
van premiën in sommige opzigten aan bedenkingen onderhevig
is, maar daar staat tegenover, dat er aan een anderen kant veel
voor te zeggen is. Daarom wil hij de opinie der schoolcom
missie in deze zaak gevraagd hebben.
l)c heer Duparc gelooft gerustclijk te mogen aannemen, dat
de schoolcommissie niet wars is van het denkbeeld, dat aan zijn
voorstel ten grondslag ligt. Spr. weet zich den inhoud van den
in der tijd van haar ontvangen brief niet geheel te herinneren,
maar bedriegt hij zich niet geheel, dan is dezelfde verandering
op de school van den heer Strumpel toegepast naar aanleiding