MM
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
74
af te wijken en ook vindt hij daarvoor geene gronden in het
voorstel van buig< en wethouders. Gaat hij dat voorstel
na, dan komt het hem voor, dat de gebreken van de lokalen
van van der Wielen hemelsbreed worden uitgemeten maar
tevens is hij van oordeeldat al het daaromtrent aangevoerde
wordt weggenomen liet adres, dat dezen morgen bij den
raad van van der Wielen ontvangen is. Neemt spr. voorts nog
in aanmerking den veranderden toestand, weldra bij de veemarkt,
aan te brengenlet hij er opdat thans het beursgebouw in
de nabijheid is van licfc in aanbouw zijnd post- en telegraafkan
toor zoomede van het kantoor van den agent der Nederlandsehe
bank, dan doet dit een en ander hem besluiten ook nu tegen het
voorstel van burgemeester en wethouders te stemmen. Ook hij
wenseht den handel in de stad te houden.
De heer Duparc wenseht te refuteren op het door de on
derscheidene spiekers vóór het voorstel van burgemeester en
wethouders aangevoerde. Men heeft herhaaldelijk met nadruk
er op gewezen dat de kamer van koophandel en fabrieken in
de le plaats bevoegd te spreken en het wettig orgaan des han
dels hel terrein naast de hoogere burgerschool aanbeveelt. Spr.
zal de laatste zijn om op deze eigenschappen iets af te dingen
maar hij herinnert cr aan, dat diezelfde kamer wel is waar thans
vóór deze plaats is gestemd, doch vóór 1867 pas nog in 1864,
de Wortelhaven als de meest geschikte plaats beschouwde. Indien
spr. nu al toestemtdat dit ligcluiam altijd consequent is ge
weest, dan voegt hij er dadelijk bij, dat dit slechts kan doelen
op haar aandrang tot stichting van een beursgebouwniet echter
wat betreft de plaats voor de stichting. Die kamer voortsis
gezegdmoet ook da&rom als het orgaan des handels worden
aangemerkt, dewijl zij gekozen wordt door de handelaren. Maar
nu wijst spr. er opdat onder het groot getal onderteekenaren
der adressen ter/en het voorstel van burgemeester en weihouders
tal van handelaren zich bevindendie kiezers voor de kamer
van koophandel zijn. Van die vele handelaren-kiezers zal men
dus wel niet kunnen zeggen, dat de kanier de opinie uitdrukt.
Is men wel ter goeder trouw jegens de koopers van grond op
het terrein bestemd voor de uitbreiding van de bebouwde kom
der gemeente, is gevraagd, als men dadr de beurs niet sticht?
Spr. gelooftdat men hier veel te ver gaat. Is dan aan een
dier koopers eenige toezegging' gedaan vraagt hij op zijne beurt.
Toen hij in 1867 vóór de stichting van een beursgebouw op de
Wortelhaven streeddeed hij dat niet om de bijzondere belan
gen van de bewoners der panden in den omtrek dier plaats
maar dewijl hij steeds van het denkbeeld uitgingdat een beurs
gebouw zooveel mogelijk in het middenpunt van de handelsbe
weging moest staan en die plaats daartoe bij voorkeur was aan
gewezen. Datzelfde denkbeeld leidt hem ook thans geheel. Als
spr. een terugblik werpt op de geschiedenis der bcurskwestie
dan ontwaart hij dathoe verschillend ook steeds de meenin
gen in dezen warenmen vroeger toch nooit eene plaats aan
wees gelijk thans, aan een der uiteinden van de stad. Be
halve de Wortelhaven kwamen vroeger in aanmerking Ooster
kadeOude VischniarktWirdumerdijk en Waagsplein, allen
terreinen gelegen in liet midden van de stad althans van dat
gedeelte waar de handeldrijvende bevolking zich beweegt. Spr.
kan niet begrijpen hoe een lid kon vragen welk voordeel de in
gezetenen hebben van de tegenwoordige plaats der beurs? Dat
lid schijnt te hebben voorbijgezien, dat die plaats liet meest na
bijgelegen is van die gedeelten der stad waar de pakhuizen en
opslagplaatsen der handelswaren zich bevinden. Spr. gelooft
dit wel degelijk een voordeeleen groot voordeel is en tevens
veel gemakken aanbiedt. Datzelfde lid heeft er op gewezen, dat
onder de adressanten zich bijna niets dan schippers en kleine
boeren bevinden spr. wenseht dat lid niet te volgen op den weg
om de onderteekenaren van de verschillende adressen tegen el
kander in de weegschaal te leggenmaar het komt hem voor
dat èn schippers èn kleine boeren veel meer belang hebben bij
de stichting van een beursgebouw te Leeuwarden dan die wei
nige exporteurs en cargadoors van eldersdie op de adressen
tegen van der Wielen hebben geteekend. De heer Wiersma is
in ieder geval openhartig genoeg geweest te erkennen dat de
door hein gewenschte plaats niet binnen de stad of liever aan
haar uiteinde is gelegen en dat de vestiging der beurs aldaar
aan vele ingezetenen nadeel zal toebrengen. Een ander lid op
perde het denkbeeld dat men de handelaren moet dwingen om
in tc gaan spr. zou gaarne willen vernemen hoe men dit wel
moest aanleggen. Het denkbeeld is voor hem even nieuw en
even vreemd als dat van een ander lid dat de beurs wilde heli-
beu uitbesteed. Spr. heeft wezenlijk tijd noodig om zich met dit
laatste denkbeeld gemeenzaam te makenhij gevoelt zich nog
niet in staatnu reeds daarop te refuteren.
Er is op gewezendat de voorstanders der lokalen
van van der Wielen niet tevreden zullen zijn als zij niet
zullen mogen rooken en drinken en van dat rooken en drinken
heeft men tevens cene zeer donkere schildering gegeven. Spr.
is wel geen handelaar, maar bezoekt meermalen vrijdags het
tegenwoordige beurslokaalen ofschoon nu zeer gevoelig voor
den walm van slechte tabak en den damp van spiritualiamoet
hij verklaren door een en ander in dat lokaal nooit zoo bijzonder
te zijn bevangen geworden. Doch hoe het ook zij men kan er
zeker van wezendat aan de beursbezoekersdie sommigen
zich ten onregte schijnen voor te stellen als steeds te rooken
te eten en te drinkenzoo zij behoefte mogten gevoelen den
inwendigen mensch te versterken daartoe ruimschoots de gele
genheid in een der nevenlokalen van den heer van der Wielen zal
worden aangeboden. Eindelijk nog heeft men herhaaldelijk de
handelaren van buiten de stad in liet debat gemengd en gewe
zen op het groote belangdat voor dezen er in is gelegen om
zich zoo spoedig mogelijk van liet spoorwegstation naar liet beurs
gebouw te kunnen begeven. Spr. ontkent dat belang niet ge
heel en al, maar liet beheerscht de zaak niet. Ware dit laatste
het gevaldan moest men de beurs liever dadelijk bij liet sta
tion vestigendit ware niets meer dan de consequente toepas
sing van liet bewuste denkbeeld.
De heer Attema zegtdat er enkele punten zijn aangevoerd
die een antwoord van hein verdienen. In de eerste plaats ont
moet spr. den heer Wiersma, die beweerde, dat hij (spr.) te
veel gewigt aan de verklaring van den heer van der Wielen
(lieden morgen ontvangen) hechtte. Dit dient hij te weerspre
ken en nog nader te zeggendat die verklaring positief is. De
heer Wiersma zegt, dat men nooit een contract niet van der
Wielen zal kunnen sluiten; maar spr. gelooft, dnt de heer
Wiersma in dat gezegde ietwat prematuur is liet zal in ieder
geval eerst nog moeten blijken zekerheid daarvan beeft de
lieer Wiersma niet. Spr. zou tegenover die pertinente uitdruk
king kunnen stellen, dat hij voor zich de overtuiging heeft, dat
men wèl tot een contract zal komen. En iiij zou ook niet we
ten waarom niet. Er zal toch wel een middel te vinden zijn
waarmede men het contract zoodanig kan maken dat niet alle
voordeelen voor van der Wielen wegvallen. De verklaring van
van morgen acht spr. als eene geschikte gelegenheid om het be
lang der gemeente en dat van van der Wielen met elkaar te ver
binden. Hoe 'took zij, de raad doet voorzigtig met althans te
beproeven of niet van der Wielen is te contracteren. Blijkt
het daarbijdat hij te veel eischtdan eerst zal de stelling van
den heer Wiersma juist zijn, dat liet onmogelijk is tot een ver
gelijk te komen.
Spr. wil verder op de argumenten van de kamer van koop
handel niets afdingen maar toch moet hij eene opmerking ma
ken aangaande den vlashandelnamelijk dezedat tegen de des
wege aangevoerde argumenten strijdt de toestand zooals die thans
feitelijk is. Het is waarvele vlashandelaren hebben op het
adres tot stichting eener beurs geteekend maar daarmede is
't nog niet zeker, of, wanneer er eene beurs verrees, zij dan
daarhenen hunnen handel zouden overbrengen. Veeleer is spr.
geneigd te onderstellen, dat die handelaren de tegenwoordig daar-
Verslag der handelingen van den
voor door hen uitgekozen inrigtingen niet zullen verlaten. Hij wil
slechts aanhalen het voorbeeld van Dockumwaar niemand
zal het. ontkennen de vlashandel van veel grooteren omvang
dan te Leeuwarden is. En toch treft men er geene beurs aan.
Zoo als thans de feitelijke toestand van den vlashandel iskan
spr. niet aannemendat deze handel op de beurs zal worden
overgebragt. Ook in 't adres staat daarvan niets te lezen.
Men heelt gewezen op liet post- en telegraafkantoorzoo ook
op 'tkantoor der Nederlandsehe bank. Men erkent, dat liet
verafgelegene dezer inrigtingen moeijelijkheden zal te weeg bren
gen maar - zeide de lieer van Valkenburg men kan een
hulptelegraaf maken. Spr. moet hieruit opmaken, dat men het maken
van zoo'n hulptelegraaf als eene zaak van weinig belang beschouwt;
't kan zi jn maar het blijft dan toch zekerdat men het gemis van
het postkantoor zal moeten derven. Het kantoor van d<5 Neder
landsehe bank is ook genoemd men heeft een beroep gedaan
op de welwillendheid van den agent, om aan de beurs gelegen
heid te geven tot verwisseling van geld. Maar spr.die voor
liet tegenwoordige de eer heeft den persoon van dien agent te
vertegenwoordigen mag zich dergelijke welwillendheid niet toe-
eigenen 'tis een zaak, die niet van hem afhangt en bovendien
gesteld dat hij de bevoegheid haddan nog zou hi j dit niet op
zijne verantwoording durven nemen. In 'tkort, nu er een be
roep op de welwillendheid van den agent wordt gedaan acht
spr. zich verpligt te zeggen dat van- die welwillendheid niet te
groote verwachting moet worden gekoesterd. De heer Valken
burg beriep er zich op dat een der kassiers bij de veemarkt
een afzonderlijk bureau tot geldwisseling heeft opgerigtmaar
spr. moet, opmerkendat die kassier dit niet heeft gedaanom
het publiek te gerieven neen hij doet dit met het doelom
het Engelseh papiergeld op te koopenom daarmede weder op
zijne beurt voordeel te behalen.
Wat nu eindelijk betreft de opmerking van den heer Hommes
dat hij het van spr. niet het allerminst zou hebben veronderstelt
dat hij de beurs als eene boerenmarkt beschouwtmoet hij te
kennen geven dat zijne persoonlijke ervaring hem dit aan de
hand geeft. En werkelijkdaarin bestaat juist de kracht van
de beursdat de kern der bezoekers plattelandsbewoners zijn.
Spr. komt tot de vraagwat de onderteekenaren der adressen
om de beurs bij van der Wielen te bestendigen toch wel tegen
die groote beurs mogen hebben. Gemakkelijk valt het hem hierop
te antwoorden juist omdat de beurs door boeren en kleine koop
lieden worden bezochtwant deze zien tegen die groote beurs
met al die beperkende bepalingen op. Maar spr. moet op zijne
beurt vragen, wat die andere kooplieden wel beweegt zoo op liet
bouwen eener beurs aan te dringen. En, om daarop van antwoord
te dienen zegt. hijdat zij juist in die boerenbeurs een beletsel
zien eene groote beurs te bekomen. De handelaren moeten thans
de boeren naloopen dat is het motiefmaar vergeten wordt het
te zeggen dat de kooplieden de geheele zaak willen in handen
hebben. Thans echter is het een verdeelde boelèn producenten
èn kooplieden komen in hetzelfde lokaal bijeen.
Spr. eindigt met de verzekering, dat hij hier strijdt voor eene
zaak die altijd zijne volle •belangstelling heeft weggedragen.
Steeds heeft hij er voor geijverd de beurs bij de Wortelhaven te
plaatsendoch die kans is nu glad verkeeken maar toeh zou
hij het innig betreurendat de beurs werd gebragt zoo te zeg
gen buiten de stad.
De lieer Bloembergen wenseht op te merken dat hij bij
de beoordeeling dezer zaak uitgaat van het besluit van April
1867 waarbij is bepaalddat van gemeentewege een nieuw
beursgebouw zal worden gesticht en wel op het terrein der uit
breidingnaast de hoogere burgerschool. Hij kan niet zoo als
de heer Duparc, dit besluit, dat met 11 tegen 7 stemmen geno
men werdals van geen de minste waarde beschouwen noch
aannemendat het der meerderheiddie tot dit besluit in eene
zoo gewigtige zaak medewerktedaarmede geen ernst zou zijn I
geweest in tegendeel hij neemt aandat de meerderheid
emeenteraad te Leeuwarden, 1871. 75
toen algemeen begrepen heeft, dat er eene beurs gesticht moest
worden. Destijds reeds werd ten huize van den heer v. d. Wie
len beurs gehouden en had deze zijne lokalen uitgebreid en ouder
deze omstandigheid nam de raad het besluit ecu nieuw beurs
gebouw te stichten op het terrein in het Zaailand. Spr. beschouwt
aat besluit als ernstig gemeenden voor hem is het dan ook
niet meer de vraagwaar de beurs gesticht zal worden maar
of het aanbodnu door den heer van der Wielen gedaan zoo
aannemelijk is, dat men op grond daarvan op liet besluit tot
stichting eener beurs van gemeente-wege dient terug le komen.
En dan is liet in de eerste plaats de vraag, hoe te denken over
die aanbieding. Spr. kan zich voorstellen dat de lieer van der
Wielen belang er bij heeft, dat zijne lokalen voor het houden van
beurs bestemd blijven. Maar hij moet vragen of dit (het be
lang van van der Wielen) een motief is den tegen woord igen toe
stand te bestendigen, zij het ook onder het aanbrengen van eenige
verbetering? Hij meent van neen. Wanneer het den gemeente
raad al goed dunkt de beurs door een particulier te doen ex-
iiloiteren en zich te verbinden gedurende een aantal'jaren geene
>eurs van gemeente-wege te stichtendan is spr. het eens met
dat geëerde lid 't welk beweertdat men het dan aan de pu
blieke concurrentie behoort over te geven daaromtrent de meest
aannemelijke aanbiedingen te doen. Maar bovendien, de lokali
teit bij van der Wielen is in spr.'s oog wel altijd en immer
moeijelijk goed voor het houden van beurs in te rigten om
dat het belang van den eigenaar, om ze voor zijn doel productief
te doen zijn daarbij op liet oog zal moeten worden gehouden.
Ware er in dezen sprake van liet tegen huur in gebruik geven
van een op zich zelf staand gebouw in de nabijheid der inrigting
van den heer van der Wielen, dan zou spr. er minder bezwaar
in vinden dat gebouw voor het houden van beurs te bestemmen
maar hier is sprake van bet. genot van eene lokaliteittegen
zekere eoncessien waaruit van der Wielen zijn voordeel moet
behalen. Overigens is er voor spr. een voornaam motief gelegen
in de adressen van bestrijding of wel in die van ondersteuning
van het voorstel van burgemeester en wethouders. Wanneer hij
toch eene paralel trekt tusschen de onderteekenaren dier ad re -
sendan zou hij zonder aan de hoedanigheid van iemand iets
tekort te willen doen - zonder zelfs te willen beweren, dat on
der de bestrijders van het voorstel geene even degelijke hande-
laren^voorkomen als onder de voorstanders daarvan toch meenen
te mogen bewerendat de schaal ten gunste der voorstanders
van dat voorstel overslaatin zoover daaronder zeker een veel
grooter getal der voornaamste handelaren voorkomt en daarbij
juist ook de handelaren in vlas. Een bezwaar tegen de lokaliteit
van van der Wielen is de beperkte ruimte. Spr. is het een smet
hen die beweren dat deze bij voortduring onvoldoende zal zijn.
Er is aangevoerddat de handel niet in omvang is toegenomen.
De heer Jongsma noemde, om dat beweren te staven, eenige
cijfers getrokken uit de gemeenteverslagen. Ook spr. heeft eenige
cijfers gegroepeerd. Maar welke cijfers moeten hier beslissen Wil
men hier de waarde van de door de korenmeters gemetene hoeveel
heid granen enz. tot maatstaf nemen of wel die hoeveelheid zelve
Neemt men de waarde tot grondslagzooals spr. meent dat de
heer Jongsma doet, dan kan hij toegeven dat enkeleder laatste
jaren bij vroegeren achter staan. Maar wenseht men ook reken
schap te houden met de koopprijzen der producten en let men
meer bepaald op de hoeveelheid op het aantal uitgemeten mud
den, dan gelooft hij te mogen zeggen, dat er toename te zien is.
Spr. staaft dit door eenige mededeelingen uit de gemeente
verslagen van 1855 tot 1869, waarbij hij constateert, dat juist
in die jarenwaarin de hoeveelheid het geringst was, de waarde
daarentegen het grootst was. Hij echter gelooft, dat men voor
zigtig moet wezen in het trekken van conclusien ten aanzien
van vermeerdering of vermindering van den handel, hetzij uit de
waardehetzij uit de hoeveelheid van het door de korenmeters
gemetene. Hij meent, dat in het algemeen de uitgebreidheid