40 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. welken aard ook" omvatten alles, Daarin ligt. opgeslotendat liet de bedoeling is ook huisonderwijs te verbieden. De heer Rengers vindt de interpretatie van den heer Duparc van 't art. gegeven onjuistwijl er toch duidelijk scAoo/onderwijs staaten bij de wet het huisonderwijs daar niet onder wordt begrepen. Maar spr. kan zich toch ook niet met de bezwaren van den heer Brumsma vereenigenomdatwanneer men eenc bepalingals door dien spreker bedoeld wordtopneemtmen dan een onbegrensd veld van 't maken van dergelijke bepalingen voor zich zoude hebben. Spr. kan het zich nieï voorstellen dat een onderwijzer, wanneer in zijne woning eene besmettelijke ziekte heerschtzonder de betrokken ouders te waarschuwen privaatles gaat geven. Hij zal te goed begrijpen dat hem dit met regt ten kwade zou worden geduid." Wil men hem dat echter verbieden met evenveel regt zou men dan den docto ren moeten verbieden andere patiënten te bezoeken, indien zij praktiseren in een gezinwaar b. v. de pokken heerschen. Spr. blijft daarom de redactie van 't art. wenschelijk achten. De heer Bruilisma stelt hierop bij amendement voor in de eerste alinea van 't art. te lezen school- of huisonderwijs. De heer Westenberg zou het. amendement kunnen onder steunen indien de voorsteller kon goedvinden het in dien zin te wijzigendat er alleen van ouderwijsmet weglating van school- of huis-gesproken werd. In dat geval wordt eveneens het door hem beoogde doel bereikt. Wat de heer Rengers aanvoerde acht spr. slechts ten halve gegrond de onderwijzer moge zichwanneer in zijne woning eene besmettelijke ziekte heerschtvan 't geven van huisonder wijs uit eigen beweging willen onthouden maar wanneer nu de ouders der kinderen zeggendat zij er minder bezwaar inzien danzegt spr.wordt hij daarin niet verhinderd. De heer Bruinsma wijzigt zijn amendement in den door den heer Westenberg bedoelden zin. De heer Bloembergen kan zich met de voorgedragen wij ziging van 'tart. niet vereenigen, en hij zou mecnen dat men bij aanneming daarvan te ver gaat en veel moeijelijkheden schep pen zal. Gesteldzegt spr.dat iemand aan zijn huis een pri vaat-persoon eene gouvernante b. v.heeft om zijne kinderen te onderwijzen maar nu breekt er in dat gezin eene besmette lijke ziekte uit; zal dan de gouvernante niet mogen voortgaan met de overige niet door de ziekte aangetaste kinderen te on derwijzen? Of, gesteld, dat de onderwijzer in zoodanig geval verkeertzal hij dan zijne eigene kinderen geen onderwijs mo gen geven Dit zou naar 't spr. voorkomt te ver gaan. Hij ge looft, dat een onderwijzer in 'tgezin, waarin hij onderwijs geeft, wel zoodanig belang zal stellenom al zij het dan ook met eenig geldelijk verlies voor hem zich van 't geven van onder wijs in dat gezin te onthouden wanneer in zijne woning eene besmettelijke ziekte heerscht. De heer van Valkenburg zal zich eveneens niet met, liet amendement, vereenigen omdat het ook naar zijn inzien te ver gaat privaatonderwijs te verbieden. Trouwensde onderwijzer zal zelve wel bezwaar hebbenomwanneer ter zijnent eene besmettelijke ziekte heerschtbij anderen te onderwijzen. De heer Duparc zegt, dat de commissie, na gehoord te heb ben de daartegen ingebragte bezwaren zich niet met het amen dement zal vereenigen. Zij is het geheel eens met den heer Rengers en rekent de bepaling van 'tart. voldoende. De heer Westenberg zegtdat hetgeen door den heer Bloem bergen is aangevoerd bij hem niet zwaar weegt. Men kon op de manier als die spreker deed alle bepalingen wel ontleden of belagchelijk voorstellen. Hij intusschen vindt het niet genoeg, om voor de woning van den onderwijzer een bordje te plaatsen aanduidende de ziekte in die woning heerschende en hem niet tevens te verbieden onderwijs te geven. Naar hij meent gaat men op die wijze niet ver genoegmaar geeft zelfs den onder wijzer een vrijbrief de besmetting voort te planten. Het ant woord van de commissie bevreemdt spr. ook. Hij houdt staande dat wanneer men den onderwijzers vergund zich met hunne dis cipelen in verbinding te stellenmen daardoor het middel van verspreiding der ziekte laat bestaan. De heer Duparc zegtdat het waar isdat het den onder wijzer, ten wiens huize eene der bij de verordening bedoelde ziek ten is ontstaan niet verboden wordt huisonderwijs te geven maar het is niet denkbaardat er één hoofd van huisgezin ge vonden zal wordendie den onderwijzer in genoemd geval l)ij zijne kinderen zal toelaten. Men kan hier alles gerust aan de prudentie der ingezetenen overlaten. De heer Bloembergen verklaartdat het allerminst in zijne bedoeling gelegen heeft de bepaling van 'tart. zooals dat bij aanneming van 't amendement zou luiden belagchelijk te maken daarvoor is hem de zaak veel te ernstig maar inderdaad heeft hij de overtuigingdat men te ver gaatdoor den voorgestelden maatregel zóóver uit te strekkenvooral omdat liet hier niet eene bepaalde, maar alle besmettelijke ziekten geldt. Juist de omstandigheid zegt spr.dat de woning van den on derwijzer, zoodra daarin eene besmettelijke ziekte zich voordoet, gesignaleerd wordtbrengt mede dat dit algemeen bekend wordt, en elk leerling zal er zich dan wel van zelf van onthouden zich daar te vertoonen. Gold het hier uitsluitend de pokkendan nog zou spr. de bepaling aannemelijk kunnen achten maar door de algemeene toepassingdie er aan gegeven moet worden raakt, men verlegen. Wanneer men zoo absoluut de verspreiding van ziekten zou willen te keer gaan dan zou men nog tot an dere meer ingrijpende maatregelen moeten komendan zou men niet alleen den onderwijzers den omgang met anderen tot het geven van huisonderwijs moeten verbieden maar zoo wel voor hem als voor anderen ten wier huize eenc besmettelijke ziekte bestaat den maatregel moeten volgendie in een nabu rig rijk wordt toegepast. Daar toch geldt het voorschrift, dat ieder bewoner van zoodanig huis niet dan met een witten band om den arm op straat verschijnen mag. Spr. echter gelooft niet, dat de raad tot het nemen van zoodanige algemeene maatre gelen zal willen medewerken. Het gewijzigd amendement van den heer Bruinsma wordt hierop verworpen met 15 tegen 3 stemmen die van de heeren Bruin sma Westenberg en Oosterhoff. De heer van Eijsinga was bij deze stemming nog niet ter vergadering aanwezig. De heer Bruinsma merkt opnog geen antwoord te hebben ontvangen op zijne vraagof aan de eerste alinea van 't art. niet moet worden toegevoegd al. 2 van art. 3. De heer Duparc gelooft dat na de wijziging, die de veror dening ondergaan heeftbedoelde wijziging zal moeten worden aangebragt. Zij is een natuurlijk gevolg van de door den raad vastgestelde wijziging. De commissie kon echter niet anders spre ken dan van art. 1. De heer Bloembergen meent den heer Bruinsma goed be grepen te hebbendat hij hier uitgemaakt wil hebben dat het geven van onderwijs ook verboden is in geval zich in de woning- van den onderwijzer zich eene ziekte voordoet, als vermeld is in de 2de al. van art. 3 alzoo mazelen kinkhoest of croup. Spr. gelooftdat dit niet in overeenstemming is met de bedoeling der amendementen van den heer Rengersvan wien art. 3 afkom stig is. Die amendementen toch hadden de strekkingdat van zoodanig ziektegeval kennisgeving zou geschiedenniet om er alle bepalingen der verordening per sé op toe te passen maar om burgemeester en wethouders gelegenheid te geven in bijzondere gevallen b. v. wanneer dusdanige ziekte eene aan merkelijke uitbreiding erlangt of buitengewone sterfte veroor zaakt gebruik te maken van de bevoegdheid hun in de 2de ali nea van art. 5 verleendom namelijk het bezoek van de scholen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871. 41 te ontzeggen ook aan leerlingen of andere personen die verblijf houden in eene woningwaar eenige ziekte heerscht als bedoeld bij alinea 2 van art. 3. Men stelt dus daar den maatregel niet absoluut toepasselijkmaar maakt het afhankelijk van de nadere bepaling van burgemeester en wethouders. En nu komt het spr. voor, dat hetzelfde geldt met betrekking tot dit art. Ook hier moet naar zijne meening niet elk geval tot toepassing van 't, ver bod aanleiding geven hij stelt zich voordat de onderwijzer indien in zijne woning eene der in art. 3al. 2 genoemde ziek ten heerscht, ten gevolge daarvan nog niet verhinderd behoeft te worden schoolonderwijs te geven maar toch wil hij tevens dat burgemeester en wethouders bevoegdheid hebben het verbod toe te passen. Wanneer er dus iets aan dit art. ontbreekt, dan zal het. dit wezendat hun die bevoegdheid ook in dezen worde toegekend. Spr. zou ongaarne er toe overgaan de maatregelen der verordening ten aanzien der onderwijzersook bij de door den heer Bruinsma bedoelde ziekten absoluut toepasselijk ge maakt willen zien hij zou dan vreezen dat dezen somwijlen ge- ruimen tijd van 't onderwijs onttrokken zouden worden. De heer Rengers steltnaar aanleiding van de geopperde bezwarenvoorde redactie van de tweede alinea van art. 5 als vierde alinea aan dit art. toe te voegen. Die alinea zou al dus dan moeten luiden //Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbodsbepalin- /,gen in alinea's 1 en 2 bedoeldinsgelijks van toepassing te //verklaren, indien in de woningen van onderwijzers of onder- //wijzeressen eene ziekte heerscht als is bedoeld bij alinea 2 van wart. 3." De heer Duparc geeft te kennendat. de commissie zich wel met dit amendement kan vereenigenmaar dat het naar hare meening niet als 4emaar als 3de alinea aan 't art. moet worden toegevoegd. Nadat de heer Rengers zich hiermede vereenigd had wordt het amendement met algemeene stemmen aangenomen. De heei Suringar stelt verder voor in de eerste alinea in plaats van onderwijzers of onderwijzeressen te lezen //onder wijzers en onderwijzeressen" en de vierde alinea te doen aan vangen met de woorden: „Het bij of volgens dit artikel" in plaats van Het bij het le lid van dit artikel. Dit amendement wordt mede met algemeene stemmen aange nomen waarna 't aldus gewijzigd art. 8oud art. 5 zonder hoofdelijke stemming wordt goedgekeurd. Art. 9 oud art. 6. De heer Bruinsma vraagtof 't niet rationeel zou zijn in dit art. in plaats van het hoofd van 't gemeentebestuurbur gemeester en wethouders te stellen? Ook in art. 12 van 't re glement ter bevordering van de koepokinenting in de provincie Frieslandwaar dit art. op slaat is sprake van het gemeente bestuur. De heer Dirks vraagt, of de datum van dat reglement, op de koepokinenting niet in dit art. aangehaald moet worden I)e heer Duparc geeft op de vraag van den heer Bruinsma te kennendat de commissie den burgemeester met de uitvoe ring van dit art wenscht te belastenomdat hij volgens de gemeentewethet hoofd der gemeentepolitiedaartoe de eerst aangewezen autoriteit is. Wat de vraag van den heer Dirks aangaat men zou de dag- teekening van het reglement kunnen aanhalen maar-zegt spr. daartoe bestaat, geene behoefteomdat er slechts één reglement bestaat. Bovendien is het mogelijkdat dat reglement later gewijzigd wordt, en wanneer men nu de dagteekening er van vermelddedan zou men in dat geval ook genoodzaakt zijn deze verordening te wijzigen ietsdat bij de eenvoudige omschrij ving van den titel van het reglement niet noodig zal zijn. Maar dit nog daargelaten in andere verordeningen spreekt men ook gewoonlijk ter vereenvoudiging bloot van den titel der wet of des reglementszoo als van kieswetgemeentewetprovinciale wet enz. In den considerans van de onderwerpelijke verordening is dit zelfs geschied. De heer Bruinsma erkentdat de burgemeester het hoofd der gemeentepolitie is. Maar waarom dan in andere artikelen burgemeester en wethouders genoemd en hier bij uitzondering- den burgemeester alleen? Den heer Bloembergen komt het voor, dat juist door den inhoud en aanhef van dit art. aan 't bezwaar van den heer Bruinsma wordt tegemoet gekomen. Het provinciaal reglement houdt in dat de plaatselijke besturen de toepassing van den maatregel gelasten. Spr. vat dit zoo opdat die besturenof liever burgemeester en wethoudersingevolge dat reglement be sluiten nemen en dat de burgemeester als hoofd der politie aan die besluiten uitvoering geeft. Niet voor ieder voorkomend ge val zal dit noodig zijn maar bij een generaal besluit.gelijk nu onlangs Ier gelegenheid der pokieen genomen is zal het 'hoofd der politie de zorg voor 't aanslaan van bordjes enz. kunnen worden opgedragen. Om de handeling van 't provinciaal regle ment op alle andere ziekten van toepassing te verklaren spr. gelooftdat dit onnoodio; is en dat het juist als een goede maatregel mag worden beschouwddat aan den burgemeester alleen de zorg voor 't aanslaan van bordjes worde opgedragenwijl dit korter werkt. De heer Bruinsma verklaart door 't aangevoerde niet van zienswijze veranderd te zijn en stelt daarom voor in plaats van de woorden «maakt het hoofd van het gemeentebestuur"te lezen«maken burgemeester en wethouders." Dit amendement wordt niet ondersteund en blijft dus buiten verder gevolg. Art. 9 oud art. 6wordt hierna met algemeene stemmen on veranderd aangenomen. Art. 10oud art. 9. De heer Attema stelt namens de commissie voor aan 't, art. de volgende alinea toe te voegen «De persoondie tot het vervoer last heeft gegeven is voor «de overtreding dezer bepaling onverantwoordelijk." Zoo 't art. nu luidt zegt spr. tot nadere toelichting zou voor de overtreding- verantwoordelijk zijn de conducteur van 't voertuig. Dit is niet de bedoeling der commissiewant zij begrijpt hetdat het geval zich kan voordoendat deze een ziek persoon kan vervoerenzonder dat hij daarvan eenige ken nis draagt. De heer Rengers stelt voor in de eerste alinea te lezen openbare rij- of voertuigen. Nadat de heer Attema had verklaard dat dit voorstel door de commissie wordt overgenomenworden beide voorstellen met algemeene stemmen aangenomen. De heer Bruinsma zou hetmet het oog op de eventuali teit, dat er veel ziektegevallen zich voordoen, wenschelijk ach ten dat het slot van ae eerste alinea werd gelezen door het gemeentebestuur aan te wijzen of beschikbaar te stellen. In den Haag o. a. geeft het gemeentebestuur aan een tot dat einde door voerlieden beschikbaar gesteld voerluig een bijzonder kenmerk, waaruit blijkt, dat dat voertuig tot vervoer van zie ken aangewezen is. De heer Bloembergen moet erkennendat de bewoordin gen van 't art. aanleiding geven voor de opvattingdat men tot het vervoer der zieken geene andere, dan-de door het gemeente bestuur daarvoor beschikbaar gestelde voertuigen bezigen mag enofschoon hij tevens meentdat die bewoordingen weinig- bezwaar opleveren zou hij toch der commissie in overweging- willen geven aan het art. toe te voegen de woorden«toegela ten of aangewezen." - - j mP

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 2