10 Verslag der handelingen van den Gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. lieblien getracht die moeijelijkheden uiteen te zettenen liet is hun voorgekomen, dat ze niet beter konden worden vereffend, dan door het treffen eener schikking, waarbij omtrent de nog aan d brug aan te brengen versterkingen met de firma Wispel- weij een contract wordt aangegaan. Bij dat contract wenschen zij voorts voorop te stellen vrijstelling van de beloopeu boete zoodat het raadzaam mag worden geachtdat het collegie reeds nu weledat het daartoe door hetzelve te doen voorstelbij den raad gunstig zal ontvangen worden. De heer van Sloterdijckvoor de ontvangen inlichtingen bedankendewenscht over deze zaak niet in nadere bespreking te treden, evenmin als hij het noodig acht daarvoor de openbare vergadering te schorsen. Alleen wil hij de opmerking maken dat het uit het door den heer Kengers geavanceerde blijkt, dat de raad door de aanneming der conclusiereeds bij voorbaat zijne adhaesie schenkt aan de voorstellen van burgemeester en wethouders tot kwijtschelding der boete. Hij gelooft dat zoo iets in-strijd is met den geest cu de bedoeling der gemeentewet, die aan den raad de beschikking op aanvragen om kwijtschelding van boete opdraagt en alzoo eischtdat het verleenen van die kwijtschelding zuiver voor den raad bestemd blijve. De heer Bloembergen observeertdat, de opvatting van den heer van Sloterdijck gedeeltelijk waar is, in zooverre na melijk dat burgemeester en wethouders gemeend hebben de op- dragt van de aan de brug aan te brengen versterkingen te moe ten combineren met de beslissing op het verzoek om kwijtschel ding der beloopen boete. Alles hangt er echter van af, of men met, de firma ae noodige conditiën kan treffen eerst dan wan neer de overeen te komen som billijk en voor de gemeente aan nemelijk geacht mag worden wanneer men kan rekenen dat met het oog daarop, de boete is kwijt te schelden eerst dan zegt spr zal daartoe geadviseerd worden. Wel is waar zal de raad zich nu reeds eeniger mate verbindenin zooverre dat hij liet denkbeeld uitspreekt om beide zaken te combineren maar toch altijd zal hij vrij zijn in zijn oordeel over de som van overeenkomst. De raad bindt zich dus in geen enkel opzigtom in elk geval de boete kwijt te scheldenzegt spr.daar dit af hangt van de te treffen overeenkomst. Punt a. der conclusie wordt hieropmet uitzondering van dien des lieeren van Sloterdijckmet, algemeene stemmen aangeno men terwijl punt b. bij acclamatie wordt goedgekeurd. 4. Voorstel van burgemeester en wethoudersnaar aanleiding van de door L. Harmenzon en anderen ingediende adressen houdende ver zoek om het bouwterrein C geheel of gedeeltelijk in eigendom te bekomen. (Zie bijlage no. 5.) De conclusie van dit voorstel luidt a. Het terrein gelegen tusschen de rijks hoogere burgerschool en de Zuiderstraat (bouwterrein C) niet ter bebouwing uit te ge ven op gronddat dat terreinalthans grootendeelsbij raads besluit van den 26 Maart 1868, no. 5, is aangewezen tot stich ting van een beursgebouw. b. Aan adressanten te kennen te geven, dat de raad bezwaar moet maken het door hen respcctivelijk gedaan verzoek toe te staan. De heer Attema heeft voor zich geen vrede met de formule van punt a. der conclusie. Het komt hem voor, dat daarin op eenigzins vreemde wijze een der motiven met het dispositief zijn door een gemengd welke zaken liever van elkander gescheiden had den moeten blijven. Het is genoeg te zeggendat de raad het terrein niet ter bebouwing wil uitgeven. Onnoodig is het naar sprs. inzien op te noemen de motiven waarom de raad zoodanige beschikking neemtdie motiven zijn vervat in het aan de con clusie voorafgaand voorstelmen doet genoeg door aan de adres santen een afschrift van het besluit, waarin die motiven worden opgenomentoe te zenden. Maar bovendien aclit spr. punt a. dei- conclusie onvolledig. Leest men slechts het voorstel van burge meester en wethoudersdan ontwaart men dat zij twee bezwa ren hebben waarom zij eene gunstige beschikking op de adres sen ontraden. Het eerste bezwaar is dat het terrein voor de stichting eener beurs aangewezen ishet andere en spr. acht dit een grooteen klemmend bezwaar bestaat hierindat al ware het ookdat men het terrein wenschte te verkoopen het dan veel beter zoude zijn dit in publieken verkoop dan onder de hand te doen. De conclusie is derhalve in één opzigt min- juistin een ander onvolledig. Spr wil op het oogenblik seen beurs-debat uitlokken deze kwestie laat hij geheel in 't midden omdat hij het niet den reg- ten tijd en plaats acht haar te berde te brengen doch hij voor zich wenscht de verklaring af te leggen, dat er behalve d<^ rehds genoemde, tegen den verkoop van het terrein nog andere be zwaren bestaan welke voor het tegenwoordige niet nader be hoeven te worden aangeduidreden te meer om in de conclusie geen motiven op te nemen. Spr. stelt daarom voor het geheele punt a. der conclusie te roiieren vermits reeds in punt b. de be doeling van den raad wordt uitgedrukt. De heer Duparc had het plan met een voorstel van gelijke strekking voor den dag te komen omdat ook hij punt dei- conclusie overbodig acht. We hebben hier, zegt spr.. slechtste behandelen de ingediende adressen waarbij het terrein in eigen dom wordt verzocht. Hij rekent het overtollig eene andere deci sie te nemendan alleen op de adressen. Het terrein is bestemd geworden voor de stichting van een beursgebouw maar men moet bovendien niet uit, het oog verliezendat bij een besluit van 1869 de terreinen zijn aangewezen, die ter bebouwing zul len worden uitgegeven en dat daarvan liet bouwterrein C voor zoover betreft het hier bedoelde terreinis uitgesloten. In dat besluit ligt dus reeds opgesloten dat de raad dat terrein voor- loopig niet aan de openbare concurrentie wil overgeven. Het was ook niet vermeld in de lijst der perceelendie ter bebou wing uitgegeven zouden worden. Aan de adressanten nu eene beschikking toe te zendenzonder dat daarin motiven worden opgenoemd acht spr. echter minder gevoegelijk. Bovendien kan' hij niet inziendat daarin eenig be zwaar zou zijn gelegen. De, raad toch neemt zijn besluit op de motiven van een voorsteldat publiek gemaakt is. Zou de raad, zoo vraagt spr.voor zijne eigene motiven behoeven te schrik ken Die motiven zijn naar zijn inzien overwegend genoeg, waarom hij wanneer straks punt b der conclusie aan de orde komt, een voorstel denkt te doen om aan zijn bezwaar te ge- moet te komen. De heer Dirks verklaart een vriend te zijn van afdoen van zakenen daar het hem voorkomt, dat men met het nu in be handeling zijnd voorstelèn wat de beurskwestie èn wat de uit gifte van bouwterreinen betreftgeen stap verder komtzoo heeft hij gemeend nog een enkel woord in 't midden te brengen. Het waszoo vervolgt spr.den adressanten bekend of het kon hen althans bekend zijndat het aangevraagd terrein voor beurs gebouw bestemd wasdoch niettegenstaande deze bekendheid heeft de raad niet minder als vier aanvragen daarom ontvangen de eerste om circa 1000 centiares, de tweede om het geheele terrein de derde om 800 centiaris en de vierde om een klein gedeelteeene strook ter breedte van ongeveer 10 metersen wat nog het meest opmerkenswaardig isdat de aangeboden prijs telkens opklimt; zoo biedt b.v. de eerste 7 de tweede 7.20, de derde 8 per centiareterwijl het in 't onzekere ligtof de vierde nog meer wil besteden daar deze geen som noemt. Nu is spr. het eens met het gezegdeII faut qiï une porte soit ouverte ou fermée (de deur moei óf open óf toe zijn). Men zit hier te dobberen met een raadsbesluit van 26 Maart 1868 dat zegt: op deze plaats zal een beursgebouw worden gesticht. Tot zijne ver wondering heeft spr. echter opgemerktdat noch op de begroo ting van 1869 noch op die voor 1870 noch op die voor 1871 eene som tot stichting van dat gebouw is vastgesteld en hij kan zich voorstellendat de tegenwoordige omstandigheden in Verslag der handelingen van den Gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 11 aanmerking genomen evenmin op de begrooting voor 1872 dergelijke som zal worden aangetroffen. Maar het terreinwaar van nu sprake is en eene waarde van nagenoeg 17,000 mis schien wel f 20,000 bij publieken verkoop vertegenwoordigt blijft intusschen ongebruikt renteloos liggen. Het is bovendien uil- gemaakt dat het voor liet te stichten beursgebouw niet geheel noodig ismaar dat er in allen gevalle een gedeelte langs de Zuiderstraat ter grootte van 450 centiare», beschikbaar blijft. Neemt men nu eene beschikking in den geest van het voorstel, dan blijft de zaak geheel dezelfde het, beursgebouw wordt niet gesticht en de grond ook zelfs het niet daartoe benoodigd ge deelte blijft onverkocht en onbebouwd. Met eenig regt zullen dus de adressanten kunnen zeggen /,voer uw besluitindien gij het niet, wilt intrekkenuitaan blijft er tocli nog een gedeelte over en verkoop dat aan ons." Men dient er bovendien wel op te lettenzegt spr. dat de kamer van koophandel en fabrieken nog bij haar bij het voorstel van burgemeester en wethouders overgelegd advies op de stichting van het beursgebouw aandringt en dit op grond dat de kooplieden thans geheel afhankelijk zijn, wat het beurs houden betreft, van den heer van der Wielen. Zegt deze te eeniger tijd den handel het gebruik zijner loka len opdan is men er wel toe genoodzaakt terstond eene beurs te stichten en dat houdt, lang aan. In het fmantiëel belang der gemeente en in liet algemeen belang van den handel is het (lus hoogst wenschelijkdat er aan de beurskwestie eens voor goed of althans voor langen tijd een einde kome. Even als de heer Attema is het spr. niet te doen een beurs-debat uit te lokken doch hij wenscht burgemeester en wethouders uittte noodigen het spoedig tot een punt van ernstig onderzoek te makenof er nu een beursgebouw komen moet of niet. Is hun oordeeldat een beursgebouw thans onnoodig iswelnudat men dan het raadsbesluit van 26 Maart 1868 intrekke. Spr. echter blijft van opiniedat aan een beursgebouwen als gevolg daarvan een aan vaste regelen onderworpen beurs en beursbezoekhier eene groote behoefte isdoch hij wenscht het gebouw op eene andere plaats te zien verrijzen dan op diewelke daarvoor thans aangewezen is. Hij heeft altijd daarvoor met eenen vroegeren raad het oog gehad op den grond aan de Oosterkadenaar zijn inzien is er in de gemeente geen geschikter plaats voor een beursgebouw te vinden. Die grond is dan ook in der tijd bepaald met dat doel daarvoor door den raad aangekocht. Behalve andere voordeden uit de ligging voortspruitende, krijgt men daardoor het, terrein in liet Zaailand disponibel. En dat, laatstbedoeld terrein gewild isis gebleken in de twee jaren, gedurende welke de gemeente bouw terreinen uitgegeven heeft. Het publiek schijnt er ontzettend veel belang in te stellen daar te bouwen. Hij acht het dan ook onverantwoordelijkom nu er zoovele aanvragen om het terrein inkomen het langer renteloos te laten liggen. Spr. geeft, ten slotte te kennen dat al het, aangevoerde hem echter geenszins zal weerhouden zijn stem vóór de conclusie van het voorstel uit te brengen. In den tegenwoordigen toestand kan men niet anders handelen. Het raadsbesluit bindt ons zegt spreker. Hierop wordt het voorstel van den heer Attemaom punt a. der conclusie te roijerenmet algemeene stemmen aangenomen. Punt b. De heer Attema doet, ter gemoetkoming aan het zoo straks door den heer Duparc geopperd bezwaar, het voorstel de conclusie te lezenaan de adressanten, onder overlegging van een afschrift, van dit rapportte kennen te gevendat de raad bezwaar moet maken het door hen respectivelyk gedaan verzoek toe te staan. De heer Rengers geeft te kennendat, in punt a. der con clusie het motief was opgenomenom tegenover de adressanten te doen uitkomendat de raad niet van de uitvoering van zijn besluit tot stichting van het beursgebouw afziet. Nu de raad zich niet met, die conclusie heeft vereenigdacht spr. het door den heer Attema voorgestelde allezins aannemelijkvooral de wijl de gevoerde discussiën de belanghebbenden genoegzame op heldering zullen gevenaangaande de redenen van afwijzing van hun verzoek. Het voorstel van den heer Attema wordt hierna met algemeene stemmen aangenomen. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot bekrachtiging van den gedanen aankoop van een huis aan de Nieuwe Kade. Geene discussie daarover plaats vindendewordt zonder hoof delijke omvraag besloten 1°. Goed te keuren en te bekrachtigen den door burgemeester en wethouders gedanen aankoop voor de gemeente Leeuwarden van de huizinge en erf aan de Nieuwe Kade aldaargekwoteerd lett. A, no. 182, ten kadaster bekend in die gemeente, sectie B, no. 186, voor de som van een duizend vier honderd zestien gul den en overigens op de bij de publieke veiling bekend gemaakte voorwaarden. 2°. Dit besluit aan de goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van Friesland te onderwerpen. 30. Burgemeester en wethouders uit te noodigen, den raad de noodige voorstellen aan te bieden ter aanwijzing der fondsen waaruit de koopsom en de kostenop den aankoop der sub 1 bedoelde huizinge vallendezullen worden bestreden. 6. Voorstel van burgemeester en zoethouders tot onderhandsche ver huring van het huis in de Bagijnenstraatlett. F, no. 399, en van eene daarachter gelegen plek gronds. De heer VTiersma heeft, in den staat, van de zich aangebo den hebbende huurders geziendat er een nog al vrij aanzienlijk verschil bestaat tusschen den huurprijs geboden door de personen aan wie volgens het voorstel de huur zal worden gegund en dien van een ander persoon dieblijkens de gegeven inlichtingniet in staat is borg te stellen. Met het, oog daarop neemt spr. de vrijheid tot burgemeester en wethouders de vraag te rigtenof niet op andere wijze de solvabiliteit van dien persoonb. v. door vooruitbetalingis te verzekeren Hem dunktdat het, verschil van ƒ145 wel aanleiding geeft dit te beproeven. De Voorzitter geeft te kennen, dat men geïnformeerd heeft, of bedoelde persoon tot vooruit betaling in staat zoude zijndoch dat, men de ervaring heeft opgedaandat daarop geen kans be- staat. De conclusie van t voorstel wordt liierop met algemeene stem men aangenomen zoodat is besloten 10. Met den 12 Mei 1871 voor den tijd van één jaar onder hands in huur af te staan o. aan Hendrik Meeuwisbeeldhouwer, wonende te Leeu warden de huizinge in de Bagijnenstraat, lett. F, no. 399met eene plek gronds daarachter gelegen voor eene som van een honderd dertig gulden b. aan Johannes Wilhelmus Sterkenburg, lederhandelaar en schoenmakerwonende te Leeuwarden eene plek gronds gele gen ten westen der Sint Anthonijstraat aldaar, voor vijftig „ulden. 20. Burgemeester en wethouders op te dragen, om de aan dé sub 1 bedoelde verhuring te verbinden voorwaarden te regelen en vast te stellen. 30. Dit besluit aan de goedkeuring van heeren gedeputeerde staten te onderwerpen. 1\ De Voorzitter, het noodig achtende eene besloten zit ting te houdenheft de openbare vergadering op. Na afloop der besloten zitting in de openbare niets meer aan de orde zijnde, wordt ze door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 2