102 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1871. Spr. gelooft, dit niet, want niet het verband tusschen de jaar wedden heeft de commissie tot het ter sprake brengen dezer aangelegenheid geleid maar de besprekingen in de sectiën van den raad bij 't onderzoek der begrooting voor de dienst 1371. De commissie dus is niet zoo zeer van dat onvermydelijke over tuigd geweest. Maar bovendien gelooft spr. te mogen aannemen dat gedeputeerde staten het niel hebben vergeten de gemeente raden tevens over de jaarwedde der wethouders te "verstaan maar dat zij dit opzettelijk zullen hebben nagelaten. En waar hij dit als vaststaande vertrouwt te mogen aannemen, daar gaat zijns inziens ook niet op de beweringdat de verhooging (lei- jaarwedde der wethouders een zoo onvermijdelijk gevolg v an die des burgemeesters is. Geen der leden verder het woord vragende sluit d Voor zitter de discussie. De heeren Bloembergen en Bruinsma (wethouders) ver klaren dat. zij zich op grond van art. 40 der geméentewi t van de stemming over 't amendement zullen onthouden. Het amendement van den heer Attema wordt hierop verwor pen met 10 tegen 7 stemmen, die van de heeren de With, Duparc, Westenberg, van Eijsinga, van Valkenburg, Wiersma en Attema. Punt c der conclusieaan de stemming waarover de heeren Bloembergen en Bruinsma zich eveneens onthouden wordt ver volgens aangenomen met 13 tegen -1 stemmen die der heeren van EijsingaGorter Wiersma en Attema. 3. Rapport der raadscommissie aangaande de resolutie van gedepu teerde staten, ter zake de jaarwedde van den gemeenteontvanger. Geene discussie daarover plaats vindende wordt de conclusie aan de orde gesteld. De heer Dirks geeft te kennendat hij zich wegens aanver wantschap aan den persoon des ontvangersop grond van art. 46 der gemeentewet van de stemming zal onthouden. De heer Duparc is van oordeel, dat art. 16 niet op den heer Dirks van toepassing is en dat ook de heeren wethouders zoo straks aan de stemming hadden kunnen deelnemen. Immers, er is hier geen sprake van"bepaa!de personen, maar van de be zoldiging van betrekkingen geheel afgescheiden van de person n, die haar bekleeden. Spr. gelooft dus, dat er voor den lieer Dirks niet de minste aanleiding bestaat, om zich aan de slem- ming te onttrekken. De heer Dirks om alle kwestie over de opvatting van art. 46 te vermijdenverlaat voor een oogenblik de vergadering. De conclusie van het voorstel wordt hierna met algemeene stemmen aangenomenzijnde alzoo besloten Aan burgemeester en wethouders op te dragenaan gedepu teerde staten van Friesland, in antwoord op de uiïnoodiging ver vat in hunne resolutie van 4 Mei 1871 sul» 3, in zijn liaam te kennen te geven dat het cijfer der jaarw eddc van den ontvan ger der gemeente Leeuwarden naar \s raads oordeel behoort te worden bepaald op 2000. De heer Dirks komt weder ter vergadering. 4. Voorstel van burgemeester en wethouderstot vaststelling van een besluit tot heffing en van eene verordening op de invordering van school gelden. De heer Duparc vestigt de aandacht der vergadering erop, dat aan het onderwcrpelijkreeds geruimen tijd hangend voor stel thans door burgemeester en wethouders nog eenige bepa lingen zijn toegevoegd, die, lnius oordeels, noodig zijn tenge volge van het raadsbesluit van 25 Mei jl. lot, oprigting ecner avondschool voor het Pransch. Spr. hèeffc die bepalingen met de meeste aandacht onderzochtdoch hij is tot liet besluit geko men, dat ze onaannemelijk zijn. Hij heeft beproefd amende menten te redigerenmaar toen is de zaak au fondhet ge noemde raadsbesluit zeltdat tot de voorgestelde aanvullingen aanleiding heeft gegevenhem gebleken geheel in strijd te zijn met de wet op het lager onderwijs; spr. zal de gronden voor een en ander mededeelen. In de eerste plaats is het hem voorgekomen dat burgemees ter en wethouders in eene begripsverwarring verkeeren ten aan zien van de woorden school en schoollokaal Bij het besluit van 25 Mei is alleen bepaalddat eene Fransche school zal worden gehouden in het lokaal der school vflor lager en meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens van den heer Strumpelgeenszins, dal die avondschool een deel zal uitmaken van de genoemde school, als inrigting voor onderwijs. Zij heeft er volstrekt niets gemeens mede. lntusschen schijnen burgemeester en wethouders het besluit in laatstgenoemden zin te hebben opgevat, en van daar dan ook hunne voorstellen om overalwaar in liet aan de orde zijnde ontwerp wordt gesproken van de school (inrigting) van den lieer Strumpel, daarbij te roijeren het woord jongens waarschijnlijk omdat de bedoelde avondschool ook toegankelijk zal zijn voor meisjes. Aangenomen echterdes neendat de op vatting van burgemeester en wethouders de ware zou zijndan had moeten voorafgaan een besluit van den raad om de orga nieke verordening op de school van den heer Strumpelin 1867 vastgesteld, te veranderen maar het kon in geen geval opgaan omzonder datzoo ter loopsbij eene regeling der schoolgel den voor jiet onderwijs aan dc openbare lagere scholendie school een ander karaktereene andere benaming te geven. Afgescheiden van dit bezwaar tegen de voorgedragen aanvul lingen heeft spr. een groot bezwaar tegen liet besluit van 25 Mei zelftot oprigting der Fransche avondschoolmeer speciaal wat het punt d betreft, waarbij de hulponderwijzer aan de school van den heer Strumpel, de lieer Bakker, is belast met het on derwijs aan die avondschool. Het geldt hier toch niet de toe voeging van een avondcursus aan de school van den heer Strum pel maar de oprigting van eene geheel nieuwe school. Het lesluil spreekt van //eene avondschooldie gehouden zal wor den in het lokaal der school voor lager en meer uitgebreid la ger onderwijs," doch verbindt haar niet aan de school, aan de lectinrigting zelvegelijk spr. straks reeds heeft doen uitkomen. Spr. moet hierbij doen opmerken dat in de eerste plaatsin gevolge het le lid van art. 17 der wet op het lager onderwijs, dit besluit had moeten worden medegedeeld aan gedeputeerde staten, en dat, zoolang dit niet is geschied, moeijelijk tot uit voering van dat besluit kan worden overgegaan. Hieraan is in- tusschen ieder oogenblik nog tegemoet te komen. Wat evenwel betreft de bepaling van het aangehaald litt. d, deze is in lijn- regten strijd met art. 22 der genoemde wet. Wij hebben hier te doenzegt spr.met eene nieuwe schoolgeheel op zich zelve staande. Volgens art. 51 dier wet mag aan liet hoofd ecner school slechts een hoof do nd er w ij ze r worden gesteld. Wel is de onderwijzer Bakker in het bezit van dat radicaalmaar art. 22 laat tic benoeming van een hoofdonderwijzer slechts toe uit eene voord ragt van minstens drie en hoogstens zes personen na een vergelijkend examen. Door den onderwijzer Bakker zoo voetstoots te benoemen heeft de raad dus buiten dc wet om gehandeld en zal hij ten spoedigste tot intrekking van zijn be sluit moeten overgaan. Spr. erkent, tot dat eenparig genomen besluit, te hebben medegewerkt en wil zich zeiven volstrekt niet van schuld in dezen vrijpleiten, bij bad reeds dadelijk het wettelijk bezwaar moeten inzien. Maar hij zoowel als elk ander lid van den raad heeft aanspraak op eenige verschooning omdat deze avondschool eigenlijk primitief werd beschouwd niet als eene zelfstandige inrigtingmaar als een aanhangsel of een vervolg der tusschensehool le klasse en liet de plaatselijke .school commissie wasop wier advies de maatregel werd genomen. Waar nu een ligehaam door de wet geroepen te zorgen dat de verordeningen op bet lager onderwijs stipt wordep nageko men (art. 64) voorstellen doetvertrouwt men uit den aard der Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1371. 103 zaak dat die voorstellen niet met de wet strijden en gaat men niet terstond er toe overin dit opzigt onderzoek te doen. Eerst later, bij het nagaan der onderwerpelijke voorstellen tot uitvoe ring is dit punt dan ook onder sprekers aandacht gekomen. Hoe in tusschen uit. de geschetste moeijelijkheid te geraken? Hoe te maken dat voor eene betrekkelijk zoo weinig omvat tende inrigting de omslagtige wijze van handelen bij art. 22 der wet voorgeschreven worde vermeden Dit zou kunnen ge beuren in de eerste plaatsdoor de avondschool inderdaad te verbinden of toe te voegert aan de school van den beer Strum pel maar spr. zou dit zeer oneigenaardig vindenzoowel om den maatschappelijken stand der leerlingen, als en vooral om den aard van het, onderwijsdat op dag- en avondschool grootelijks zou verschillen. In de tweede plaats zou men in overeenstem ming met het in der tijd gedaan verzoek door Gregorius c. s. de school kunnen verbinden aan de tusschensehool le klasse. Maar ook daartegen is bezwaaromdatzooals de plaatselijke schoolcommissie opmerkt, over de avonduren aldaar reeds op andere wijze wordt beschikt. Wel is waar wordt door de school commissie ook nog een ander bezwaar geopperddaarin be staande datdoor toevoeging van het Fransch aan de leervak ken die school zou worden eene school voor meer uitgebreid lager onderwijs, en dat de hoofdonderwijzer, als niet geadmit teerd voor het Franschniet, aan het hoofd van zoodanige school zou mogen staan maar dit bezwaar telt spr. niet. Ging de leer der schoolcommissie opdan zou die onderwijzer ook thans niet aan het hoofd der school mogen staan want onder de leer vakken aan die school behoort de wiskunde, welke, volgens art. 1 der wet, wordt gerekend tot het meer uitgebreid lager onder wijs doch ook voor dat vak is dc hoofdonderwijzer niet, gead mitteerd het onderwijs daarin wordt gegeven door een der hulponderwijzersin het bezit der vereischte acte. Maar voor dat, bezwaar der schoolcommissie is volgens spr.inderdaad geen grond. Het is bekend dat ook elders scholen voor meer uit gebreid lager onderwijs bestaan in deze provincie te Wit- marssum, aan het lioofd waarvan een onderwijzer staatniet geadmitteerd voor de vakken vaw meer uitgebreid lager ouder wijs maar daarvoor dan bijgestaan door een hulponderwijzer in het bezit der gevorderde acte. Streed zoodanige regeling met, de wet, liet zou'zekerlijk door hooger gezag niet voorgoed zijn aangezien. Spr. is tot dus verre geheel destructief te werk gegaanen toch wil hij niet alleen afbreken maar ook weder ophouwen. Hij zou ongaarne zien dat de gelegenheidom kinderen uit den kleineren burgerstand voor weinig geld Fransch le doen aan- leeren niet werd gegeven - dat de uitvoering dezer ook door hem zoo gewenschte zaak afstuitte op of werd opgeofferd aan bezwaren van vorm. Bij hem is nu het denkbeeld opgekomen om gelijk men ook wel in andere plaatsen heeft gedaan den onderwijzer Bakker te laten op rig l n eene bijzondere avondschool voor liet Fransch, geheel dus voor zijne rekening, en die te sub sidiëren nit de gemeentekas of wel hem tot zeker bedrag waar borg te geven, alles onder zoodanige voorwaarden, die het gemeen tebestuur gelegenheid geven tot liet houden van al het verlangde toezigt. Op die wijze zou men langs anderen weg hetzelfde doel bereiken. Spr. geeft nogtans dit denkbeeld slechts aan de hand zonder er een voorstel van te maken. Jn 't algemeen is de gelieele zaak te zeer geëmbrouilleerd dan dat liij dadelijk met voorstel len tot wijziging voor den dag zou willen komen. Hij zou zoo doende te veel van zijne medeleden vorderen, waarvan meer dan één gelijk hij heeft kunnen opmerken op dit débat niet, was voorbereid. Het is bovendien mogelijkdat burgemeester en wethoudersna gehouden overleg met het schooltoezigtnog een ander middel weten om de zaak in het reine te brengen. Spr. zal zich daarom bepalen den raad in overweging te geven, de stukken aan burgemeester en wethouders terug te zenden met uitnoodigingden raad zoodanige nadere voorstellen ter zake aan te bieden als met het oog op de bepalingen der wet op het lager onderwijs zullen worden noodig bevonaen. I)e beer Bloembergen gelooft werkelijkdat de heer Du parc de bezwaren wel wat breed heeft uitgemeten en dat dit vooral daar uit voortspruit, dat men, naar diens opvatting, hier eene nieuwe school zou hebben gevestigd. Spr. echter is van oordeel, dal bij kennisname van de betrekkelijke stukken het tegendeel zal blijken en dat men dan tot de overtuiging zal kunnen gera ken dat men het voornemen heeft gehad om aan de school voor uitgebreid lager onderwijs de vroeger daar gehouden avondschool (e herstellen. Eertijds had men daar een avondcursusen ge lijk uit de verordening van 1868 kan blijken was voor het be zoeken dier avondschool een afzonderlijk leergeld vastgesteld. Thans beoogt men die avondschool wederom in het leven te roepen en deze toegankelijk te stellen niet uitsluitend voor leer lingen der tusschensehool le klasse maar ook voor andere scho len. Spr. ziet volstrekt niet in dat hier sprake behoeft te zijn van eene geheel nieuwe school. Ware dat het geval hij zou het den heer Duparc volmondig toegeven dat er nog verschil lende formaliteiten zouden zijn in acht te nemen. Ook bij de behandeling van het betrekkelijk voorstel van burgemeester en wethouders is de zaak in dezen geest voorgesteld en naar hij meent ook door den raad beschouwd. Het bevreemdt spr. ten hoogste dat men toen niet op de onwettigheid der beoogde re- gelin" die men thans meent aan te treffen heeft attent ge maakt Hij kan zich nog te minder dat onwettige verklaren wanneer hij er op let.dat liet schooltoezigt in der tyd naar be lmoren is gehoord. Het doet spr. voorts leed, dat zijn medelid in liet. dagelijksch bestuurde heer Rengersniet ter vergade- ring aanwezig is Deze zou misschien de verzekering kunnen geven dat juist de door den heer Duparc geopperde bedenking tot eene afzonderlijke bespreking heeft aanleiding gegeven en daarin door het schooltoezigt geen bezwaar is gevonden. In ieder gevalhij is van oordeelaat de bezwaren te breed worden uit gemeten en liij vreestdatwanneer men op de door den heer Duparc beoogde wijze de zaak wil regelen en eene geheele nieuwe school zou willen vestigen, er zich weder nieuwe bezwaren zullen 1001- doenzoodat er ten slotte in 't geheel niets van zal komen. De lieer Duparc zegt, dat de opvatting van het besluit van 25 Mei voor hem geen oogenblik anders is geweest, dan dat men een avondcursus opende in het lokaal der school voor uit gebreid lager onderwijs, speciaal toegankelijk voor leerlingen bij gemeld besluit aangewezenwant hij zou het oneigenaardig hebben gevonden een avondcursus aan die school toe te voegen voor die klasse van leerlingen welke men in het besluit on liet oog had. Ware dit het geval geweestspr., hoe genegen ook om aan den wensch van vele ingezetenen te voldoen, zou zich misschien niet met het voorstel hebben vercenigd. Maar aangenomen dat liet in de bedoeling was gelegen geweest aldus te handelen dan nog zou men het genomen besluit niet kunnen uitvoeren want men had dan belmoren te beginnen met wijziging van de verordening op de onderwerpelijke schoolde raad had aller minst een" hulponderwijzer voor het verlangd onderwijs moeten aanwijzenmaar er toe moeten overgaan liet hulppersoneel in het algemeen aan de school van den ïieer Strumpel te verster- keu en verder den hoofdonderwijzer in overleg met de school commissie, moeten laten zorgen. Juist punt d van het besluit van 25 Meidat met liet onderwijs zal worden belast de hulp onderwijzer Bakkersluit genoeg in zichdat men van den avondcursus gemaakt heeft eene zelfstandige inrigting, die niets met da. school voor uitgebreid lager onderwijs gemeens heeft. Spr. inogc nuvolgens den lieer liloimbergende bezwaren te breed hebben uitgemetenmaar hij zou wel willen vernemen hoe aan de geopperde bezwaren ware tegemoet te kotnen an ders dan door toevoeging der avondschool aan eene of andere schooldoch dan zou tevens ei ne wijziging van de verordening op die school moeien voorafgaan. Zooals op 't oogenblik de zaak

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 3