164 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 October 1870. wordt door 162 jongens en 131 meisjes. Vroeger toen de school cene capaciteit had voor 260 leerlingen, was het getal leerlingen te groot; tegenwoordig bestaat dat gebrek niet meer, door eene veranderde inrigting van de schoolbanken, waardoor nu zooveel ruimte is verkregen, dat er zonder eenige ophooping 312 leerlingen kunnen worden geplaatst; de feitelijke bevolking der school be draagt echter 293 leerlingen deze nu worden in drie lokalen onderwezen; daarvoor zijn 1 hoofdonderwijzer, 3 hulponderwijzers, 1 mannelijke kweekeling, 2 onderwijzeressen en 2 medehelpsters voor de vrouwelijke handwerken. Wanneer men nu, zegt Spr., het oog vestigt op de bepalingen der wet, dan gelooft hij te mogen zeggen, dat in de behoefte meer dan is voorzien. Hij is van oordeel, dat de klagtcn over verhindering in het toezigt, door eer.e geringe verandering aan de lokalen geheel zijn weg te nemen. De commissie, zegt Spr., heeft de school bezocht, en deze kwam het voor, dat, wanneer in eene schutting een paar ramen werden aangebragt, het toezigt zeer wel kon worden ver beterd. Spr. resumeert alzoo, dat hij niet is teruggebragt van zijne opinie, dat versterkiug van het getal hulponderwijzers niet noodig is, en dat daaraan niet die dringende behoefte bestaat, als welke de lieer Duparc schijnt tc meenen. De heer Dliparc gelooft, dat de heer Jongsma omtrent het getal onderwijzers en onderwijzeressen min-juist is ingelicht. Heeft Spr. het wel, dan bestaat het hulppersoneel uit 3 hulpon derwijzeressen en 2 kweekelingen voor de vrouwelijke handwerken. Dit getal is ook geheel in overeenstemming met de verordening regelende de bezoldiging der onderwijzers. De heer Jongsma zegt, dat het verschil tusschen hem en den heer Duparc kan worden beslist door den staat lett. E, opge maakt door de plaatselijke schoolcommissie, uit weikeu staat Spr. zijne opgaven heeft getrokken. De heer Brunger verlaat de vergadering. De Voorzitter wil eene enkele opmerking maken, omtrent de moeijelijkhcid voor den hoofdonderwijzer, om zich met de andere klassen iu betrekking te kunnen stellen. Voor eenigen tijd. zegt Spr., is de betrokken hoofdonderwijzer n de vergadering van Burgemeester en Wethouders geweest, om over de zaak te spre ken, en bij die gelegenheid was het, dat het Collegie heeft ver nomen, dat da hoofdonderwijzer het faveur heeft door de kweeke lingen der normaalschool, tot huu eigen oefening, in 't geven van onderwijs geholpen tc worden. Wanneer dus, zegt Spr., de hoofdonderwijzer het lokaal verlaat blijven de leerlingen niet geheel zonder eenig toezigt. De heer Rengers is niet bevredigd door de bekomen inlich tingen. Spr. heeft daarvoor de volgende gronden Hij heeft voor zich een staat van 't getal leerlingen en van het aantal onderwijzers aan de drie scholen, waar versterking van hulppersoneel wordt gevraagd, als lo. de tusschenschool le klasse, 2o. de le tusschenschool 2c klasse en 3o. de 3e armenschool. Aan de eerstgenoemde school bedraagt het getal leerlingen 293, waarvoor een personeel is van 1 hoofdonderwijzer, 3 hulponder wijzers en 5 kweekelingen, de medehelpsters voor de vrouwelijke handwerken daaronder begrepen, alzoo te zamen 9 onderwijzers. Op de tweede school zijn 533 leerlingen, alzoo 240 meer dan op de eerste; het personeel bestaat daar uit een hoofdonderwij zer, 5 hulponderwijzers en 5 kweekelingen, te zamen ,11. Eindelijk heeft de derde school 405 leerlingen, dus groot 100 meer dan de eerste; het personeel bedraagt daar 8 personen, als 1 hoofdonderwijzer, 4 hulponderwijzers en 3 kweekelingen. Spr. gelooft, dat uit deze cijfers blijkt, dat de verhouding van liet onderwijzend personeel tegenover het getal leerlingen wat de lc school betreft, het voordeeligste is. Wil men dus vermeer dering, dan moet die school niet het eerst in aanmerking komen. De heer Duparc heeft het woord gevraagd alleen om te kennen te geven, dat aan dc tusschenschool eerste klasse een vak meer onderwezen wordt dan aan de andere scholen, namelijk de wis kunde; daarvoor is eeu speciale onderwijzer noodig. De heer Bloembergen moet de opgaven van den heer Jong sma, omtrent het getal onderwijzers, bevestigen. Overigens acht Spr. het niet ondienstig nog op te merken, dat het hoofdmotief van den hoofdonderwijzer daarin bestaat, dat hij nu persoonlijk met het onderwijs eener klasse belast is, waardoor hij verhinderd wordt zich over de gehcelc school te bewegen. Spr. gelooft, dat dit een punt is waarvan de wenschelijkheid wel kan betoogd wordenmaar geeft men er aan toe, dan zal men hetzelfde ook op de andere scholen moeten toepassen, daar in deze dezelfde leemte bestaat. Maar of nu die leemte zoo drin gend is, om tengevolge daarvan het getal onderwijzers te ver meerderen, dit is, naar het Spr. voorkomt, nog al aan eenige bedenking onderhevig, vooral bij de vele daaraan verbonden kosten. Men dient toch wel in overweging tc nemen, dat eene belangrijke uitgaaf daarvan het gevolg zal zijn, want, wil men consequent handelen, dan dient hetzelfde stelsel ook op andere scholen te worden toegepast. Het voorstel hierop in rondvraag gebragt zijnde wordt met 13 tegen 2 stemmen, die van de heeren van Valkenburg en Duparc, verworpen. Alsnu is aan dc orde het voorstel van de heeren Duparc, van Eijsinga er. Wiersma tot benoeming eener commissie van vijf leden, om te onderzoeken, of het wenschelijk en noodzakelijk is alhier op te rigten eene hoogerc burgerschool voor meisjes. De heer Rengers stelt, met het oog op het gering getal aan wezige raadsleden, als motie van orde voor, de behandeling van dit voorstel tot eene volgende vergadering te verdagen. Nadat de lieer Duparo verklaard had niet het minste bezwaar tegen de motie tc hebben, wordt deze met algemcene stemmen aangenomen. De Voorzitter zegt, dat nu aan de orde is het voorstel van den heer Rooseboom tot verlaging van het schoolgeld aan de burger dag- en avondschool. Hij acht het echter niet ondienstig de vergadering vooraf in kennis te stellen met een bij Burge meester en Wethouders ontvangen schrijven van den heer inspec teur van het middelbaar onderwijs. Na lezing van dat schrijven vervolgt de Voorzitter met tc kennen geving, dat Burgemeester eu Wethouders geoordeeld heb ben de vergadering van dat schrijven mededeeling te moeten doen, omdat het voorstel van den heer Rooseboom daarmede in naauw verband staat. Voorts deelt Spr. mede, dat bedoeld schrijven is gesteld in handen van de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs, ten einde daaromtrent te dienen van berigt en raad. Hij zou naar aanleiding daarvan in overweging wensehen te geven het voorstel van den heer Rooseboom aan te houden tot dat het berigt van de commissie van toezigt is ingekomen. De heer Bruinsma geeft in bedenking ook het voorstel van den heer Rooseboom in handen van de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs te stellen. De heer Jongsma merkt op, dat die commissie over dat voorstel reeds hare zienswijze heeft uitgesproken, blijkens eene missive onder de stukken aanwezig, ook in het rapport aan gehaald. De heer Bloembergen bevestigt de opmerking van den heer Jongsma; stelt men nu nog het voorstel in handen der commis sie dan vervalt men in herhaling. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 October 1870. 165 De heer Bruinsma zegt, dat dit in zeker opzigt waar is, in een ander niet. Nu toch zijn er twee zaken: het schrijven van den heer Staring en het voorstel van den heer Rooseboom; Spr. blijft dus bij zijn voorstel. Het voorstel van den heer Bruinsma, in rondvraag gebragt zijnde, wordt met 9 tegen 5 stemmen, die van de heeren Roose- booc, Duparc, Buma, Suringar en Bruinsma, verworpen, waarna het voorstel van den Voorzitter, om het voorstel van den heer Rooseboom voorloopig aan te houden, met algemeene stemmen 13 aangenomen. 20. Alsnu overgegaan, zijnde tot dc uitloting van aandeelen in door de gemeente aangegane geldleeningen is daarvan de uit slag, dat ter aflossing zijn aangewezen a. Van de leening vastgesteld den 11 Augustus 1853, no. 27; b. Id. 23 October 1856, no. 76; c. 4 en 30 Junij 1S59, nos. 2, 13 en 73 a en b d. 27 Maart 1862, nos. 6 en 37 e. „28 December 1864, no. 8; 13 Julij 1865, no. 69, en g. aangegaan ten behoeve der gasfabriek in 1865, nos. 87 14 en 101. 21. De Voorzitter zegt, dat volgens den oproepingsbrief aan de orde is het voorstel van de verordening-commissie tot wijziging van de verordening op de instandhouding enz. van de openbare wegen enz. en van die op de raarktpolitedat echter in deze vergadering is aangebragt en tot behandeling in eene volgende vergadering ter visie gelegd, een voorstel van Burge meester en Wethouders tot uitbreiding van het terrein der vee markt; dat laatstbedoeld voorstel op dat der commissie van in vloed kan zijn, waarom hij voorstelt de behandeling daarvan tot na de behandeling vau het voorstel van Burgemeester en Wet houders uit tc stellen. Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten. 22. Wordt in behandeling genomen het in dc vergadering van 13 October jl. ter tafel gebragt rapport van de commissie, belast geweest met het onderzoek van dc gemccnterekening over 1869. Nadat alvorens lecture was gegeven van eene door Burge meester en Wethouders opgemaakte memorie van beantwoording van een tweetal in het rapport der commissie vervatte opmerkin gen, wordt de conclusie van het voorstel in stemming gebragt en, met uitzondering vau die der heeren Burgemeester en Wet houders, die- zich buiten stemming hebben gehouden, met alge meene stemmen aangenomen, zoodat is besloten Het bedrag der ontvangsten van de rekening dezer gemeente, over 1869, vast te stellen op de som van 501,836.84 dat der uitgaven op486,704.3S3 en daartoe te nemen het volgend besluit De Raad der gemeente Leeuwarden Gezien en onderzocht hebbende de rekening van den ontvan ger dier gemeente, over het dienstjaar 1869 Overwegende, dat die rekening is ingerigt overeenkomstig de deswege bestaande verordeningen en gegeven voorschriften en voorzien is van de vereiseht wordende verilicatoire stukken en beseheiden Overwegende, dat al de plaats gehad hebbende ontvangsten en al de gedane uitgaven in de rekening zijn verantwoord en opgenomen Overwegende, dat dc door Burgemeester en Wethouders over gelegde verantwoording al de inlichtingen bevat, welke omtrent de verschillende artikelen van ontvang en uitgaaf dieustig kun nen worden geacht Besluit: a. Voormelde rekening voorloopig vast te stellen in buiten gewonen en gewonen ontvang op eene som van vijf honderd een duizend, acht honderd zes en dertig gulden vier en tachtig en een halve centƒ501,836.843, in buitengewone en gewone uitgaaf op een bedrag van vier honderd zes en tachtig duizend, zeven honderd vier gulden acht en dertig en een halve cent- 486,704.385 en alzoo met een voordeelig slot van vijftien- duizend een honderd twee en dertig gulden zes en veertig cent 15,132.46. b. Aan Burgemeester en Wethouders 's Raads dank te be tuigen voor het getrouw en naauwkeurig gevoerd beheer. De heer Hommes verlaat de vergadering. De heer Suringar herinnert zich niet, of ook de memorie van beantwoording in discussie is gebragt. Hij wensclite daarover nog wel een enkel woord te zeggen en vraagt daartoe verlof. Dat verlof verleend zijnde, zegt de lieer Suringar, dat hij niet als lid der commissie, waarvan hij deel heeft uitge maakt, maar voor zich ^plven nog een argument wenscht aan te voeren tot verandering van dc wijze van invordering der schoolgelden op sommige scholen. Hij oordeelt het van belang dat de onderwijzers in 't vervolg daarmede niet meer belast worden. Bedriegt hij zich niet, dan is dit ook het verlangen der schoolcommissie. Vooreerst zegt Spr. behoort dat werk niet tot dc bemoeijingen van den onderwijzer, maar ook in de tweede en voornaamste plaats is het voor den onderwijzer eene belem mering in de waarneming zijner betrekking, daar het iedere maand minstens een gehcclcn dag vordert. Daarbij meent Spr., dat het schoolverzuim er door in de hand wordt gewerkt, want al de kinderen, die in 't begin der maand als ziek op den staat vermeld zijn, blijven in den regel, om bet schoolgeld tc ont duiken, dc geheele maand weg. Op deze gronden dringt hij nader aan op den uitgesproken wensch der commissie, dat de inning van het schoolgeld op behoorlijke wijze wordt geregeld. Bedriegt hij zich niet, dan is onlangs tc Harlingen de maatregel ingevoerd om het schoolgeld bij het begin van elke maand door een aangesteld persoon namens den ontvanger te doen ophalen. Spr. gelooft, dat die maatregel ook in het voordeel van de ge meente is, en beveelt deze zaak alzoo aan dc overweging van het dagelijksch bestuur aan. De Voorzitter geeft de verzekering, dat het collegie van da gelijks bestuur geheel deelt dc bezwaren aan de tegenwoordige inning der schoolgelden verbonden, en van daar dan ook, dat het zich onledig heeft gehouden van stonden aan dat rapport is uitgebragt een naauwkeurig onderzoek naar de meest doeltref fende verandering in te stellen. Maar, zegt Spr., gebreken zijn niet altijd zoo gemakkelijk weg te nemen. Zoo is het ook weer hier het geval. Het collegie heeft zich in betrekking gesteld met de hoofdonderwijzers, ten eincfe eene geschikte gelegenheid tot verandering te vinden, doch tot nu toe is het daarin niet geslaagd. Het stelt zich evenwel voor binnen kort voorstellen dienaangaande te doen. Spr. kan intusschcn de verzekering geven, dat ook deze zaak met ernst wordt onderzocht. 23. Is gelezen eene missive van de commissie van bestuur van het stads ziekenhuis, dd. 26 October jl., no. 1316, houdende, ter vervulling van de met 1 Januarij 1871 in die commissie door de periodieke aftreding van den heer J. M. Baart de la Faille le ontstane vacature, aanbeveling van de heeren J. M. Baart de la Faille cn O. Schreuder. Ter visie, om in eene volgende vergadering te worden be handeld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 6