w
i
'i
m
m
■MM
1H
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 24 November 1 870.
f
-li
!r.
li:
V,:
181
j H
l8P'
zing ontvangt en daarin verandering gaat maken, dan gelooft
Spr., dat het verband tusschcn het door elkander opvolgende
sprekers gesprokene wel eens zou kunnen worden verbroken. Het
komt hem daarom beter voor, dat men van het gehecle verslag
een overzigt behoude, gelijk tot dus verre het geval is geweest,
De heer Dil'ks moet omtrent de opmerking van den heer
Duparc, dat er bepalingen ter zake bestaan, te kennen geven
dat dit hem zeer goed bekend was en dat hij daarom dan ook
alleen in overweging gegeven heeft eene proef te nemen. Hij
gelooft, dat de Raad wel de bevoegdheid zal hebben daartoe te
besluiten. Hij wenschte het nemen der proef eens aan den ver
slaggever over te laten.
De opmerking, dat bij de Staten-generaal klaglen zijn gerezen
over de wijze waarop de zaak daar geregeld is, is wat de Tweede
Kamer betreft niet het geval. Het zit hem meer in de Eerste
Kamer, wier leden onmiddellijk nadat de zitting geëindigd is de
residentie verlaten en naar huis gaan. Dan worden gewoonlijk
de redevoeringen nagestuurd eer zij terug ontvangen zijn ver
loopt soms een langeu tijd en dit is het, wat tot klagten aan
leiding gegeven heeft. Bij de Tweede Kamer gaat de zaak zeer
geregeld, en Spr. vertrouwt dat het bij deze vergadering ook
wel goed zou gaan. Voor de leden zou het een groot gemak
wezen ze behoeven dan niet eene expresse wandeling naar
't gemeentehuis te maken en vinden te huis al spoedig een half
uurtje tijd, om het in schrift gebragte na te zien.
De heer Rengers kan niet ontkennen, dat er in de door den
heer Dirks aanbevolene wijze van handelen iets aannemelijks gc>
legen is. Evenwel moet hij opmerken, dat er bij eene vroegere
bespreking van de zaak daartegen vrij wat bezwaren zijn inge
bragt. Maar dit daargelaten, gelooft hij, dat de Raad nog de
gelegenheid zal hebben, om hieromtrent tot een vast beginsel te
komen, wanneer hij in eene volgende vergadering eene beslissin
neemt op het heden aangeboden voorstel van Burgemeester en
Wethouders, betrekkelijk de uitgifte van 't verslag. Welligt dat
er intusschen nog nadere bijzonderheden bekend worden ook
het mogelijk, dat Burgemeester en Wethouders vooraf de zaak
nog eens onderzoeken.
De heer Wiersma wenscht te worden ingelicht wanneer het
tegenwoordig contract met den drukker ten einde loopt.
De heer Rengers gelooft, dat de heer Wiersma de beantwoor
ding zijner vraag had kunnen vernemen, wanneer hij tijdig ter ver
gadering ware gekomen hij had dan in de gelegenheid geweest
te booren lezen een voorstel van Burgemeester en Wethouders
tot het aangaan vau een contract voor de uitgifte in de drie
eerstvolgende jaren.
De Voorzitter stemt overeen met hetgeen de heer Duparc
aanvoerde hij is van oordeel, dat de meest geschikte wijze is,
zooals die nu gevolgd wordt. Meestijds ligt het verslag ook des
Zondags ter visie. Spr. acht het echter van belang, dat
het na dien tijd niet door de leden aan huis wordt gevraagd.
Dit geeft tot de grootste moeijelijkheid en vertraging aanleiding.
Op 'toogenblik wil hij niet verder over de zaak spreken, omdat
binnen kort nog de gelegengcid daartoe bestaat.
De heer van Eijsinga i3 't geheel eens met den lieer Ren
gers, dat er bij de behandeling van 't voorstel gelegenheid be
staat nog nader de zaak te bespreken hij gelooft, dat ze dan
kan worden getermineerd. Maar toch heeft het zijn nut thans
nieuwe gezigtspunten te openen. Wat Spr. betreft, hij helt meer
over tot het denkbeeld van den heer Dirks. Hij zou de vraag
willen stellen, of het verslag, wanneer 't door den verslaggever I
is opgemaakt, r.iet onmiddellijk naar den drukker kan worden
gezonden en dan dadelijk van het gedrukte proeven aan de
leden ter revisie toegezonden. Dit zal, naar Spr. meent, even
eens voor de leden meer eenvoudig en geleidelijk zijn. Mij
oppert dit denkbeeld nu reeds, opdat het later in overweging
kunne worden genomen.
Hierop worden de volgnommers 6581 met algeracene stem
men aangenomen.
No. 82. Zegels van registersrekeningen enz. f700."
De heer Rengers geeft te kennen, dat Burgemeester en Wet
houders, nadat de begrooting reeds was opgemaakt, zijn in er
varing gekomen, dat de uitgetrokken som te laag is geraamd.
De uitkomsten, die in de afgcloopen maanden van het jaar
zijn verkregen, hebben aangetoond, dat de post verhooging
behoeft. 't Is daarom dat Spr. namens Burgemeester en
Wethouders voorstelt den post in plaats van met f 700 met
ƒ750 uit te trekken.
Dit voorstel wordt met algemeene stemmen- aangenomen, ge
lijk ook de volgnommers 8389.
De heer Wiersma geeft hierop in bedenking de vergadering
te schorsen, waartoe, naar hij meent, het hoofdstuk dat nu aan
orde is gereede aanleiding geeft; hij is van oordeel dat, althans
met het oog op het rapport, daarover nog al vrij wat te zeggen
valt.
De heer Attema geeft kennen, dat de commissie van rappor
teurs nog gaarne eenigen tijd met de behandeling der begrooting
zou willen voortgaan, omdat er bezwaar bestaat eene avondzitting
te houden, aangezien vele leden daarin verhinderd worden.
De heer Wiersma meent de vraag te mogen doen, of met
de behandeling van de begrooting een zoodanigen haast moet
worden gemaakt. Er bestaat immers toch geen mogelijkheid om
haar nu geheel af te handelen. Ware dat het geval dan zou
Spr. nog gaarne eenige tijd met de behandeling voortgaan. Hij
blijft derhalve bij zijn geopperd denkbeeld om hiermede af te
breken.
De Voorzitter zegt, dat men nog wel lang kan discussiëren
over de vraag, of men hiermede zal eindigen dan wel nog eenige
oogenblikken voortgaan. Hij wil het daarom door stemming
doen uitmaken en stelt voor met de behandeling voort te gaan.
Met 14 tegen 5 stemmen, die van de heeren Hommes, Wiers
ma, Oosterhofï, van Valkenburg en Gorter, wordt daartoe be
sloten.
Volgnommer 90.
Lilt. a wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Bij litt. b merkt de heer Attema op, dat, tengevolge van het
dezen morgen aangenomen voorstel van Burgemeester en Wet
houders op het adres over den slechten toestand van den weg
naar de Bontckoe, de hier gemaakte aanmerking van de com
missie van rapporteurs is komen te vervallen. De post moet
echter met ƒ300 verhoogd worden; de commissie heeft er
geen bezwaar in fgezien hem op deze plaats te behouden,
maar daarmede vervalt haar voorstel gedaan bij no. 129. Spr.
stelt hierop voor het op dezen post uitgetrokken bedrag met
ƒ300 te verhoogen en alzoo op ƒ800 te brengen.
Nadat dit voorstel met algemeene stemmen was aangenomen,
zijn ook litt. c en d zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Litt.- e.
De heer Attema wenscht naar aanleiding van 't antwoord van
Burgemeester en Wethouders in 't midden te brengeD, dat er
bij 't collegie eene dwaling beslaat omtrent den steen, die de
commissie van rapporteurs op het oog heeft. Het is een andere
soort dan die, welke op den Eewal en bij de Amelandspijp ligt,
en waarover met regt zoovele klagten worden aangeheven. De
-
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 24 November 1870. 183
door de commissie bedoelde steen is in vierkante oppervlakte
veel kleiner en geeft daardoor geen last bij het berijden; de
paarden hebben er geen hinder van; ze kunnen er goed op
loopcn zonder uit te glijden. Bovendien is de steen zeer zacht.
Spr. moet dit in 't midden brengen, omdat naar zijn oordeel
Burgemeester en Wethouders de bedoeling der commissie niet
goed hebben gevat. Intusschen geeft de opmerking der commis
sie tot geen bepaald voorstel aanleiding, dan alleen ditom te
onderzoeken, of het bevloeren der straten met dcrgelijkcn steen
wenschelijk en uitvoerbaar is. Daarop blijft zij aandringen.
De Voorzitter heeft de overtuiging, dat de steen door de
commissie bedoeld niet van dezelfde soort is als die, welke in
een gedeelte der gemeente wordt aangetroffen. Spr. kan echter
niet voorbij op te merken, dat men hier wel genoodzaakt is ge
weest veldkeijen te gebruiken omdat dit het verlangen van
den Raad zelf was. Burgemeester en Wethouders hebben in
der tijd voorgesteld andere steen te leggen; zij hebben daarbij
overgelegd eerc begrooting van de kosten, maar de Raad heeft
daartoe niet kunnen komen. Bij Spr. staat het intusschen vast,
dat men met veldkeijen nimmer eene bestrating kan krijgen zoo
als men dat wil. Maar ook de vergravingen van de laatste jaren
hebben bet onmogelijk gemaakt de bestrating in orde te houden.
Altijd moeten er eenige jaren verloopen eer men weer vastheid
verkrijgt, om een flinke bestrating te kunnen leggen. Neemt
slechts de geschiedenis van de laatste jaren, toen riolen in de Groote
kerkstraat enz. aangelegd en grachten gedempt zijn; 't is eene
onmogelijkheid om den grond zoo vast iu te stampen dat men
de straat vlak kan houden.
Spr. houdt zich echter overtuigd, dat Burgemeester en Wet
houders het gevoelen deelee, dat de bestrating in de gemeente
te wenschen overlaat en dus de zaak tot zich zullen nemen om
bij voorkomende gelegenheid voorstellen te doen.
De heer Westenberg moet nog opmerken, dat niet alleen de
3tecn, maar ook de werkman veel afdoet. In andere groote sleden
van ons land laat men zelfs werklieden van buiten 's lands
komen.
Litt. eg worden hierop met algemeene stemmen aangenomen.
Litt. U.
De heer Attema geeft, wat betreft het doen van een voorstel
tot het maken van een kunstweg langs het Kal verdijkje, te ken
nen, dat hij daartoe door de commissie van rapporteurs niet
gemagtigd is, doch dat hij niettegenstaande voor zich zelf gaarne
het voorstel doet. 't Is nu reeds de derde maal, zegt Spr., dat
het Kalverdijkje bij de geraeentebegrooting een onderwerp van de
bat uitmaakt en toch blijft het zooals het is. Hij is het eens
met Burgemeester en Wethouders, dat het maken van een kunst
weg eene afdoende verbetering zal zijn daartoe wil hij het voor
stel doen. Het komt hem voor, dat de kosten daarvan zeer wel
zijn te regtvaardigen wanneer men bedenkt, dat het Kalverdijkje
daardoor als wandelweg te gebruiken is. Zooals het nu ligt, is
het niet te passeren. Spr. heeft zich daarvan nog dezer dagen
overtuigd. Maar tevens is hij van oordeel, dat de verbetering
van het dijkje niet alleen strekt in het belang der wandelaars,
maar dat ook de daaraan liggende stads zathe, die over het
dijkje den reed uitoefent, in waarde zal toenemen, wanneer daar
voor eene goede communicatie wordt in 't loven geroepen. Dc
tegenwoordige huurder moet thans met den wagen door de modde
rige klei waden. Maakt men dus een kunstweg, dan bereikt
men een dubbel doel men krijgt een wandelweg en j;ceft aan
de studs zathe een flinke n rijd weg. Op dezen grond durft Spr.
gerust het besluit van den Raad tot het maken van een kunst
weg uit te lokken. Nu het gebleken is, dat de slechte toestand niet
door het aanbrengen van sintels noch door ophooging, maar alleen
door het leggen van eene bestrating te verhelpen is, nu vindt
Spr. volop reden het vcorstel van Burgemeester en Wethouders
over te nemen, ai is het dan ook, dat hiermede 2585.00 ge
moeid is.
De heer Rengers verecnigt zich met het voorstel van den heer
Attema op de door dien Spr. aangevoerde gronden. Hij
moet echter opmerken, dat nog dient gepreciseerd te worden,
welk gedeelte van 't Kalverdijkje bedoeld wordt. Hij moet dit
onder de aandacht brengen, omdat er onzekerheid bestaat hoever
het Kalverdijkje zich uitstrekt; sommigen beschouwen dat gedeelte
van af den Groninger straatweg tot oan 't Cambuursterpad en ook
Spr. gelooft, dat dit gedeelte in de bedoeling van den voorstel
ler ligtmaar anderen zeggen daarentegen, dat bet verder loopt.
Spr. acht het dus goed te doen uitkomen, welk gedeelte men op
het oog heeft.
De heer Attema zegt, dat naar zijn idee het gedeelte van af
den Groninger straatweg tot aan 't Cambuursterpad verbeterd moet
worden van af 't laatstgenoemde heeft men reeds een' goeden
wandelweg, waarop althans geen groote aanmerkingen te maken
zijn. Spr. heeft bepaald op het oog den kleiweg, die tot even
voorbij de stads zathe loopt. Men zou op de begrooting den
post alzoo kunnen omschrijven „verbetering van het Kalverdijkje
van af den straatweg tot voorbij de atads-zathe" enz.
De heer van E ij siüga^ geeft te kennen, dat ofschoon in zijne
sectie geene opmerking omtrent het Kalverdijkje is gemaakt, hij
2ich toch in de commissie van rapporteurs heeft kunnen aanslui
ten bij het aanheffen eener klagte ter zake en het aandringen
op verbetering van bet Kalverdijkje. Hij moet zich echter ver
klaren tegen het voorstel van den heer Attema de sprong, die
door dat voorstel gemaakt wordt, komt hem te groot voor. Als
men toch nagaat, dat bij de begrooting voor 1869 beweerd werd,
dat met het toen uitgetrokken bedrag het dijkje in een toestand
kon worden gebragt, dat het aan de vereischten beantwoordt,
wanneer men er op let, dat bij de begrooting van 1870 werd te
kennen gegeven, dat door middel van ophooging de bestaande
slechte toestand wa9 te verhelpen dan is het bij Spr. niet
genoegzaam duidelijk, dat nu tot het aanleggen van een kunst
weg moet worden besloten. De sprong is te groot op de tegen
woordige begrooting ziet men voor het onderhoud èn van den Lekku-
merweg èn van het Kalverdijkje slechts 50.00 uitgetrok ken. En
nu zal men in eens voor het Kalverdijkje, en dat nog wel voor
een gedeelte, eene som van ruim 2500.00 uittrekken iramersom
tot het Noord-Vliet te komen, blijft dan nog een gedeelte weg over.
Wat overigens betreft hetgeen tot aanbeveling van het voorstel
werd aangevoerd, dat namelijk de zathe daardoor iu waarde zou
vermeerderen Spr. gelooft te mogen aannemen, dat er geen
plan bestaat dat eigendom te verkoopen. Dit argument vervalt
alzoo, tenzij men van oordeel mogt zijn, dat de kunstweg op
de huur zou influenceren, 't geen Spr. mede meent te moeten
betwijfelen. Hij moet alzoo resumeren, dat hij het voorstel van
zijn mede-rapportear niet kan ondersteunen.
De heer Bloembergen meent naar aanleiding van het door
den heer van Eijsinga gesprokene te moeten wijzen op het ver
schil van gevoelendat opzigtens de besteraming van den weg
bestaat. Wanneer in der tijd door den architect bij zijn rapport
werd opgemerkt, dat hij de uitgetrokken som voldoende acht,
om den weg in dien toestand te brengen, dat hij aan zijne be
stemming kan beantwoorden en wanneer men nu door denzelfden
architect vindt aangevoerd, dat verhooging zelfs niet voldoende
zal zijn om den weg aan de eischen te doen beantwoorden, dan
is dit omdat de bestemming die genoemde ambtenaar aan dezen
Bijvoegsel tot de Pkovikolile Eriesche Courant.