ISO
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 24- November 1870.
oog verliezen, zegt Spr., dat aan de gemeente Leeuwarderadeel
3/4 gedeelten bekeeren van den tol aan beide gabellen en dat
die 3/4 gedeelten een bedrag vertegenwoordigen van f 2242; dat
Leeuwarden voor zijn '/4 gedeelte geniet van gabel 1 ƒ440 en
van gabel 2 /307, alzoo te zamen f 747. Wanneer nu gabel
no. 1 wordt opgeheven en daarvoor het aandeel der gemeente
Leeuwarden in de opbrengst van gabel 2 werd afgestaan, dan
zou dit voor deze gemeente een verlies van inkomen medebrengen
van 747. Leeuwarderadeeel daarentegen, thaD9 ontvangende
f 2242, zou moeten afstaan f 1320 en daarvoor in plaats ont
vangen slechts ƒ307, alzoo 1013 minder. Ook moet men nog
in aanmerking nemen, dat Leeuwarderadeel 3/4 gedeelten heeft
betaald in de kosten van de gaarderswoning; deze is aanbesteed
voor 1892; daarvan heeft Leeuwarden f 471 en Leeuwardera
deel f 1419 betaald. De opoffering, die de gemeente Leeuwar
deradeel zich zou moeten getroosten, is derhalve aanzienlijk meer
dan voor de gemeente Leeuwarden en toch, zegt Spr., laat zich
niet zonder grond beweren, dat het belang van Leeuwarden bij
de onheffing van den tol veel meer betrokken i3. Maar hoe
't ook zij, het komt hem voor, dat het beter is niet bepaaldelijk
te zeggen des noods tegen opoffering van het '/4 in den tol aan
gabel 2, maar de bepaling daarvan geheel aan den loop
der onderhandelingen over te laten. Ook is hij van oor
deel, dat niet alleen op de opheffing van gabel 1 maar ook van
gabel 2 moet worden aangedrongen, zoodat de weg geheel vrij
wordt. Welligt, zegt Spr., dat men afstuit op hetgeen vroeger
door Leeuwarderadeel werd aangevoerd, namelijk dat het den
tol niet kon missen, doch dit is ook het eenige argument.
Zelfs werd toen ter tijd door het Gemeentebestuur van Ferwer-
deradeel aangeboden, «lat het in dat geval bereid was ook op
bet aan den weg sluitende gedeelte loopende in die gemeente
geen tol te heffen. Maakte Leeuwarderadeel destijds bezwaar,
Spr. gelooft, dat dit nu evenzoo het geval zal zijn. Daarom
meende hij in overweging te moeten geven niet bepaald uit te
maken waarin de opoffering zal bestaan.
De heer van Eijsinga, de bezwaren van den heer Bloember
gen tegen het slot van punt b. nagaande, gelooft te mogen
aannemen, dat principieel er geen verschil tusschon hem en dien
geachteu Spr. bestaat. Spr. meent derhalve te moeten onderzoe
ken in hoeverre de wijziging aan het welslagen der zaak bevor
derlijk zal kunnen zijn. De cijfers door den heer Bloembergen
opgenoemd hebben het in 't juiste licht gesteld, waarin de op
offering voor de gemeente Leeuwarderadeel zal bestaan.
AVat betreft de opmerking om ook gabel 2 in het amende
ment op te nemen, hieromtrent moet Spr. te kennen geven, dat
hij dit moeijelijk kon doen, omdat hij dan alligt de grenzen van
een amendement zou overschrijden. Het amendement, zegt Spr.,
slaat terug en is een gevolg van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, waarin slechts van één' tol wordt gesproken.
Ilij vond dus geen reden den andoren tol ook tot een onderwerp
van zijn amendement te maken. Wat echter de toekomst nog
zal opleveren, hierop wil hij niet vooruitloopen.
Wat aangaat de resultaten, die de onderhandelingen met
Leeuwarderadeel zouden tengevolge hebben, diegemeente zou 3/4 in
den tol aan gabel no. 1 afstaan en daartegenover '/4 van dien
van gabel 2 terugontvangen het komt Spr. voor, dat men
op die wijze tot een gewenscht einde zou kunnen komen. Waar
men 't evenwel veiliger acht niet specifiek te doen uitkomen,
waarin de opoffering zal bestaan, daar is hij volkomen geneigd
de redactie van zijn araendement te wijzigen, waartegen hij nog
te minder bezwaar heeft met het oog op het aangevoerde om
trent de tolgaarderswouing. Spr. is daarom gezind het slot van
punt b te wijzigen, dat het luidt: zoo noodig tegen eenige op
offering dezerzijds, weshalve hij voorstelt het slot van punt b
te lezen „zoo noodig tegen eene tegemoetkoming van de zijde
„dezer gemeente in het verlies, dat voor Leeuwarderadeel uit
„do opheffing van dezen tol zal voortvlocijen."
De heer Dirks wenscht den voorsteller te vragen wat hij on
der opoffering verstaat? of hij daarmede bedoelt dat Leeu
warden niet alleen het b4 gedeelte in den tol opoffert, dan wel
dat Leeuwarderadeel ook nog in het verlies van de 3/4 gedeel
ten schadeloos gesteld zal worden?
De heer van Eijsinga antwoordt, dat het denkbeeld algemeen
i9 gesteld. Het wordt aan Burgemeester en Wethouders vrijge
laten de wijze en het bedrag der tegemoetkoming zoo te ont
werpen als de omstandigheden zullen medebrengen. Bovendien
moet hij opmerken, dat in het voorstel niet staat opoffering
maar tegemoetkoming. Het spreekt van zelf dat er eene trans
actie zal moeten plaats vinden. En om nu Burgemeester en
Wethouders meer vrij tc laten, heeft Spr. zijn primitief voorstel
door eene meer onbepaalde magtiging vervangen. Dit wenscht hij
enkel te doen uitkomen, dat, waar eene concessie van Leeuwar
deradeel wordt gevraagd, ook bij dezen Raad de geneigdheid
bestaat zijn evenredig aandeel in het verlies te dragen.
Nadat de heer Dirks voor de ontvangen inlichtingen bedankt
had, wordt punt b, gewijzigd als bedoeld, met aigemeene stemmen
aangenomen, zoodat is besloten
a. Met den 12 Mei 1871, bij onderhandache overeenkomst,
op nieuw voor den tijd van een jaar en alzoo tot den 12 Mei
1871 te verpachten aan Cornelis Burgersdijk, wonende onder
Leeuwarden, de opkomsten van den tol geheven wordende aan
gabel no. 1, op den straatweg van Leeuwarden naar Stiens, over
eenkomstig het besluit tot heffing, vastgesteld door de raden der
gemeenten Leeuwarden en Leeuwarderadeel den 13 en 6 Junij
1861, goedgekeurd bij koninklyk besluit van 22 Augustus 1861,
no. 59, en de daarbij behoorende verordening op de invordering,
tegen betaling cener pachtsom van een duizend negen honderd
en een gulden en op de bij het thans nog geldend pachtcon-
tract omschreven voorwaarden en bepalingen.
b. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, gedurendo
bovengenoemd tijdvak bij hunne ambtgenooten van Leeuwardera
deel stappen te doen om opheffing te verkrijgen van den tol
gabel no. 1, op den kunstweg van Leeuwarden naar Hijum,
zoo noodig tegen eene tegemoetkoming van de zijde dezer ge
meente in het verlies, dat voor Leeuwarderadeel uit de opheffing
van dezen tol zal voortvloeijen,
22. Op voorstel van den Voorzitter wordt met aigemeene
stemmen besloten, het in de vorige vergadering door den heer
Jongsma gedaan voorstel, in betrekking met dat van Burge
meester eo Wethouders, tot vergrooting van het terrein der vee
markt, wegens «le afwezigheid door andere ambtsbezigheden van
dat lid, tot eene volgende vergadering aan te houden.
23. De Voorzitter schorst de openbare vergadering tij
delijk.
De vergadering heropend zijnde, wordt
24. gelezen en op voorstel van den Voorzitter onmiddellijk
in behandeling genomen een voorstel van Burgemeester en Wet
houders, tot het toekennen eener gratificatie aan den heer E,
Buttinger te Groningen, voor do bij de organisatie van de stads
reiniging aan deze gemeente bewezen diensten.
De vergadering, zich vereenigende met de conolusie van het
voorstel, heeft buiten disoussiën met aigemeene stemmen be
sloten
a. Aan den heer E. Buttinger, directeur der stadsreiniging
te Groningen, als vergoeding voor de aan deze gemeente bewet
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 24 November 1870.
181
zene diensten bij de organisatie der stadsreiniging, toe te kennen
eene gratificatie van 400.
b. Burgemeester en Wethouders op te dragen, onder mede-
«leeling van het besluit sub a, aan den heer Buttinger 's Raads
bijzonderen dank te betuigen voor de welwillende en goede
diensten bij de organisatie der stadsreiniging aan de gemeente
Leeuwarden bewezen.
25. Is gelezen een schrijven van Burgemeester en Wethouders,
daarbij ter vaststelling aanbie«lende het ontwerp van een met
den Raad der gemeente Leeuwarderadeel gemeenschappelijk te
nemen besluit, tot regeling van het ontlerhoud der Jelsumer-
vaart.
Ter visie, om in eene volgende vergadering te worden be
handeld.
26. Wor«lt overgegaan tot de behandeling van de begrooting
der inkomsten en uitgaven dezer gemeente, voor het dienstjaar
1871.
Op voorstel van den Voorzitter wordt bepaald, dat de heer
Atterua de aanmerkingen van de commissie van rapporteurs en
de heer Bloembergen het antwoord van Burgemeester en Wet
houders zal voorlezen.
Nadat over «le aigemeene opmerkingen door geen der led*n
het woord was gevraag«l, is met de uitgaven aangevangen.
De nos. 4859 worden buiten «liscussiën met aigemeene
stemmen aangenomen.
Na lecture van hetgeen in het rapport voorkomt omtrent de
herstelling van het presentiegeld neemt de heer Gortor het woord
en geeft hij te kennen, dat hij de wederinvoering van 't pre
sentiegeld als gewenscht beschouwt. Het is afgeschaft, omdat
men het niet noodig achtte maar Spr. komt het voor, «lat de
ondervinding, gedurende den tijd dat er geen presentiegeld ge
noten werd opgedaan, heeft doen zien, dat het geregeld en op
tijd bezoeken der vergadering is verminderd. Ilij is derhalve
van oordeel dat het presentiegeld moet worden hersteld t is
waar de som, die ieder «Ier leden er van ontvangt, is gering
doch zij geeft niettemin een spoorslag tot het geregeld bijwo
nen der zittingen. Alvorens echter een voorstel ter zake te doen
wil Spr. het oordeel van andere leden afwachten.
De heer Duparc herinnert er aan, dat toen het presentiegeld
in der tij«l is afgeschaft dit niet is geschied in overeenstemming
met de gemeentewet. Art. 58 zegt „De le«lcn van den Raad
„genieten, waar de Raad het bepaalt, voor het bijwonen zijner
„zittingen een presentiegeld, welks bedrag door Gedoputeer«le
„Staten, nadat de Ilaatl is gehoord, wor«lt vastgesteld." In dei-
tijd, zegt Spr., is men wat snel te werk gegaan men heeft toen
niet bedacht, dat de post op de gemeentebegrooting zich grondde
op een besluit van Gedeputeerde Staten, waarbij 't bedrag van
't presentiegeld was vastgesteld. Nu kan er, wel is waar, voor
't oogenblik aanleiding bestaan om het presentiegeld weder in
te voeren maar op de begrooting kan daarvoor geen post wor
den uitgetrokken zonder een besluit van Gedeputeer«le Staten.
Eerst in dat geval kan er sprake van zijn om een cijferpost op
de gemeentebegrooting uit te trekken.
De heer Rengers verklaart na het gesprokene door den heer
Duparc van 't hem verleende woord af te zien.
De heer Gorter geeft naar aanleiding van het gesprokene te
kennen, dat hij voor 't oogenblik van het doen van een voorstel
afziet.
No. 6064 worden hierop aangenomen.
De heer Rengers vraagt, of er ook bezwaar bestaat om nog op
een' reeds vastgestelden post terug te komen. Hij bedoelt no.
59, „jaarwedde en tijdelijke vergoeding voor huishuur van den
wachter bij de Prins Hendrikbrug f 312." In verband met
een in de vorige vergadering genomen besluit, waarbij aan don
wachter voor vergoeding van 't gemis van vrije woning f 2 per week
is toegekend, stelt hij voor, het uitgetrokken bedrag met/ 52 te
verhoogen en tc stellen op ƒ364.
Hiertoe wordt met aigemeene stemmen besloten.
Nos. 65 en 67.
De heer Dirks vraagt het woord naar aanleiding van de
laatste zinsnede van de memorie van beantwoording, luidende:
„Intusschen blijft het wenschelijk, dat de leden des Raads het
„tijdig drukken van bedoeld verslag bevorderen, door steeds op
„den daarvoor bepaalden tijd inzage te nemen van het verslag,
„zooals dit door den verslaggever is opgemaakt." Spr. gelooft,
dat juist de wijze waarop tegenwoordig de zaak geregeld is tot
vertraging aanleiding geeft. Het valt toch niet te ontkennen,
dat het verslag dikwijls nog na den bepaalden tijd blijft liggen,
ook al omdat het moeijelijk is het te doen drukken, terwijl
slechts een deel der leden het gezien, een ander deel het nog
niet gezien heeft. Dit is een gevolg er van, dat de leden ge
noodzaakt zijn zich ter kennisneming van 't verslag naar het
gemeentehuis te begeven. Voor Spr. is het de vraag, of het
niet overweging verdient, om hierin eene andere regeling te
brengen, b. v. door de leden het door hen gesprokene op afzon
derlijke stukken papier (waarvan hij een model vertoont) te
huis te zenden en het tegen een bepaald tijdstip terug te doen
halen. Spr. wil dit niet dadelijk als een defiuitiven maatregel
invoeren, maar er eens eene proef van genomen hebben. Op
dezelfde wijze geschiedt het ook bij de Staten-Generaal. Hij
gelooft, dat de verschijning van 't verslag daartoe zal worden
bespoedigd. Ilij wil niet dadelijk een voorstel ter zake doen,
maar wenscht eene proef genomen te hebben op de wijze als door
hem is aangegeven.
De heer Duparc moet den heer Dirks herinneren, dat er be
palingen voor de openbaarmaking van 's Raads handelingen
bestaan en dat daarin is voorgeschreven, dat het verslag gedu
rende 24 uren moet ter inzage liggen. Spr. gelooft, dat die
tijd ruim genoeg is voor de leden, om zich een oogenblik de
moeite te geven om het verslag op bet gemeentehuis in te zien.
Het voorbeeld door den heer Dirks aangehaald, omtrent de
wijze bij de Staten-Generaal gevolgd, komt Spr. juist niet zoo
gelukkig gekozen voor. Als men ten minste weet, dat daarom
trent juist in den laatsten tijd klagten zijn gerezen zooals
nog onlangs uit het sectien-verslag over de staatsbegrooting is
gebleken dan gelooft Spr., dat men daardoor wel afgeschrikt
zou kunnen worden, hier hetzelfde in te voeren. Maar
overigens zou hij meencn, dat men moet beginnen met de
bepalingen te wyzigen voor en al eer eene nieuwe wijze
gevolgd wordt. Het is eene liberaliteit van 't gemeentebestuur
waar het de gelegenheid geeft, om ook nadat de termijn van ter
visie ligging van 't verslag reeds verstreken is, nog daarvan ken
nis te nemen, hoewel Spr. het er voor houdt, dat de 20 leden
dezer vergadering gemakkelijk genoeg in der. bepaalden tijd
daartoe gelegenheid kunnen vinden. Hij kan toegeven, «lat dit
bij de Iwecde Kamer minder wel gaat, maar daar zijn dan ook
80 leden. Hij moet nog een praktisch bezwaar aanvoeren tegen
het invoeren der door de Tweede Kamer gevolgde wijze. De
leden zouden dan niet anders ontvangen, dan 't geen door hen
persoonlijk gesproken i9. Maar en het zij met alle respect
voor den verslaggever gezegd -— het heeft dikwijls zijn nut, ja
het is somwijlen noodig, dat men een terugblik kunne werpen
op hetgeen ook door een anderen spreker gezegd is. En wanneer
nu ieder lid niets anders dan het door hem gesprokene ter le-