186 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zatrurdag den 26 November 1870 om de inning der bruggelden bij gaardering te doen geschieden. De heer Bruinsma geeft in overweging met de afsluitingen eens eene proef te nemen, 't geen naar bij meent niet veel be hoeft te kosten; mogt men bevinden, dat ze doelmatig zijn, dan kan men ze bij alle biuggen aanbrengen. De Voorzitter is ook niet voor het maken van afsluitingen hij is van oordeel, dat ze tot moeijelijkheden aanleiding zullen geven. Bovendien heeft hem de ervaring geleerd, dat de men- scken wel wachten tot dat de brug geheel is vastgezetdikwijls heeft hij er op gelet en moet hij verklaren ,dat hij zich verwondert dat de menschen altijd den tijd afwachten tot dat de brug wachter te kennen geeft dat de brug gereed is. Vroeger liet dat nog al wat te wenschen over doch van lieverlede is er verbe tering in gekomen. Spr. is van oordeel, dat de afsluitingen al tijd tot oponthoud aanleiding geven. Hij zal zich dus tegen het maken er van verklaren, en wil liever den verderen loop der zaak afwachten tot dat ook de gaardering van de bruggelden in toe passing wordt gebragt, van het wenschelijke waarvan hij zich overtuigd houdt. Hierop wordt de post litt. b met algemeene stemmen aange nomen. Vervolgens wordt het voorstel tot het maken van afluitboomen bij de bruggen in stemming gebragt en aangenomen met 14 te gen 6 stemmen, die van de heeren Duparc, Bloembergen, Bruinsma, Rengers, Zeper en Rooseboom. De Voorzitter stelt alsnu voor in beginsel uit te maken, dat in het vervolg de inning der bruggelden bij gaardering zal geschieden. De heer Rengers vraagt, of 't niet beter zou zijn daarmede te wachten tot dat de expiratie van den pachttijd gekomen is De Voorzitter heeft er niet tegen de zaak uit te stellen maar evenmin kan hij inzien, dat er eenig bezwaar bestaat da delijk eene beslissing te nemen de zaak is in bespreking ge weest en bovendien, de vergadering is nu bijna voltallig. De heer Jongsma ziet er ook geen bezwaar in al dadelijk de zaak af te doen zij is reeds van verschillende zijden bekeken en helder genoeg om voor dadelijke afdoening vatbaar te worden geacht. De heer van Eijsittga acht het niet het geschikte oogenblik nu reeds een zoo belangrijk beginsel uittemaken, omdat het met deze begrooting in geen verband staat en met dc cijfers niets te maken heeft. Bovendien, Burgemeester en Wethouders heb ben de zaak eerst in de memorie van beantwoording ter sprake gebragt; noch in de sectien, noch bij de commissie van rappor teurs heeft ze een punt van overweging uitgemaakt. Spr. ziet er ook niet de minste urgentie in, zoodat hij zich zeer goed kan aansluiten bij 't denkbeeld van den heer Rengers. De heer Wiersma kan ook niet het nut er van inzien, om nu reeds over het beginsel van gaardering uitspraak te doen. Spr. wil het aanbevelenswaardige van zoodanigen maatregel in 't midden laten doch hij voor zich is tot nog toe niet tot de overtuiging kunnen komen, dat het stelsel van publieke verpach ting bepaalde afkeuring verdient. Voor 't overige moet hij er op wijzen, dat er een raadsbesluit bestaat waarbij de verpachting als regel, de gaardering als uitzondering is gesteld. Hij zou dus mecnen dat in ieder geval dat besluit moet worden ge wijzigd, en daartoe acht hij het nu geen tijd. De heer Bruinsma vereenigt zich met het gevoelen van den heer Rengers, voornamelijk omdat er voor het einde van 1871 geene verpachting zal behoeven te geschieden. De heer Rengers moet naar aanleiding van het door den heer Wiersma gesprokene opmerken, dat juist het besluit tot alge meene verpachting bij de behandeling van de geineentcbegrooting genomen is maar de ondoelmatigheid van dergelijke handelwijze noopt Spr. nu in tegengestelden zin te adviseren. De Voorzitter, ten einde de discussien te sluiteD, stelt voor de zaak in deze vergadering aftedoen. Met 17 tegen 3 stemmen, die van de heeren Dirks, Jongsma en Zeper, wordt dit voorstel verworpen. Litt. c. Na lecture van het hieromtrent in de rapporten opgemerkte brengt de Voorzitter ter tafel een adres van eenige ingezetenen, daarbij hunne bezwaren te kennen gevende tegen het amoveren van de Waagsbrug, en stelt hij voor daarop bij de behande ling dezer zaak te letten. Daartoe wordt besloten. Vervolgens stelt de Voorzitter aan de orde het voorstel om de Waagsbrug te amoveren. De heer Bloembergen bad zich de zaak anders voorgesteld hij meende dat voor de araotie der Waagsbrug een bepaald be sluit zou worden genomen. Dc commissie van rapporteurs al thans schijnt van oordeel te zijn dat dit noodig is, en B. en W. hebben blijkens de memorie van beantwoording daarin toegestemd. Vooral nu er een adres van ingezetenen is ingekomen en ook omdat het nemen van een besluit op 't oogenblik niet zoo drin gend noodzakelijk is, komt hel Spr. beier voor, het door Burge meester en Wethouders toegezegd voorstel aftewaebten. De heer Attema zegt, dat de heer Bloembergen de bedoeling der commissie heeft aangegeven. De zaak is zoo, zegt Spr., dat wanneer art. 91c wordt goedgekeurd, dan nog tot niets anders is besloten dan dat in 1871 f 362.,, voor het onderhoud van vaste bruggen is beschikbaar gesteld voor de amotie van de Waagsbrug zal men nog een afzonderlijk besluit moeten nemen. De bedoeling van de commissie althans is het niet om dadelijk zoodanig besluit uittelokken; haar is het beter voorgekomen, dat Burgemeester en Wethouders een speciaal voorstel ter zake doen zij wil dit geheel aan de diligentie van 't collegie hebben overgelaten. De heer Rengers vereenigt zich niet met het gevoelen van de vorige Sprekers, dewijl naar zijn oordeel nu in beginsel moet worden uitgemaakt, of de Waagsbrug behouden dan wel geamo- veerd zal worden. Neemt men op 't oogenblik geene beslissing dan zullen ook de kosten van de Waagsbrug op de begrooting moeten voorkomen. Op een of andere manier wil Spr. derhalve 's Raads gevoelen hebben uitgelokt. De Voorzitter acht het ook van belang, dat nu reeds in be ginsel worde uitgemaakt wat de Raad met de Waagsbrug wil. Spr. heeft de bepaalde .zekerheid, dat de brug spoedig eene be langrijke verbetering zoo niet eene geheele vernieuwing moet ondergaan. Hij zou 't daarom van belang achten, dat wierd uit gesproken, of de brug zal blijven of niet. De heer Rengers vraagt, of het dan niet de beste wijze zal wezen, dat zij, die dc brug behouden willen een amendement indienen om eene som van drie duizend gulden de som door den Architect voor de vernieuwing geraamd uittetrekken Dc beer Bloembergen kan zich met dit denkbeeld niet ver- cenigen. Er bestaat hier eene brug, zegt Spr.men heeft nog niet besloten haar te amoveren en zoolang dat niet geschied is zal het de gcregelste weg wezen een daartoe strekkend voorstel aftewachten. Op het oogenblik komt Spr. zoodanig besluit niet zoo dringend voor, vooral nu men ziet, dat door ingezetenen in GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 26 November 1870. 187 de nabijheid der brug wonende een adres is ingediend, waarin eene tegenovergestelde opinie wordt verdedigd. Ook dient men dit in aanmerking te nemen, dat de kamer van koop handel dc zaak niet onverschillig zul zijn. Spr. zou van oor deel wezen, dat ook aan dat ligchaam de gelegenheid moet wor den gegeven om zijne opinie hierover uit te spreken. Hij ziet er niet het minste bezwaar in om met het nemen van een be sluit tot eene volgende vergadering te wachten, te meer nog nu het antwoord van Burgemeester en Wethouders in zich sluit dat door hen een voorstel zal worden gedaan. Hij geeft daarom in overweging de behandeling uit te stellen tot dan wanneer het voorstel van 't collegie zal zijn ingekomen. De heer Dirks gaat van het beginsel uit, dat de begrooting zooveel mogelijk zuiver moet worden opgemaakt. Naar zijn oor deel moet daarom nu op de begrooting worden gebragt een post voor vernieuwing der brug, indien racn namelijk van gevoelen is, dat ze moet blijven bestaan. Anders toch moet men later weer komen met eene suppletoirc begrooting, en daarvan is Spr. een vijand. Hij 19 trouwens ook van oordeel, dat de zaak wel voor dadelijke afdoening vatbaar is. Het aangevoerde om de kamer van koophandel gelegenheid te geven haar gevoelen ter zake uit te spreken, moet Spr. bestrijden met dc opmerking, dat de kamer daartoe wel de gelegenheid heeft gehad. Immers, de zen morgen nog is van haar een schrijven ingekomen, waarbij zij regardeert op 't geen in het rapport der commissie van rappor teurs gezegd wordt, omtrent de vernieuwing van deBoomsbrug; een bewijs dus dat de kamer wel degelijk ook met het voorne men tot amotie der Waagsbrug bekend is. En nu is het voor Spr. een stelregel, dat hij die zwijgt consenteert. Over de Waags brug heeft de kamer van koophandel zich niet doen hooren ergo, men moet aannemen, dat zij tegen de amotie er van geene bezwaren heeft. Op grond van een en ander komt het Spr. voor, dat nu den Raad niets anders te doen staat dan of tot de amotie of tot de vernieuwing der Waagsbrug te besluiten. De Voorzitter zegt, dat de post omvat het onderhoud van de vasto bruggen't is bekend dat voor de Waagsbrug geene on derhoudskosten zijn uitgetrokken, zoodat, wil men haar behou den, dan straks bij den post voor buitengewone werken een voor stel zal dienen te worden gedaan, om een post voor vernieuwing der Waagsbrug uit te trekken. Litt. cg van volgnommer 91 en volgnommers 92—94 wor den met algemeene stemmen aangenomen. Volgnommer 95. De heer Jongsma geeft te kennen, dat hij vergeten had het punt omtrent den Nieuwctoren, iu de sectiën ter sprake te brengen; doch zich daarna te hebben vervoegd bij een van de leden der commissie van rapporteursmet de vraag of daaromtrent nog niet eene opmerking in het rapport kon worden opgenomen. Hij heeft echter daarbij niet de racening geuit, dat de stand van den toren gevaarlijk ismaar de vraag, of de stand gevaar oplevert. Burgemeester en Wethouders hebben in hun antwoord ter zake medegedeeld, dat zij aan den architect een speciaal on derzoek hebben opgedragen en van dezen rapport inwachten. Naar aanleiding daarvan zou Spr. in overweging willen geven, Burgemeester en Wethouders te verzoeken, het van den architect te ontvangen rapport bij den Raad over te leggen. De Voorzitter wil gaarne aan 't verzoek van den heer Jongsma voldoen en zal ter zijner tijd het rapport van den architect bij den Raad ter tafel brengen. De heer Wiersma heeft in betrekking tot den Nieuwetoren tot Burgemeester en Wethouders eene vraag te rigten. Hij heeft nagesla gen de verschillende rapporten, die omtrent den Nieuwetoren sedert Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant. 1832 door den gemeente-architect zijn ingediend. Het is hem gebleken, dat van af dat jaar, de scheve stand van den toren voortdurend bij de in de nabijheid wonende ingezetenen onrust heeft veroorzaakt. Van daar dan ook dat er adressen zijn inge diend, waarvan een gevolg is geweest, dat in 1832 de toren door eene speciale commissie van deskundigen is onderzocht. De uitslag van dat onderzoek was alles behalve bevredigend. Evenmin als er in het rapport wordt gezegd, dat er direct ge vaar aanwezig is, evenmin wordt er de verzekering in gege ven, dat er geen gevaar bestaat. De commissie heeft toen ter tijd opgemerkt dat de toren 85 centimeters van 't westen naar 't oosten overhangt. De toren is toen gerepareerd en in een toestand gebragt, waardoor ze, volgens verklaring der commissie, het nog lange jaren zou kunnen uithouden. Er zijn nu trou wens verscheidene jaren verloopen, merkt Spr. op, cn in 1860 is den architect opgedragen een volledig onderzoek in te stellen naar de fundamenten van den toreu. Uit het deswege ingediend rapport is het Spr. gebleken, dat dat onderzoek niet heeft plaats gehad, omdat dit niet geschieden kon zonder een gedeelte der omliggende gebouwen weg te breken. Hij kan dus zeggen, dat men omtrent de fundamenteu niet dc minste zekerheid heeft. De architect althans heeft in 1860 verklaard, dat het onderzoek der fundamenten niet mogelijk was, dan wanneer de aan den toren belendende huizen afgebroken werden. Spr. meent nu op het oogenblik de vraag te mogen opperen, of het geene overwe ging verdient het onderzoek in zijn vollen omvang te doen plaats hebben. Thans hangt de toren 86 centimeter over, alzoo 1 centimeter meer dan in 1832. Hij is nu echter niet bevreesd dat die eeue centimeter zooveel kwaad doet, maar toch op het laatst hangt het van eene centimeter af, ja, kan een zoo klein verschil den toren zelfs doen vallen. Spr. wil daarom tot den architect de bepaalde vraag gerigt zien, of een voldoend onder zoek naar den toestand van den toren mogelijk is, zonder weg ruiming der belendende gebouwen en wenscht op die vraasr een gemotiveerd antwoord te vernemen. De Voorzitter meent het goed begrepen te hebben, dat do heer Wiersma een uitgebreider onderzoek wenscht. De heer Wiersnid wenscht eene bepaalde uitspraak, of bet al of niet noodig is het onderzoek zoodanig uit te strekken, dat de belendende huizeu er in betrokken worden. De heer Rooseboom gelooft, dat men meer met den scheven stand dan wel met de fundamenten te maken heeft. Op de fun damenten komt het, naar hij meent, niet zoo zeer aan. Met het zelfde regt zou men kunnen beweren, dat er een onderzoek noo dig is naar de fundamenten vau het raadhuis. Spr. zal zich echter niet legen een onderzoek van den Nieuwetoren verklaren. De heer Wiersma is van oordeel, dat de scheve stand wel met de fundamenten in verband staat. Naar zijn inzien moeten de fundamenten aan de eene zijde gezakt of aan de andere zijde ge scheurd zijn. Nu is het voor hem de vraag, of de verzakking der fundamenten ook voor den scheven stand aanleiding is geweest en of er ook gevaar bestaat voor meerdere verzakking. De heer Bloembergen wil het voorstel van den heer Wiersma niet onvoorwaardelijk verwerpen het zal er voor hem reel van afhangen hoe dat voorstel luidt. Mogt het de strekking hebben om de fundamenten te ontblooten, dan moet hij er zich tegen verklaren. Intusschen heeft de Voorzitter reeds de toezegging gedaan, dat Burgemeester en Wethouders van het rapport van den architect mededeeling aan den Raad zullen doen. Voor 't geval nu dat rapport onvoldoende mogt worden geacht, kan men ook altijd nog meer inlichtingen vragen. De heer Brilinsma merkt op, dat zoolang het zwaartepunt 51

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 2