94 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1871. De heer Westenberg moet in 't kort zeggen dat hij het gewigt van de tegen het voorstel aangevoerde bezwaren niet inziet. Wat toch, vraagt spr.doen wij hier? Er zijn hier twee categoriën van handelaren de eene is met de tegenwoordige lokaliteit van van der Wielen te vredende andere is dit niet. Nu wenscht men door het sluiten van een contract datgene te bedingenwaarmede ook die ontevredenen tevreden zijn te ma ken althans, men wil dit beproeven. Zoodra het dus blijkt wat men bedingen kan dan eerst zal het de vraag zijn wat te doen. De heer Attema zegtdatals hij wel ziettot hetgeen het voorstel beoogtin eene vroegere vergaderingtoen namelijk het voorstel van burgemeester en wethoudersom niet met van der Wielen in onderhandeling te tredenverworpen werdreeds is besloten, 't Is toch bekenddat die vergadering lang heeft geduurd - dat toen de conclusie verworpen was het reeds meer dan tijd wasom te scheiden - men wenschte heen te gaan. Er mankeerde toen slechts eene opdragt aan burgemeester en wethoudersdochzooals gezegd de tijd ont brak daartoe. Wel is van zoodanige opdragt gewaagd maar ze is niet in eene bepaalde formule door den raad uitgesproken. Nu komt het spr. voordat burgemeester en wethouders tenge volge daarvan het tegenwoordig voorstel hebben gedaan. Dat voorstel echterwat spr. in de gegeven omstandigheden als pas send beschouwtkan naar zijn inzienniet strekken om in de mérites der zaak terug te treden maar alleen om aan het in bedoelde vergadering beslotene uitvoering te geven. Op dezen grond vindt spr. geen aanleidingom op de heden geopperde bezwaren te refuteren. Hij beschouwt het voorstel als een uit vloeisel van het vroeger débateen gevolg van 't toen gespro kene en beslotenegeen andere weg zit er op. De zaak moet nu worden onderzocht en als gevolg daarvan voorstellen inge diend. De heer Bloembergen geeft de verzekering, dat, indien het in eene vorige vergadering genomen besluit werkelijk kan beschouwd worden de strekking te hebbendie de vorige spr. er aan toekende het dan voor hem zeer spoedig zou zijn uitge maakt hoe zich ten opzigte van het tegenwoordig voorstel te gedragen. Maar hij vindt zich genoopt de onderstelling van dien spr. te betwisten. Hij erkent gaarne, dat het voorstel van bur gemeester en wethouders destijds aan de ordeis verworpen maar ontkennen moet hij hetdat daardoor zou besloten zijn tot datgenewat nu wordt voorgesteld. Het reglement van orde brengt voor burgemeester en wethouders de vcrpligting mede om bij verwerping van een voorstel nieuwe voorstellen te doen. Ten gevolge daarvan is het nu in behandeling zijnd voorstel gedaan; doch ontkennen blijft spr. het, dat het doen van dit voorstel in de afwijzing van het vorige opgesloten zou liggen. De heer Duparc veroorlooft zich te verschillen van de opinie des hecren Bloembergen. Wanneer men nagaat de motiven die door onderscheidene sprekers der meerderheid werden aangevoerd, dan is het aan geen twijfel onderhevig, of het is uitgemaakt in principedat men onderhandelen wil. Wanneer men de zaak anders mogt, willen beschouwendan zou men alleen staan voor het besluit van Maart 1868 tot stichting eener beurs. Uit het negative besluit van 11 Mei jl. moet een positief besluit, in den zin van het voorstelvoortvloeijen. Spr. beschouwt daarom het voorstel als passend. Neemt men dat voorstel aan dan nog besluit men niet, om de beurs definitief bij van der Wielen te vestigenmaar men gaat dan aan het onderhandelen om te zien, hoe ver men komen kan. Sommige der sprekers van heden zijn begonnen met te zeggen dat de lokaliteit van van der Wielen niet voldoende is maar een dier sprekersde heer Brunger erkende tevens, dat de kamer van koophandel daarover zal moe ten worden gehoorddoeli nu moet spr. opmerken dat het nog niet bekend iswat van der Wielen wil doen. Welnuvervolgt hijlaat ons dus de te voeren onderhandelingen afwachten dan weet men althans wat van der Wielen wil. Is hij niet ge negen datgene aan zijne lokalen te verrigtenwat dienstig wordt geacht om hen voortdurend tot het houden van beurs geschikt te maken de raad is dan nog volkomen vrijieder lid zal naar bevind van zaken kunnen handelen. De heer Bloembergen wil erkennendatwanneer er in de vergadering van 11 Mei op de verwerping van het voorstel van burgemeester en wethouders ware gevolgd een voorstel van een der leden om wel met van der Wielen te onderhandelen, daarop in toestemmenden zin zou zijn beslist maar zoo als men weetdit heeft niet plaats gehad. Thans komt zoodanig voor stel en wel van burgemeester en wethouders. Maar nu houde men in het oog, dat in de vergadering van 11 Mei de raad niet compleet was. Op het oogenblik zijn alle leden tegonwoordig en nu is liet voor spr. de vraag, of de leden, die 11 Mei niet tegenwoordig waren en die, waren ze aanwezig geweest, zich destijds met het voorstel van burgemeester en wethouders zou den hebben vereenigdof die leden tegen hunne overtuiging in zich moeten onderwerpen aan een besluit tot het aanknoopen Aan onderhandelingen. Spr. kan dit niet aannemen. Ware des tijds een bepaald besluit genomen hij zou er zich bereidwil lig aan onderwerpenmaar in de gegeven omstandigheden vindt hij zwarigheid zich stilzwijgend bij het voorstel neer te leggen en hij moet volmondig bekennen verlegen te zijn, hoe tegenover dit voorstel te stemmen. Tenzij hij van het tegendeel mogt wor den overtuigd, ziet spr. niet in, dat hij door 't besluit van 11 Mei gebonden wordt. De heer Dirks verklaart een van de twee leden te zijndie in de vergadering van 11 Mei, waarin deze gewigtige kwestie aan de orde wasniet tegenwoordig waren. Het was hem on mogelijk aan die vergadering deel te nemenomdat hij zicli destijds als lid der synodale commissie te 's Gravenhage bevond. In die vergadering hadden over het voorstel, om niet met. van der Wielen in onderhandeling te tredende stemmen bijna ge staakt het werd toch met 10 tegen 9 stemmen verworpen. Spr. heeft naderhand de gelegenheid gehad de discussiedie destijds heeft plaats gehadbedaard na te lezenen hij wenscht thans te zeggen dat hij ook na het lezen dier discussiena het overwegen van alleswat er toen ten voordeelc van liet aanne men van het voorstel werd aangevoerdzicH zou geschaard heb ben aan de zijde der meerderheidweshalve er in geen geval staking van stemmen zou hebben plaats gehad. Ilij wil er nu in 'tekort bijvoegenwaarom hij aldus zou gehandeld hebben. Hem kwam het voordat in het voorstel van burgemeester en wethouderstwee zaken, als ware het, verward waren. Bij de l conclusie werden dan ook twee beslissingen gevraagd en wel a. om niet met van der Wielen te onderhandelen en b. om tot de stichting eener beurs bij de veemarkt nu bepaald over te gaan. En nu zou juist dat tweede lid van conclusie spr. tegen de voor stellen van burgemeester en wethouders hebben doen stemmen omdat hij zich niet kan vereenigen met de stichting der beurs op de daarvoor bij het dikwijls vermeld raadsbesluit aangewezen plaatsnamelijk tegenover de veemarkt. De beide voorstellen beschouwde spr. als zeer naauw met elkaar in verband staande, en van daardat hij zich noch met het een noch met het ander zou hebben vereenigd. Ziedaar, zegt spr., de reden, die hem zouden hebben geleid tot verwerping van het voorstel van bur gemeester en wethouders. En wat nu het voorstel thans ter sprake zelve betreft spr. is het geheel eens met den heer Duparcdat het tegenwoordig voorstel den raad nog in geen enkel opzigt bindt. Wordt het aangenomendan is er nog tot niets anders besloten als het rap port den uitslag van de door burgemeester en wethouders te voeren onderhandelingen af te wachten. Voor zich persoonlijk is spr. voor de stichting van een beursgebouw, maar dit neemt niet weg, dat hij niemand kan dwingen om daar in te gaan. En werd er nu eene beurs gestichtdan zou men wel- ligt later voor dit fait acclompli staandat een gedeelte van de Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 95 handelaren bij van der Wielen zou blijven een ander zich in het nieuwe beurslokaal zou vestigen. Zoolang er geen meer eenstemmigheid bij de handelaren heerschtzoolang kan spr. niet zeggendat hij pertinent op de stichting van een beursge bouw voor rekening der gemeente aandringt, speciaal niet op de plaatsdaarvoor bij raadsbesluit aangewezen. De uitvoe ring van dat besluit kan bovendien naar zijne meening nog wel eenigen tijd slapen. Dit is in het kort het oordeelwaarop spr's stem tegenover het tegenwoordig voorstel zal berusten. De heer Brunger wenscht alleenlijk den heer Duparcin antwoord op het door dien spr. aangevoerde, (e wijzen op het laatste schrijven van de kamer van koophandel waarin deze bepaald op de onvoldoende ruimte der lokaliteit van den heer van der Wielen drukt. Met het oog op dat schrijven komt het spr. onmogelijk voordat van de te voeren onderhandelingen iets goeds te verwachten is. De heer Bruinsma zegtdatin weerwil hij als lid van het dagelijksch bestuur er sterk toe heeft medegewerktom het onlangs verworpen voorstel den raad aan te bieden bij hem de vraag is gerezenof hij zich met het tegenwoordig voorstel moet vereenigenen dat het hem daarbij rationeel is voorgekomen dit te doen. Het is waarhet is niet beslistdat er met den heer van der Wielen ouderhandelingen zullen worden aangeknoopt maar aan den anderen kant is het eveneens waar, dat het voor stel van burgemeester en wethoudersom niet in onderhande ling te treden geen opgang maakte. Spr. komt het nog des te beter voor het tegenwoordig voorstel aan te nemen dewijl hij alsdan eerbiedigt het besluit der meerderheid van 11 Mei. Hij acht het nogtans geraden te doen uitkomen dat hij door de aan neming van dat voorstel niet wil gehouden worden ook de voor waarden die van de onderhandelingen het gevolg mogten zijn goed te keuren. Hij wil slechts een enkel geval aanstippen in 't welk hij die voorwaarden wel zal willen goedkeurenname lijk wanneer men den heer van der Wielen zou kunnen bewe gen den duur van het contract te beperken b. v. tot een jaar of twee. In dat geval zou spr. zich misschien vereenigen met de voorwaarden; want hij wil zich wel binden voor zooveel hem zelf betreftmaar zijne opvolgers kan hij niet aan banden leggen. Wat de eenstemmigheid der handelaren betreft, waarop de heer Dirks heeft gewezen spr. zou vreezen datwanneer daarop met de stichting der beurs gewacht werder dan wel nimmer een verrijzen zou. Van af het begin der kwestie heeft die on- eenigheid bestaan en zij zal ook wel immer voortduren. De lieer Wiersma moet nog een enkel woord in 't midden brengen naar aanleiding van 't door de heeren AttemaDuparc Westenberg en Dirks gesprokene. Volgens den heer Attema zou de verwerping van het voorstel van burgemeester en wet houders tot niet-onderhandeling in zich sluiten de intentieom wel te onderhandelen terwijl volgens den heer Duparc de ne gative beslissing van toen zou moeten leiden tot het positive voor stel van heden. Spr. is het met die leden volstrekt niet eens. De vorige keer is jahet voorstel van burgemeester en wethou ders afgestemd maar hoe. kwam dat Spr. beschouwt dat als een gevolg van bijeenvoeging van onderscheidene minderheden die ieder hunne bijzondere reden hadden om zich niet met het voorstel te vereenigen. En nu zoude het kunnen gebeuren dat wanneer die minderheden weer uit elkaar vliegen er dan een geheel ander resultaat wordt verkregen. Zoo is het naar spr's opinie althans, hier het geval. Heeds in de vergadering van 11 Mei heeft hij gewezen op het nadeelige van dc verwar ring van twee zaken door elkanderde afwijzing van het ver zoek en de stichting eener nieuwe beurs. Maar dat pad is nu verlaten; men begeeft zich nu op een ander, een positief naar sprekers meeningverderfelijk pad namelijk het aanknoo pen van onderhandelingen met van der Wielen. Dit is gëheel iets anders dan het stichten eener nieuwe beursde raad zal nu met een bepaald persoon onderhandelingen aanknoopenen dit isnaar het spr. voorkomtniet hetzelfde met het positive gevolg van hetgeen vroeger negatief is beslist. Toen heeft de meerderheid uitgemaaktdat zij zich niet met het voorstel van burgemeester en wethouders vereenigdetoen was het door de bijeenvoeging van de twee voorstellen alsof degene die vóór het voorstel van burgemeester en wethouders stemdeook nood zakelijk zoude moeten zijn voor het stichten eener beurs van ge meentewege naast de hoogere burgerschool. Maar nu is het de vraagof men zich tegenover van der Wielen wil binden. De tegenstemmers van vroeger konden verschillende plannen heb ben waarmede ze nu kunnen verschijnende meerderheid kan op 't oogenblik zeer goed van plan zijn om zich niet te binden. De heer Westenberg vroeg eenvoudig wat men hier doet; hij sprak van tevredenen en ontevredenenzoo ookdat men aan den wensch dier ontevredenen wil tegemoet komen. Ook dit moet spr. ontkennenwant er is geen eendie verbetering vraagtde eene categorie der handelaren zegtdat zij bij van der Wielen bevrediging hunner behoeften vindtde andere wenscht eene beurs van gemeentewege. Alleen deze twee cate goriën van handelaren heeft spr. in de adressen ontdektmaar 't is hem onmogelijk geweest eene categorie te vindendie het aangaan van een contract aanraadt. Eindelijkwat betreft de heer Dirksdie zeidedat hij nie mand wil dwingen om in te gaan. Spr. is dit met hem eens want met kan den handel niet dwingen. Maar hoe moet hij vragenhoe kan men dan nu den handel dwingenzich te ves tigen in de lokalen van van der Wielen? Dit is eveneens on doenlijk en men zou het toch doenwanneer men met van der Wielen contracteerde. Maar bovendien staat dan het geval te wachten waarop spr. reeds zoo strak wees. Wanneer namelijk de handelaren over een paar jaren nog te meer tot de ervaring komendat de toestand der beurs bij van der Wielen geheel ongeschikt iszullen zij daar wegblijvenzij zullen van de gemeente eene beurs vragen en deze zal aan den toenemenden aandrang van den handelmet het oog op het gemeentebelang niet langer het hoofd kunnen bieden. Dan zal het geval aanwe zig zijn dat de gemeente door van der Wielen tot schadever goeding wordt aangesproken. Daarom gelooft spr. en hij stemt dit den heer Dirks toe dat het nog beter zoude zijn het besluit tot. stichting der beurs te laten slapen en niet met van der Wielen te contracteren. Hij oordeelt trouwens ookdat men niet eerder tot onderhandeling kan overgaandan wanneer vooraf het. besluit tot stichting der beurs, waarvoor de plaats reeds is aangewezen is afgeschaft. In de gegeven omstandig heden acht hij dus het voorstel geheel onaannemelijk. Spr. wijst er verder nog opdat de heer Attema heeft ge zegd, dat reeds tot onderhandeling met van der Wielen is beslo ten hij is dat met dien spreker niet eenswant er is hier ook een ander particulier, die zijne lokalen aanbiedt. De leden dus, die gestemd hebben tegen het voorstelom niet in onderhande ling te treden, hebben het niet bepaald uitgemaakt, dat ze met van der Wielen willen handelen; ze kuunen evengoed de be doeling hebben gehad om met Jonker te contracteren hem dunkt, dat van af het oogenblikwaarop de verklaring van Jonker is ingekomen het gemeentebestuur de vrijheid niet heeft om zich alleen bij van der Wielen te bepalen. Iloewel spr. ook steeds zijn stem zal blijven verheffen tegen het onderhandelen met par ticulieren wie ook, daar hij overtuigd is dat door het van ge meentewege stichten van een voldoend beursgebouwen daar door alleen aan de behoeften van den handel kan worden vol daan vindt hij zich toch genoodzaaktom althans in ieder geval eerst te beproeven deze conclusie, voor 't geval van aanneming gewijzigd te krijgen. Hij stelt daarom bij amendement voor om in de conclusie na het woord «van der Wielen" in te las- sehen de woorden: „en den heer G. Jonker, naar aanleiding van hunne aan den raad gerig'.e adressen en om in plaats van de woor den //gedurende een nader overeen te komen getal jaren" te lezen //van jaar tot jaar."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 3