200 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 26 November 1870. dergelijk pensioen te verzekeren. Daarmede spreekt de Raad een beginsel uit, dat de onderwijzer pensioen moet hebben. Doet hij het voor dezen, voor de onderwijzers en onderwijzeressen, die met hem in 't zelfde geval verkeeren zal hij'teveneens moeten doen. Het komt Spr. waarlijk 't beste voor, dat door Burge meester en Wethouders omtrent de uitbreiding van de school het gevoelen van de plaatselijke schoolcommissie worde ingewon nen. 't Is hier niet de kwestie van cijfers maar van beginsel. De heer Bloembergen heeft het woord gevraagd om een abuis te herstellen, waaraan hij zich zoo straks heeft schuldig gemaakt. Ilij zeide namelijk, dat het traktement behalve de vergoeding voor gemis van vrije woning ƒ1000 bedroeg; dit is onjuist, daar bet traktement 800 bedraagt. Spr. meende dit te moeten aanvoeren omdat daardoor een voorstel tot verhooging van traktement meer verdedigbaar wordt. De heer Bruinsma zal zich met het voorstel niet vereenigen. We hebben hier, zegt Spr., drie bewaarscholen; aan 't hoofd der ccne staat de onderwijzer Ilogenhuis; de beide andere worden door onderwijzeressen waargenomen, die ieder 550 bezoldiging genieten. Billijkerwijs zouden dus ook die onderwijzeressen op cene vergoeding aanspraak hebben. Wat het tweede punt, namelijk de uitbreiding van het onder wijs aangaat, Spr. gelooft dat dit niet wel opgaat. Na reeds zijn twee lokalen van het gebouw bezet, terwijl het derde tot speelzaal dient. Blijven dus de kinderen tot op 10 jaren aan deze school, dan zou het gebouw op verre na niet groot genoeg zijn. Ook gelooft Spr., dat dc onderwijzer dan niet zoo stil zwijgend aan de school kan worden gelaten, daar hij dan in ieder geval een vergelijkend examen zal moeien ondergaan. Ilij althans meent, dat de Raad niet het regt heeft een onderwijzer te benoemen anders dan uit eeue voordragt, opgemaakt na een plaats gehad hebbend vergelijkend examen. Voorloopig moet Spr. zich dus tegen het voorstel verklaren; hij wenscht liet advies van de schoolcommissie af te wachten. w De heer Rengers zal zijn stem aan het voorstel geven, ook dewijl de schoolcommissie reeds een paar jaren op verhooging van de jaarwedde van den ouderwijzer Ilogenhuis heeft aan gedrongen. De scboolcommiseie heeft daarvoor afdoende gron den aangevoerd, die Spr. geheel tot de zijne maakt. Dc heer Attema geeft nog te kennen, dat de onderwijzer reeds een twintigtal jaren aan 't hoofd der school heeft gestaan. Voor dat de onderwijswet van 185 7 werd ingevoerd, waarbij den ou derwijzers aan de lagere scholen pensioen werd toegekend, was hij dus met de taak belast. Hij is daarin werkzaam gebleven en beeft van het onderwijs aan de bewaarschool zijn vak ge maakt, zonder er aan te denken bij het lager onderwijs overge plaatst te worden. Het zou, volgens hem, te betreuren wezen zoo hij nog pogingen aanwendde tot overplaatsing bij 't lager onderwijs, terwijl hij iu zijne tegenwoordige betrekking eene spe cialiteit geuoemd raag worden. De heer Dirksofschoon hulde doende aan 't voorstel van den beer Attema, gelooft dat het wezenlijk niet strekt in het belang van den onderwijzer Hogenhuis. Stel het geval, zegt Spr., dat hij eenige jaren het genot van de toelage van 200 heeft gehad en dan zijne betrekking neerlegt. Wat zal dan het geval zijn, wanneer hij zich met een verzoek om pen sioen tot den Raad wendt? Dit: men zal hem dan voor de voeten werpen, dat hij door de toelage van ƒ200, die strekte voor derving van pensioen, zijne aanspraak daarop verbeurd heeft. De heer Jongsma zegt den heer Rengers dank voor dc inlich ting dat de schoolcommissie reeds heeft geadviseerd. Het ver wondert hem echter, dat in de memorie van beantwoording wordt gezegd, dat Burgemeester en Wethouders het advies der school commissie denken in te winnen. Intusschen is Spr. door het aangevoerde niet van zijne opinie teruggekomen. De heer Attema doet hierop 't volgend voorstel: „De onder- geteekende stelt voor, het traktement van den onderwijzer Hogenhuis te verhoogen met 200 en tengevolge daarvan den post no, 17 V te verhoogen met 200." Dit voorstel, in rondvraag gebragt zijnde, wordt met twaalf tegen zeven stemmen, die van de hoeren Zeper, Bloembergen, Bruinsma, Suringar, Oosterhoff, Dirks en Jongsma, aangenomen. Volgnrs. 175178 worden met algemecne stemmen aangenomen, Volgnr. 179. De heer Bloembergen stelt voor het art. met ƒ160 te ver hoogen, tengevolge van het raadsbesluit waarbij 250 voor de schoolbibliotheken is toegestaan. De heer Attema vraagt, of 't niet beter is onder 't art. een bepaalde post met 250 voor de oprigting van schoolbibliothe ken uit te trekken. Onder litt. a en b van 't art. zit reeds f 90 voor dat doel. Neemt men die sommen daarvan af en trekt men op een aparte litt. a f 250 uit, dan is de zaak in eens gevonden. I)e heer Bloembergen had dezelfde bedoelingdoch daar hij niet wist bij welk litt. de ƒ90 was uitgetrokken kwam het hem geraden voor het geheele art. met ƒ160 tc verhoogen. Het voorstel wordt hierop gewijzigd als bedoeld met algemeene stemmen aangenomen. Volgnummers 180198 worden met algemeene stemmen aan genomen. Volgnummer 199 wordt op voorstel van den heer Attema aangehouden tot na de behandeling van de uitgaven betrekkelijk de gasfabriek. Volgnummers 200207 worden met algemeene stemmen aan genomen. Volgnummer 208, Litt. a. De heer Attema merkt op, dat het voorstel van dc commissie de strekking heeft den post met 1C0 te verlagen en hem te omschrijven als volgt„Prijs voor do harddraverij in dc ker mis ƒ300." Den heer Bruinsma is het bekend, dat door deskundigen ver zekerd wordt, dat de voorjaarsharddraverij weinig nut heeft. Eene keuring van chaispaarden zou welligt beter zijn, waarom hij gaarne zou willen dat deze in pjaats van dc harddraverij gehouden werd, Dc heer Attema zegt, dat de zaak in de derde sectie be sproken is en hij aan het in die sectie genomen besluit medege werkt heeft. Doch bij de commissie van rapporteurs rezen tegeu het houden eener keuring van chaispaarden bedenkingen. Men vond bet beter dit aan particulieren over te laten en achtte het voor de gemeente niet geraden zich daarmede in te laten. Dc harddraverij in de kermis daarentegen meei.de men te moeten behouden, omdat deze al zoo lang heeft bestaan en ook veel men- schen trekt. De heer Gorter heeft meermalen van den kant van keur meesters hooren beweren, dat zij de voorjaarsharddraverij wel dienstig achten.Naar aanleiding daarvan zou Spr. haar willen behouden. De lieer Jongsma behoorde in de sectiën tot hen, die de voorjaarsharddraverij niet behouden wilden, doch eene keuring van chaispaarden daarvoor in de plaats wenschten. Bij nader inzien is 'l hem echter voorgekomen, dat de commissie van rapporteurs gelijk heeft. Spr. voegt zich dus bij haar voorstel. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 26 November 1870. 201 Het voorstel van de commissie wordt met 14 tegen vier stem men, die van de heeren Gorter, Brunger, Bruinsma en Hommes aangenomen. Litt. bd van volgnummer 208 en volgnummer 209 worden met algemeene stemmen aangenomen. Na eene betrekkelijke opmerking van den heer Bloembergen aangaande het in 't rapport uitgesproken gevoelen, dat op hoofd stuk XI, onvoorziene uitgaven, moet worden gereserveerd hoofd stuk I, afd. I, art. 4, verklaart de heer Attema, dat de com missie van dat denkbeeld afziet. Volgnummer 210 wordt aangehouden tot na de vaststelling van de ontvangsten. Alsnu wordt overgegaan tot de vaststelling van dc artt. be trekkelijk de gasfabriek. Volgn. 108 wordt overeenkomstig het voorstel der commissie met 4650 verminderd en uitgetrokken op ƒ28250, terwijl de volgns. 109114 met algemeene stem men onveranderd worden aangenomen. Volgn. 199 wordt buiten discussien met ƒ4000 verhoogd en gebragt op ƒ9000. De heer Westenberg geeft te kenucn, dat van hetgeen nu door Burgemeester cn Wethouders omtrent de diverse ontvang sten van de gasfabriek is aangevoerd, de commissie van rappor teurs onbekend was, omdat de leden van de gascommissie in de sectiën ter zake geene toelichtingen konden verstrekken. Inmid dels zou Spr. toch nog wel eeue naddre inlichting willen ont vangen. Dc voor diverse outvangsten uitgetrokken som komt hem ook nu nog laag voor. liij heeft zich doen verstrekken eene opgave van de ontvangsten in de maand December 1869 en de 11 maanden van 1870, waarin alzoo niet begrepen zijn cenige dagen van de nog niet ten einde zijnde maand November, doch met die opgaven komt Spr. reeds tot een cijfer van 17,784. Is deze opgave juist, dan moet hij zeggen, dat de raming voor 1871 laag en dat het wel te voorzien is, dat de opbrengst de raming ver zal overtreffen. Hij zou dienaangaande gaarne wor den ingelicht. De heer Bloembergen moet in de eerste plaats, aangaande de omstandigheid dat in <le sectiën geene inlichtingen konden worden verstrekt, opmerken, dat hij niet in staat is gesteld de in zijne sectie gemaakte opmerking te beantwoorden. Wel zijn er in die sectie bedenkingen gemaakt, doch Spr. heeft op zijne ter zake gedane vraag tot antwoord bekomen, dat men niet in staat was het juiste artikel aan te geven. Hij heeft toen den wensch uitgedrukt de klagt in eene volgende bijeenkomst meer gepreciseerd tc zien, maar hij herinnert zich niet, dat men latei- er op is teruggekomen. Wat overigens de gemaakte opmerking omtrent het lage bedrag betreft, moet Spr. onder de aandacht brengen dut men wel in aanmerking moet nemen den tijd waarop de begiooting inge diend werd. Toen toch verkeerde men onder geheel andere om standigheden clan thans het geval is. Men kon zich toen nog niet voorstellen, dat dc oorlog zoodanige loop zoude nemen als men nu weet. De raming destijds gemaakt sloot zich geheel aan aan de bestaande antocedenten. Toen evenwel de zaken anders liepen is men er op bedacht geweest eenige wijzigingen voor te dragen en heeft men geoordeeld het bedrag voor aankoop van grondstoffen met gerustheid te kunnen verlagen. Men heeft zich mede afgevraagd, of in verband daarmede ook niet de inkomsten booger moesten worden geraamd, doch men heeft het niet raadzaam geacht, om deze reden, dat de commissie getrouw wenschte te blijven aan hare toezegging tot verlaging van het gasregt. Zij ging uit van het denkbeeld zich te moeten voorbehouden ora, wanneer daartoe de gelegenheid bestaat, de verlaging van den gasprijs voor te dragen. Kwam men daartoe dan zou eene ver minderde ontvangst er het gevolg van zijn. Daarom oordeele men do inkomsten niet hooger op te voeren, dewijl in het tegen overgesteld geval de prijs kan worden verminderd zonder dat dit op de begrooting van invloed behoeft te zijn. Spr. erkont dat het debiet van koolteer en coaks is toegeno men maar of dit zooveel is als de heer Westenberg meent, be twijfelt hij. Hij heeft voor zich een staat aanwijzende de ont vangsten tot en met de maand October en daarin vindt bij de opbrengst gesteld op 10,262, waaronder begrepen is eene som van f 464 voortgevloeid uit den verkoop van andere voorwerpen zoodat de zuivere opbrengst nagenoeg 9800 beloopt. Spr. her haalt derhalve, dat, wil men in eene vergelijking treden, dan ja de post voor verhooging vatbaar zoude zijn maar toch acht hij dit niet verkieslijk, opdat men zich niet de gelegenheid tot ver mindering van den gasprijs, 't geen de commissie zich voorstelt, afsnijde. De heer Westenberg bedankende voor de gegeven inlichtin gen, kan toch niet nalaten te constateren, dat uit die inlichtin gen blijkt, dat zijne opvatting, als zoude de som te laag geraamd zijn, juist is hij zal echter ditmaal in de zaak berusten. Ilierop wordt overgegaan tot de behandeling van de ontvangsten. Volgnrs. 13 worden met algemeene stemmen aangenomen. Volgnrs. 4 en 39. De heer Westenberg erkent, dat in de voorschriften van Gede puteerde Staten, waarnaar de gemeente-begrooting moet worden ingerigt, gewaagd wordt dat de opbrengst van de opcenten op de personele belasting geraamd wordt uaar mate van de hoofd som der belasting over het laatst afgeloopen dienstjaar. Dit volgt uit art. 5, ofschoon de redactie van dit artikel niet regt duide lijk is. Tegenover dc bewering van het dagelijksch bestuur meent bij op grond van de tweede alinea van het art. te kun nen aanvperen, dat het 4/5 gedeelte van dc opbrengst der belas ting onder de in die alinea bedoelde overige ontvangsten te begrijpen is. Waar echter, zooals in het rapport, de cijfers spre ken, daar gelooft Spr., dat Gedeputeerde Staten zich wel bij den post zullen neerleggen. En daar nu, zooals de heer Dirks dezen morgen te regt opmerkte, de bcgrooting zoo zuiver mogelijk moet worden opgemaakt, moet Spr. het voorstel van de commissie tot verhooging der posten 4 en 39 aanbevelen. Dc heer Bloembergen is het met den vorigen Spr. niet eens, dat de 2e alinea van art. 5 vrijheid geeft om van de voorschrif ten van Gedeputeerde Staten af te wijken. Hij geeft toe dat er van 't 4/5 gedeelte niet gesproken wordt, 't geen hem verwonderd doch het valt evenwel niet te ontkennen, dat in het art. wordt aangewezen op hoedanige wijze de opbrengst moet worden ge raamd, waaromtrent gezegd wordt, dat men moet nemen de hoofdsom van het laatst afgeloopen jaar. Spr. gelooft werkelijk, «lat de aan 't slot van het artikel gestelde exceptie niet van toe passing mag worden geacht op hetgeen waarover in dc le alinea gehandeld wordt. En of die exceptie toelaat ora voor 't */- gedeelte eene andere raming te volgen, dit moet hij betwijfelen. Ilij zou eerder meenen, dat wat men voor de raming van de opcenten als basis wil genomen zien, het ook de wensch zal zijn dit met betrekking van het te doen. Overigens komt het Spr. aanbevelenswaardig voor zich aan de voorschriften tc hou den. Men weet toch niet, of er ook wijziging in de heffing der personele belasting gebragt zal worden, zoodat men wel eens door 't niet opvolgen der voorschriften buiten den waard zou kunnen rekenen. Spr. geeft derhalve in bedenking de voorschrif ten op te volgen. De heer Westenberg merkt op, dat men hier staat voor cijfers die geene vermindering in den loop van het begrootingjaar kun-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 9