44
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
Art. 12.
De schippers of gezagvoerders van schepen zijn verpligt omin
geval zich personen aan boord bevindendie door eenc ziekteals in
art. 1 is bedoeldzijn aangetast of vermoed worden dit te zijnot ook
indien het lijk van een aan zoodanige ziekte overleden persoon aanwezig
is, zoodra zij het gebied der gemeente hebben bereikt, de vaart te sta
ken en van de genoemde omstandigheid aangifte te doen aan het hoofd
van het gemeentebestuur.
Bij ziekte of ontstentenis van den schipper of gezagvoerder rust deze
verpligting op den persoon, die hem vervangt.
Art. 13.
Indien het blijktdat de toestand van den lijder van dien aard is
dat zijne afzondering noodzakelijk wordt geoordeeldof ook indien zich
het lijk van een persoon, overleden aan eene ziekte, als in art. 1 is be
doeld aan boord bevindtmoet het schip op eene door het hoofd van
het gemeentebestuur aan te wijzen plaats worden gelegd en aldaar blij
ven liggen tot dat, na een geneeskundige te hebben gehoord en nadat
het schip behoorlijk gedesinfecteerd en gereinigd zal zijn raagtiging tot
vertrek zal zijn gegeven.
Art. 14.
Het opsporen en constateren van de*overtredingen der bepalingen van
deze verordening en der krachtens artikelen 45 en 8 door burgemees
ter en wethouders te verordenen voorschriften en maatregelen, is opge
dragen aan de ambtenaren en bedienden van politiede beambten en
bedienden der stads-reiniging en de beambten en bedienden in het stads
ziekenhuis.
Aan genoemde ambtenarenbeambten en bedienden wordt bij deze
de last gegeven, daartoe de woningen der ingezetenen of de schepen, zelfs
tegen den wil der bewonersbinnen te tredenmits daarbij worden in
acht genomen de voorschriften der wet van den 31 Augustus 1853
(Staatsblad no. 83.)
De uitvoering van dezen last raag ten allen tijde plaats hebben.
Art. 15.
Hij die deze verordening overtreedtof nalaatbelemmert of ver
hindert de opvolging der voorschriften en maatregelen, door burgemees
ter en wethouders krachtens artt. 4, 5 en 8 te verordenen, wordt,
voor zoo ver daarin niet bij de wet of provinciale verordening is voor
zien gestraft met eene geldboete van 3 tot 25 en met gevangenis
van een tot drie dagente zamen of afzonderlijk.
Art. 16.
Deze verordening treedt in werking met den dag harer afkondiging.
Alsdan zijn vervallen het reglement over de wering van kinders der
openbare scholen, ingeval van besmettelijke ziekten, vastgesteld bij
raadsbesluit van den 10 Junij 1848 en de verordening ter voorkoming
van het overbrengen der cholera naar de gemeente Leeuwardenvastge
steld bij raadsbesluit van den 12 Julij 1866.
5. Rapport van burgemeester en wethouders, betreffende de wensche-
lijkheid en het uitvoerbare van het maken van een tweeden verschwater-
vijver.
De heer Jongsma rekent deze zaak te belangrijk en te om
vangrijk om haar zoo in eens in eene openbare vergadering te
behandelen. Hij acht het rapport te uitgewerktom het zoo
dadelijk zonder nader onderzoek aan de orde te stellen. Dit
leidt hem tot het voorstel het rapport te onderzoeken in de sec
tiën en het van dat onderzoek te ontvangen rapport tegelijk met
dit rapport te behandelen.
De heer Bloembergen heeft er volstrekt niets tegen om
deze zaak nader te overwegen en te onderzoekenmaar eene
voorname bedenking daartegen isdat men niet de overtuiging-
heeft of de eigenaar van den grond waarop men den vijver
denkt aan te brengenzijne aanbieding zoo lang zal gestand
doen. Spr. zou het dus van belang achten het onderzoek in de
sectiën afhankelijk te stellen van de gezindheid des eigenaars
van den grond.
De heer Jongsma heeft er ook reeds aangedachtdat het
onzekere van de gezindheid des eigenaars van den grond tegen
zijn voorstel bezwaar zou opleveren maar zegt spr. de
raad kan een korte termijn stellen binnen welken het onder
zoek zal moeten zijn afgeloopen. Men zou er b. v. acht dagen
voor kunnen stellen, en zoolang zal de eigenaar toch wel willen
wachten.
De heer Wiersma zegt, dat wanneer hij zich niet bedriegt,
de door den eigenaar gestelde termijn reeds in December 11. ge
ëxpireerd is. Hij kan zich niet voorstellendatwaar de raad
twee a drie weken uitstel tot overweging verlangtde eigenaar
van het land dit uitstel zou weigeren. En indien dit het geval
waredan nog zou spr. liever ziendat de onderhandelingen
afsprongen, dan dat de raad als ware het gedrongen werd overhaast
te besluiten. Intusschen twijfelt hij geenzins aan de goede ge
zindheid van den eigenaar.
De heer Bloembergen erkentdat de termijn aanvankelijk
is gesteld op ultimo Decembermaar hij moet er bij voegen
dat hij al dadelijk tot 1 Maart verlengd is. Later heeft men
nogmaals uitstel moeten vragen en toen is van de zijde des
eigenaars te kennen gegevendat hij dan nog tot ultimo Maart
geduld zou hebben. Spr. kan het gevoelen deelen, dat de eige
naar nog wel eenigen tijd uitstel zal willen verleenenmaar
toch zegt hij de mogelijkheid bestaat dat verder uitstel
geweigerd wordt en dus dient het besluit tot onderzoek in de
sectiën in verband te worden gebragt met het verzoek om ver
lenging van termijn.
De heer van Valkenburg wilalvorens tot het onderzoek
in de sectiën besloten wordtnog eene enkele opmerking maken,
namelijk om den termijn voor dat onderzoek tevens te benuttigen
tot een onderzoek naar de gesteldheid van den bodem. In net
rapport is er sprake vandat men meent de overtuiging te heb
ben dat de grond goed is maar zegt spr. zekerheid heeft
men daaromtrent niet Wel is de grond in de nabijheid voor
het doel geschikt, maar in de broodfabriek, die ook onmiddellijk
naast het terrein ligt, heeft men slecht welwater. Hoe groot
het onderscheid ook moge zijn tusschen het graven eener wel en
eene tritgraving op 1.50 meter, toch acht spr. het niet overbodig,
dat de bodem onderzocht wordt en heeft hij dit daarom als wen-
schelijk gemeend te moeten in 't midden brengen.
De heer Bruinsma zegtdat het onderzoek van den grond
overbodig is geachtomdat men vroeger onderzocht heeft het
land aan den Marssumer straatwegdat allezins geschikt bleek
te zijn. Men vertrouwt, dat 't hier bedoelde land in een geolo
gisch opzigt nagenoeg aan dat van den Marssumerweg gelijk zal
zijn. Spr. moet er op wijzendat het onderzoek natuurlijk kos
ten zal te weeg brengenwant niet alleen zal men moeten boo-
ren maar men zal ook putten dienen te graven, 't Is de vraag
of de huurder en de eigenaar dit zullen toelaten. Overigens
heeft spr. geen bezwaar er tegenom een onderzoek naar de
gesteldheid van den bodem in te stellenom daardoor de be
paalde overtuiging te kunnen krijgenmaar noodzakelijkheid
daartoe bestaat er zijns inziens niet.
De heer Suringar ondersteunt zeer het idee van den heer
van Valkenburg. Ook hem is buiten deze vergadering de op
merking gemaakt, dat de raad wel op de gesteldheid van den
grond bedacht mag wezen. Volgens de meening van sommigen
zou deze te zeer met alluviale bestanddeelen doortrokken en
zulks van minder gewenschten invloed op het in den vijver necr-
vloeijende drinkwater kunnen zijn. Hij acht een onderzoek daar
naar zeer wenschelijk.
De heer Bruinsma moetwat dien bodem betreftnog in
't midden brengendatwanneer men eenigzints bekend is met
het graven van putten in en om de stad men het dan ook zeker
zal wetendat men overal nagenoeg dezelfde grondsoorten in
den ongerepten bodem aantreft. Dat het onderzoek van den
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
45
grond niet heeft plaats gehadis hoofdzakelijk ook een gevolg
geweest van den winterdie het onmogelijk maakte dat onder
zoek te bewerkstelligen.
De Voorzitter brengt hierop het voorstel van den heer Jong
sma tot onderzoek van deze zaak in de sectiënin omvraag.
Met algemeene stemmen wordt dat voorstel aangenomen.
Verder stelt de Voorzitter voor te bepalen dat dat onder
zoek heden over 14 dagen zal moeten zijn afgeloopen.
De heer Attema acht het wel zoo goed geen bepaalden ter
mijn te stellen. Zal het onderzoek in de sectiën eenig nut heb
bendan dient, volgens spr's. opinie, het resultaat van'tonder
zoek van den grond vooraf bekend te zijn. Wordt de zaak nu
zoo voetstoots in de sectiën behandeldmen zal dan stuiten op
het onbekende van de gesteldheid van den grond en spr. zou
vreezen, dat het sectiën-onderzoek de zaak dan niet veel verder
zou brengen. Ook gelooft hij, dat de heer Jongsma, toen deze
het voorstel tot onderzoek in de sectiën deed wèl op het onder
zoek van den grond zal hebben gedoeld. Geschiedt zoodanig
onderzoekdan zal er nog al eenigen tijd verloopen eer de raad
daarvan verslag krijgt.
De Voorzitter zegt, dat alles er van afhangt of de eige
naar met het onderzoek van den grond genoegen neemt en of
bij verder uitstel accepteert.
De heer Wiersma beschouwt het maken van een vijver als
eene hoogst belangrijke zaak. Aan den eenen kant is het noo-
dig maatregelen te beramen om in de behoefte aan goed drink
water te voorzien maar aan den anderen kant is het eveneens
noodig dit te doen op de daarvoor meest doeltreffende wijze.
Sedert 1868 is het maken van een vijver reeds aanhangig. Meer
dan twee jaar zijn er dus met het zoeken van terrein etc. ver
loopen - een bewijs dusdat de zaak niet zoo'n dringende haast
heeft en dat er ook nog wel eenigen tijd aan den raad mag
worden gegundom er over te oordeelen. Zooals spr. reeds
zeidehij twijfelt er niet aan, of de eigenaar van het land zal
gaarne eenig uitstel verleenen. Het komt hem voordat het
van belang is te achten dat tot den eigenaar het verzoek worde
gerigtom zijne aanbieding voor onbepaalden tijd te verlengen.
Gaat dat verzoek aan 't sectiën-onderzoek vooraf en wordt liet
ingewilligddan zal men de noodige vrijheid en ruimte hebben
om het zóó vereischte onderzoek volledig te doen zijn. Dat de
zaak niet zoo veel haast en de overijling toch geen nut zou heb
ben kan nog blijken hieruit, dat net land nog voor drie jaar
verhuurd isbehalvedat de eigenaar zich er dus toch op 't
oogenblik niet van kan ontdoen zou het zekerwanneer de
emeente tot aankoop besluiten mogt, nog veel kosten te weeg
rengen om dien huur af te koopen.
De heer Bloembergen moet opmerken, dat men zich van het
onderzoek van het land niet te veel dient voor te stellen. Men zal de
aardlaag tot op zekere diepte hebben te beoordeelen daartoe heeft
men een put te graven tot op nagenoeg dezelfde diepte als men den
vijver denkt te maken. Doch dit staat op verre na niet gelijk
met een put als b. v. in de broodfabriek aanwezig isbij den
vijver behoeft men op lange na zoo diep niet te gaan. Spr. kan
zich intusschen vereenigen met het denkbeeldom de bepaling
van den termijnbinnen welken het onderzoek in de sectiën zal
moeten zijn geëindigdafhankelijk te stellen van het antwoord
van den eigenaar van het land.
De heer van Valkenburg merkt op dat in het rapport
van 1855, waarin sprake is van een ander terrein voor een vij
ver het onderzoek van dat terrein meegedeeld isdaarop kon
men dus zeker afgaan. Hier echter neemt men aan dat het
terrein geschikt isdoch zegt spr. zekerheid daarvan is er
nieten deze dient men toch noodzakelijk te hebbenwant, had
men eenmaal het land in eigendomen bleek het dan dat het
niet geschikt isdan zou men den aankoop daarvan zeer te be
treuren hebben. Dat het onderzoek geld kost is natuurlijk maar
die kosten staan toch op verre na niet in verhouding tot die van
't maken van den vijver zegt spr. Eene bekende zaak is het
overigensdat men zich in de gesteldheid van den bodem zeer
kan vergissenzoo is b. v. de grondwaarop de heer Oosting
thans bouwt, van geheel anderen aarddan die, waar spr. onlangs
gebouwd heeft. En toch liggen beide stukken grond vlak naast
elkander. Ook hierv zou het zoo kunnen zijnen daarom is een
onderzoek van den grond in ieder geval zeer gewenscht.
De heer Westenberg zegtdat het rapport van burgemees
ter en wethouders, aan 'I welk hij gaarne hulde brengt, in de
weêrlegging van liet voorstel van den heer Plantengatot het
maken van een vijver op het bouwterrein K eigenlijk het zwakst
is. Het komt spr. voordat dat voorstel min of meer ter zijde
is geschoven en nu stelt hij zich voordat in de sectiën aliigt
gevraagd zal worden of er niet een gedeelte van het bouwter
rein voor den vijver kan worden afgezonderd. Hij zou het daarom
wenschelijk achten, dat ook daar geboord werd.
De heer Bloembergen vindt zich verpligt te verklarendat
het dagelijksch bestuur er ver van af is van eenige bedenking
tegen een onderzoek van den grond te hebbenin tegendeel
spr. zelf heeft reeds verklaard dat het collegie gaarne genegen
was de gelegenheid tot zoodanig onderzoek aan te grijpen. Heeft
hij er iets tegen in 't midden gebragt dan was dit alleen
elijk hij bereids zeideopdat men zich niet teveel van dat on-
erzoek zou voorstellen. Men kan hier boorenmen kan daar
booren zonder nog volkomen zekerheid omtrent de gesteldheid
des bodems over ae geheele oppervlakte van het terrein te heb
ben en gedekt te zijn tegen mogelijke bezwaren die men bij
de uitvoering zal ontmoeten. Bij den bestaanden vijver is dit
ook het geval geweest; daar ontstond eene wel op eene plaats,
waar men die in 't geheel niet verwachttedoch dit bezwaar
is men te boven gekomen door de wel te stoppen. Men zal dus
bij het in te stellen onderzoek naar omstandigheden dienen te
werk te gaan. Overigens verhindert niets dat onderzoek ook op
het door den heer Westenberg bedoelde bouwterrein toe te passen.
De Voorzitter neemt aan dat het in de bedoeling der ver
gadering gelegen is vooraf den grond te onderzoeken. Hij stelt
daarom voor burgemeester en wethouders uit te noodigen dit te
bevorderen.
De heer Wiersma wenschte daaraan tevens te hebben toe
gevoegd om den eigenaar van het land uit te noodigen zijne
aanbieding gestand te doen zoo lang als de raad noodig heeft
tot onderzoek en besluit in deze zaak.
Aldus wordt met algemeene stemmen besloten.
De heer Jongsma verlaat de vergadering.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de onderhand'
sche levering van gaskolen.
De heer Rooseboom zegtdataangezien de prijs van de
kolen zóóveel verschilt bij dien van 't vorig jaar en aangezien
dit verschil moet worden toegeschreven aan hoogere scheeps-
vrachtenhij geleid wordt tot de vraag, of 't niet beter zou zijn
voorloopig eene geringere hoeveelheid op te slaan en met" het
opdoen der overige te wachten tot dat welligt de vracht verla
ging ondergaat?
De heer Bloembergen erkentdat de mogelijkheid op ver
laging van de vracht bestaatmaar hij moet er bij opmerken
dat volgens informatie van bevoegde zijde, de waarschijnlijkheid
daarvan niet groot is en dat het geraden was de aanbieding als
ware het met beide handen aan te grijpen. Neemt men inzage
van de overgelegde stukkendan zal men kunnen ontwaren
dat de prijs der kolen te New-Castle zóó isdat wanneer men
daar de scheepsvrachtzoo als die thans is, bij reken tde kool
nog boven de gedane aanbieding komt te staan. Bovendien
wanneer men eene kleinere hoeveelheid kochtdan zal het na-