190 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 26 November is70. Volgnummers 100107 worden metalgemeene stemmen goedge keurd; terwijl de volgnummers 108114 op voorstel van den heer Attema worden aangehouden, tot dat men genaderd zal zijn aan de afzonderlijke beschouwingen over de begrooting van de gasfabriek. Volgnummers 115119 worden met algemeene stemmen aan genomen. Hierop genaderd zijnde tot de afdeeling buitengewone werken, maken vooraf een pnnt van bespreking uit, de beide voorstellen der commissie van rapporteurs lo. de splitsing van deze afdeeling in A en B te laten varen 2o. bij het opmaken der begrooting al de nieuwe werken, welke in het dienstjaar, waarover de begrooting loopt, moeten worden ondernomen, achtereen in deze afdeeling op te nemen, onder verpligting om daartegenover buitengewone middelen aan te wijzen, tot zoodanig bedrag als die werken meer dan 10.000 moeten kosten. De heer Rengers acht zich verpligt, ofschoon het hier ook slechts een punt van vorm geldt, op te merken, dat de splitsing van deze afdeeling, in de werken die uit gewone en buitengewone middelen zullen worden bestreden, een andere oorsprong heeft dan rapporteurs bedoelen. Een lid der vergadering, de heer Jongsma, zal ter zake welligt meer ophelderingen kunnen geven. Spr. echter meent zich te herinneren, dat voor de werken onder A opgenoemd, niet nader de goedkeuring van den Raad behoeft te worden gevraagd, iets dat voor de werken onder B wel het geval is. Ook moet hij opmerken, dat in verband met deze splitsing, in de verordening voor de commissie van openbare werken voorkomt, dat voor de werken onder b voorkomende het advies der commissie moet worden ingewonnen terwijl dit voor de werken onder a vermeld facultalief is gelaten. De heer Jongsma had eerst geen plan zich in de discussiën over dit onderwerp te mengen, doch nu hij er als ware het in betrokken wordt, acht hij zich verpligt met een enkel woord te zeggen, dat de splitsing in A en B in de onderwerpelijke afdeeling op zijn voorstel is ingevoerd. Zijn denkbeeld was toen, dat alle bui tengewone werken uitbuitengewone middelen betaald moesten worden; de gewone daarentegen bestreden moesten worden uit de gewone middelen, verkregen door de heffing van belastingen. In die be lastingen dragen ook personen bij, die slechts korten tijd in de gemeente verblijvenhet zou dus onbillijk wezen deze personen te doen bijdragen in de kosten voor buitengewone werken. Ten einde nu dat doel te bereiken, stelde Spr. de gevolgde splitsing in gewone en buitengewone uitgaven voor, opdat men dadelijk bij het opslaan der begrooting zou kunnen zien, dat tegenover de uitgaven voor de werken, die uit buitengewone middelen moeten worden bestreden, een gelijk bedrag als leening in ont vang is gesteld. De heer van Eijsinga geeft te kennen, dat hij in 't verslag van de commissie van rapporteurs^heeft doen opnemen, voor zich persoonlijk geen bezwaar te hebben tegen de bestendiging der nu gebruikelijke splitsing. Men moet hier niet uit het oog ver liezen, zegt Spr., dat hier alle posten uilgaven van buitengewonen aard betreffen. De kwestie is echter, waar de middelen gevon den moeten worden om die uitgaven te bestrijden en tevens of daartoe ook niet voor een deel de gewone middelen mogen wor den aangesproken. De laatste vraag is door den Raad in der tijd toestemmend beantwoord; een gevolg daarvan is, dat de werken op tweeërlei wijze iq de bcgrooting opgenomen zijn. Voor Spr. gold daarbij als criterium de overweging, die ook aan het slot der algemeene beschouwingen over deze afdeeling, door de com missie van rapporteurs is overgenomen. Op 't oogenblik is het echter de vraag, of het beter is de werken onder a en b afge scheiden te rangschikken, dan wel ze alle achter elkander te doen volgen en ze dan, na aftrek van eene som van 10,000, welke eene gemeente als Leeuwarden voor dat doel gemiddeld uit gewone middelen schijnt te kunnen afzonderen, uit buiten gewone middelen te bestrijden. Tot dit laatste adviseert de eommissie van rapporteurs. Waar nu de Raad, om jaarlijks terug- keerende en weinig praktische debatten te voorkomen, het beter mogt achten de splitsing te doen vervallen, zal Spr. er zich niet tegen verklaren. De heer Jongsma moet aan het zoo straks door hem gespro kene nog toevoegen, dat hij toestemt, dat de splitsing tot moeije- lijkheden aanleiding geeft; door dat menieder jaar terugkrijgt het debat wat werk als gewoon, wat als buitengewoon moet worden aangemerkt. Toen Spr.'s voorstel in der tijd werd bediscussieerd meent hij zich te herinneren tot antwoord te hebben gegeven, dat hij als een buitengewoon werk beschouwde elke nieuwe daar- stelling of zoodanige verbetering of verbouwing van een werk dat het daardoor van bestemming veranderde. De heer Attema. zegt, dat het door de commissie van rapporteurs gedaan voorstel voor een groot gedeelte gebaseerd is op de door den heer Jongsma ontwikkelde zienswijze. Ook de commissie zat er over vast, dat er altijd zekere werken zijn die uit de gewone middelen kunnen-, anderedie uit buitengewone middelen moeten bestreden worden, zooals b. v. uit de opbrengst van ver kochte bouwterreinen, die Spr. als eene buitengewone bate aan merkt. Maar nu staat het naar hij meent, vast, dat de gehcele afdeeling omvat de werksn van buitengewonen aard. Men maakt daarin eene splitsing van die, welke uit gewone en van die, welke uit buitengewone middelen gehoed behooren te worden het intitutilé van de afdeeling wijst genoeg aan, zegt Spr., dat het alle buitengewone werken zijn. Maar nu heeft men in de laatste jaren de ervaring opgedaan, dat er telkens verschil van opinie bestaat welk werk uit gewone en wat uit buitengewone middelen dient te worden bestreden. Spr. wil alleen wijzen op het scctieonr'.erzoek van deze begrooting zelveterwijl een lid beweerde, dat drie der onder A gebragte werken onder B be hooren, werd ten slotte door de sectie besloten slechts een er van naar B over te brengen. Nu zal toch niemand ontkennen, dat in die overbrenging of rangschikking onder A of B iets willekeurigs gelegen is, en tengovolge daarvan is het der com missie van rapporteurs voorgekomen, om tot eene meest prak tische oplossing te geraken, in beginsel aan te nemen, dat er telken jare voor werken van buitengewonen aard eene som van ƒ10,000 uit de gewone en al het overige uit de buitengewone middelen genomen zal worden. Spr. erkent, dat dat cijfer van ƒ10,000 eveneens ietwat willekeurig is; maar meermalen is reeds in dezen Raad de stelling verdedigd, dat eene gemeente als Leeuwarden, waar elk jaar zooveel buitengewone werken voorkomen, vrijheid heeft zoodanige som daarvoor uit de gewone inkomsten te bestemmen. Men krijgt daardoor een vast stand punt, terwijl de kwestie over de rangschikking onder A of B geheel komt tc vervallen. Men weet dan dat men voor hetgeen meer dan f 10.000 aan buitengewone werken moet worden te koste gelegd buitengewone middelen moeten worden aangewezen. De commissie heeft daarom vrijheid kunnen vinden twee stellingen aan 's Raads beslissing te onderwerpen. Dit is eenvoudig de kwestie waarop het hier aankomt. De heer Dirks heeft zich toen hij 't vorig jaar lid van deze vergadering werd en voor 't eerst aan de behandeling der ge- meentebegrooting deel nam de vraag gesteld, wat zijn buitenge wone- en wat gewone uitgaven, wat gewone- en whI buiten gewone werken Maar liet is hem toen voorgekomen, dat die vraag beheerscht werd door eene andere, namelijk wat is er GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 26 November 1870. 191 noodig? Met bet oog op die vraag gelooft hij dat liet beter is de onderscheiding tc doen vervallen, yvaarmede de kwestie, over welke werken uit de gewone- en welk^ uit de buitengewone middelen moeten worden bestreden van zelf ophoudt. Hij zal zich dus met het onder lo. door de commissie gedaan voorstel vcrecnigeu. De heer van Egsinga acht het met het oog op hetgeen in het rapport aan de beide punten vooraf gaat van belang, dat racn doe uitkomen, of de bedoeling der commissie is het door haar aanbevolen stelsel bij eene volgende dan wel bij de tegen woordige bcgrooting in toepassing te brengen. De heer Attema geeft te kennen, dat liet in de bedoeling ligt het nieuwe stelsel bij eene volgende begrooting in te voeren dit jaar wil men de begrooting beoordeeld hebben zooals ze is aangeboden. Wil men echter dit jaar reeds de nieuwe regeling invoeren, dan zou op het voorstel der commissie een amendement ingediend moeten worden; de bedoeling der commissie, zegt Spr. is evenwel niet anders dan bij de begrooting voor 1872 de wij ziging in te voeren. Nadat de heer van Egsinga hierop had geconstateerd, dat het dus de bedoeling is dit jaar de indeeling te laten zooals ze is, wordt punt 1 van 't voorstel der commissie in omvraag ge- bragt cn aangenomen met 15 tegen 5 stemmen, die van de hee- ren Rengers, Suringar, Gorter, Bloembergen en Bruinsma. Vervolgens komt punt 2 aan de orde. De heer Bloembergen kan zich met liet voorstel der commissie niet vereenigen. Hem komt het voor, dat liet wel wat gevaarlijk i9 tc achten in beginsel uit tc maken, dat telken jare 10,000 uit de gewone middelen tot bestrijding van uitgaven voor bui tengewone werken zal worden aangewend. De ervaring heeft trouwens ook al geleerd, dat men dit altijd niet kan doorvoeren, maar dat het meesttijds zal afhangen van de middelen waarover men te beschikken heeft. Stel het geval, zegt Spr., dat er uit- zigt bestaat om maar ict9 te noemen op eene belangrijke ver betering van wegen; men zal toch willen toestemmen, dat deze uit buitengewone middelen moet worden bestredenmaar nu kan het wezen, dat er in het jaar niet veel andere werken zijn en dan zullen de kosten daarvan uit de gewone middelen be streden en olzoo de belasting daarvoor aangewend moeten wor den. Spr. wil de bepaling van de som, die uit de gewone mid delen voor buitengewone werken zal worden aangewend aan de omstandigheden hebben overgelatenhij maakt daarom be zwaar het voorstel aan te nemen. De heer Attema moet voor het tweede punt in de bres sprin gen, voornamelijk nu liet eerste is aangenomen. Ilij gelooft, dat de beide punten zoo naauw met elkander in verband staan, dat als 't ware beide een zamenliangend geheel uitmaken. Het denk beeld der commissie grondt zich hierop, dat zoo dikwijls in deze vergadering gezegd is, dat gerust f 10,000 uit de gewone mid delen voor de bestlijding van buitengewone werken bestemd mag worden. Men verlicze nu ook vooral niet uit het oog, dat de ƒ10,000 het maximum is; alles wat men verder noodig heeft moet door buitengewone middelen gedekt worden. Spr. ziet niet in, dat men^ hierdoor een te grooten last op de ge- mcentcnaren legt. Men behoeft slechts het oog te vestigen op de toekomst, en men zal dc overtuiging kunnen erlangen, dat cr nog veel, zeer veel te doen valt, cn dus 10,000 meer dan Doodig zal zijn. Juist deze som heeft de commissie aangenomen, omdat zoo menigmaal beweerd is, dat ze niet te hoog was. De heer Bruinsma is het geheel eens met den lieer Bloem bergen. Hij wijst er op, dat het geval denkbaar is, dat bij de begrooting gelden worden aangewezen voor cenig werk, dat door Bijvoegsel tot dl Provinciale Eriesche Courant. den loop der omstandigheden niet wordt uitgevoerd dit zal van invloed zijn op liet voordeelig saldo der rekeniug, maar waartoe, zoo vraagt Spr., moet dan die som besteed worden? De heer Attema meent dat daarover gcene kwestie kan bestaan; liet opgenomen geld zal dan moeten strekken tot bestrijding van dc buitengewone werken van een volgend jaar. De f 10,000 blijft intusschcn vast staan. In ieder geval zal het voor ze ker werk opgenomen geld, ook al wordt het in 't zelfde jaar niet besteed, gebruikt worden voor liet doel waarvoor men het primitief bestemd heeft. De heer Bloembergen heeft in hoofdzaak bedenking tegen het voorstel, omdat het imperatief zegt, dat ieder jaar 10,000 voor buitengewone werken uit de gewone middelen moet worden bestemd. Er kunnen jaren zijn waarin aanvankelijk diesomniet noodig schijnt, doch door omstandigheden kan men in hetzelfde jaar gedrongen worden ccne hoogcrc dan de uilgetrokken som aan te wijzen. Men zou tengevolge daarvan genoodzaakt kun nen worden dc gewone inkomsten te vermeerderen cn dit acht Spr. niet alleen niet wcnschelijk, maar ook bijna onuitvoerbaar. De heer Westenberg merkt den lieer Bloembergen op, dat zijn beweren door de ondervinding wordt tegengesproken. Sints jaren toch is er veel meer dan 10,000 voor buitengewone werken uitgegeven, terwijl het mede te voorzien, is, dat dit ook wel zoo zal blijven. De heer Attema moet tot zijn leedwezen den heer Bloember gen wijzen op eene inconsequentie. Bedriegt Spr. zicli niet, dan was bet juist de lieer Bloembergen, die steeds cn in de sectiën èn in de vergadering van den Raad het stelsel heeft verkondigd, dat gerust ƒ10,000 uit de gewone middelen tot bestrijding van de uitgaven voor buitengewone werken mogten worden aangewend. En nu komt liet Spr. voor, dat^de heer Bloembergen op het oogen blik tegen zijn'eigen denkbeeld reageert. De commissie toch zegt niet, dc gemeente Leeuwarden moet, maar de gemeente Leeuwarden mag 10,000 tot dat einde uit de gewone middelen beschikbaar stellen. Dit reeds maakt geheel de redenering van den heer Bloembergen dood. Wanneer er b. v. niet meer noo dig',is dan 6000, dan het ligt voor de handzal cr geen ƒ10,000 behoeven te worden voorgedragen. De 10,000 is slechts het maximum, dat de gemeente zich mag veroorloven uit de gewone middelen te nemen. De heer Jongsma wenscht te wijzen op een groot voordeel van 't voorstel der commissie, namelijk op dit, dat de groote bate, die de gemeente aankomt door de wijziging der armenwet, tengevolge waarvan de verplegingskosten van bedelaars ten laste van het rijk ziju gebragt, niet gelijk als in deze in de begrooting versmelt. Stelt men nu vast, dat niet meer dan 10,000 uit de gewone middelen mogen worden besteed, dan is men gewaarborgd, dat bedoelde bate niet versmelt. Dc heer Bloembergen wenscht zich te regtvaardigen tegenover de door den lieer Attema uitgebragte beschuldiging van inconse quentie. Hij geeft volmondig toe, dat hij steeds behoort heeft tot degenen, die jaarlijks eene zekere som uit de gewone midde len voor de uitgaven van buitengewone werken meenden te mogen bestemmen; dat denkbeeld heeft hij altijd voorgestaan en het is nog zijne opinie. Maar van de andere zijde wil hij de bepaling dier som afhankelijk maken van de omstandigheden; naar zijne meening hangt het veel af van den aard des werks; daarom heelt men indertijd ook de splitsing in 't leven geroepen. -De heer Dirks hoeft zoo straks gezegd, dat de vraag beheerscht wordt door eene andere, namelijk wat^cr noodig is maar Spr. is van oor deel, dat men ook wel degelijk moet vragen waartoe strekt het werk Zoo b.v. het te verrigten werk in 't vervolg opkomsten afwerpt, dar# 52

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 4