116 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. die bij de stukken zijn overgelegd. Het heeft echter^spr.'s aan dacht getrokken dat er altijd alleen van de soort keijen niet van de handen die ze leggengesproken wordt. Heeft hij het wel dan gelooft hij te mogen zeggendat de schuld van de slechte bestrating niet uitsluitend kan de soort van keijen gewe ten mag worden maar dat deze voor een goed deel op rekening van de werklieden is te stellen. Hij wilom dat te verduidelij ken slechts wijzen op pas vervloerde stratendie wezentlijk weinig verbetering hebben ondergaan. Wanneer men o. a. het Zuidvliet passeert en men het niet weetdat de bestrating al daar voor nog weinige dagen vervloerd isdan gelooft spr. niet, dat men het bemerken zal. Moet op sommige plaatsen tot bet aanbrengen van gasleidingen de straat worden opgegraven dan heeft in den regel de herstelling plaats op eene wijzedat de sporen er van jaren na dato nog zigtbaar zijn. Spr. wenschtin 't kortdat bij de vernieuwing der bestrating niet alleen op de soort van keijenmaar ook op de wijze van uitvoering gelet worde. Hetzij deze bij publieke aanbesteding hetzij onderdehand worde opgedragen spr. wil de uitvoering aan bekende knappe straatmakers uit deze of andere gemeenten hebben toevertrouwd. Hij heeft gemeend een en ander te moeten aanvoeren omdat de hoofdaanleiding tot het voorstel eigenlijk gelegen is in het ver krijgen eener bestrating op het aschland, en men om te voorko men dat er niet meer van de veroordeelde veldkeijen worden aangeschafteens met eene andere steensoort in sommige straten eene proef wil nemen. Aan die proefneming zal spr. zijn stem geven zoodra hij zekerheid heeftdat die proefneming zich ook tot de wijze van uitvoering zal uitstrekken. De heer Attema kan niet zeggendat hij met het voorstel ingenomen is. Bij de behandeling der begrooting ten vorige jare, is er op gewezen dat het hoogst wenschelijk zoude zijn de ge- heele gemeente na een vooraf opgemaakt vast plan te bestraten en de uitvoering daarvan over eenige jaren te verdeelen. Nu vindt spr.dat door het tegenwoordige voorstel in gedacht plan eene greep wordt gedaan zonder dat men nog omtrent het ge- heele plan is ingelicht. Men kan nu nog volstrekt niet beoordee- lenof men een geheel nieuw stelsel zal aannemen. Spr. kan de voorgestelde handeling niet goedvinden. Hij zou het liever hebben gezien dat vóór tot de uitvoering van 't vernieuwen der bestrating worde overgegaanware voldaan aan den straks be doelden bij de behandeling der gemeentebegrooting gegeven wenk. Het voorstel wordt zijns inziens niet anders verdedigd dan dat men het van belang achtde uit de te vernieuwen straten voort komende veldkeijen voor 't aschland te gebruiken. Maar spr. zou geen bezwaar zienom voor de bestrating aldaar nieuwe keijen aan te schaffen. De hoofdzaak zou alsdan intact blijven. Spr. zal zich dus niet met het voorstel vereenigenomdat men Dij aanneming daarvan niet zal krijgen een algemeen plan voor de bestrating waarop bij de begrooting is aangedrongen, 't Spreekt van zelf, dat aan zoodanig plan vele moeijelijkheden verbonden zijnmaar toch blijft spr. het wenschelijk achten. Men zal als dan de zaak in haar geheel kunnen beoordeelen en zoowel om trent de soort van steen als aangaande de wijze van uitvoering, eene keuze kunnen doenietswaaraan spr. de voorkeur geeft boven het doen eener greep in het nog niet vastgesteld plan. De heer DirkS heeft het voorstel hooren betitelen als eene greep in een nog niet vastgesteld plan. Spr. is dit eens in zoo verre ook hij het wenschelijk acht een algemeen plan te hebben maarmoet hij er bijvoegenom tot zoodanig plan te komen een plan waaraan uit den aard der zaak zeer groote opofferin gen van lïnantiëlen aard verbonden zijn zal men toch eerst proef nemingen moeten doen. En nu wenscht spr. het woord greep in proef te veranderenten minstehij beschouwt het voorge stelde als zoodanig. De aanleiding daartoe heeft men gevonden in de bestrating van 't aschland. Op 't aschland spoedig eene bestrating wezen wacht men met maken daarvan nog eenige weken, dan zal men in de uitvoering door de te verwachten najaarsregens verhindering ondervinden en het aschland ontoe gankelijk zijn. Het is nu maar de kwestieof men daar zal bezigen nieuw aan te koopen keijen dan wel of men gebruik zal maken van de keijen komende uit de Weerdt en andere stra ten die behoefte aan eene betere bevloering hebben. Men oor deelde het wenschelijk in de Weerdt eens eene proef met Fau- convalkeijen te nemen. De bouwcommissie had Quenastkeijen voorgesteld maar juist met het oog op de proefneming achtte het dagelijksch bestuur en de architect het beter Fauconvalkeijen te bezigen. Door al de wegen op het aschland met zoodanige keijen te bevloeren zou te duur wordendaarom wil men de uit de Weerdt komende keijen gebruiken voor den opreed naar 't aschland en voor t overige de veldkeijen komende uit de be strating langs den Nieuwen weg en uit andere nog aan te wijzen gedeelten straat. Dewijl spr. toch aan het woord is wenscht hij de gelegenheid tevens te gebruiken om te bespreken eene opmerking van den heer van Sloterdijck. Deze namelijk zeidedat het Zuidvliet pas verstraat en het 11a die verstrating niet te zeggen isdat er iets aan verbeterd is. Hiertegen moet hij aanvoeren dat de verstrating op het Zuidvliet nog niet geheel is voltooid men is daar nog bezigo. a. voor een daar gesticht wordend huis en de naastlegers daarvan moet de bestrating nog geheel vernieuwd worden terwijl overigens nog een groot gedeelte der trottoirs moet worden vervloerd. Spr. is ten dezen eene tegenovergestelde opinie van den heer van Sloterdijck toegedaan. Voor zich per soonlijk is hij over de vernieuwing der bestrating op het Vliet zeer tevreden. De heer Gortervervolgt spr.wenschte het voorstel in tweeën gesplitst te zien. Hij moet dat geëerde lid er op wijzen dat het voorstel drieledig is. Wat de vernieuwing van de Weerdt betreft daarover zal men het wel vrij goed eens zijn en wat aangaat de vernieuwing van den Nieuwen weggelooft spr.dat men in de bouwcommissie ook wel eenstemmig van oordeel zal zijn geweestdat zij noodig was maar nu is er nog een derde puntoorspronkelijk had de architect ter vernieuwing voorge dragen het gedeelte straat van het Dockumerend tot aan heihuis letter K no. 11; daarvoor zijn in de plaats gekomen de onbekende gedeelten straatdie nog door burgemeester en wethouders zul len moeten worden aangewezen. Juist in dit punt meent spr. een waarborg te zien dat het door den heer Gorter aangevoerde bij burgemeester en wethouders in overweging zal worden genomen. Den heer Rooseboom is het do#r de gevoerde discussie nog niet duidelijk geworden wat men hier onder eene proefneming moet verstaan. Hij gelooft trouwens ookdat het nemen eener proef minder noodig iswijl men de ervaring van andere plaat sen kan raadplegen. Het woord proefneming acht hij dus onge lukkig gekozen. Hij ziet alleen in het voorstel een streven om op eene goedkoope wijze keijen voor 't aschland te bekomen. Het heeft hem echter bevreemd bij het voorstel geene specificatie te hebben gevonden, aantoonende het verschil in kosten, dat er zou bestaan wanneer het aschland óf met nieuwe óf met uit andere straten voortkomende veldkeijen wordt bevloerd. Men zou dan in staat geweest zijn het verschil te beoordeelen. In de gegeven omstandigheden moet spr. zich bij het door den heer Attema ge avanceerde aansluiten. De heer Westenberg wenscht met een enkel woord het voorstel der bouwcommissie te verdedigen. Dat voorstel praeju- dicieert zijns inziens niets, althans juist met het oog daarop is het zóó gesteld. De heer Dirks zeidedat de bouwcommissie de vervloeriug van den Nieuwen weg wel noodig vondspr. wil dit toestemmen maar moet er tevens bijvoegen dat er misschien wel vijftig straten zijn aan te wijzen van welke evenzeer gezegd mag worden dat zij herstelling behoeven. De bouwcommissie advi seerde desniettemin om den Nieuwen weg vooralsnog niet te ver- vloeren. Haar idee is ditmen heeft keijen noodig voor het aschland; de Weerdt moet vervloerd worden; derhalve kan men Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 117 de daaruitkoinende keijen voor 't aschland bezigenvoor die nieuwe bestrating wenscht men Quenastkeijen te bezigen omdat de straat is eene verlenging van 'tHof', dat ook met Quenast keijen bevloerd is. Vindt nu het dagelijksch bestuur het beter Fauconvalkeijen te bezigen dit is slechts een klein verschil waar althans spr. zich niet tegen verklaren zalmaar verder wil de bouwcommissie thans niet gaan voor dat er een algemeen plan vastgesteld iswaarbij de soort van den te gebruiken steen en de wijze van bestrating aangewezen is. Ditzegt spr.is in het kort de strekking van het voorstel der commissie. Hij verklaart zich mitsdien tegen het voorstel van burgemeester en wethouders. De heer Rengers moet opmerken dat het eene onjuiste op vatting iswanneer men in het voorstel een pogen meent te zienom op eene goedkoope manier steen voor ae bevloering van het aschland te bekomen. Duidelijk toch is het reeds te kennen gegevendat het voorstel niet anders beoogtdan te gemoet te komen aan de vele klagten over de bestrating met veld keijen. Nu kan spr. niet begrijpenhoe er zooveel bedenkingen tegen het voorstel worden aangevoerd. Immersde veldkeijen worden algemeen voor de bestrating afgekeurdvoor 't aschland echter zijn ze zeer geschiktnu wenscht men de gelegenheid aan te grijpen om zoo zachtjes aan de veldkeijen in de straten op te ruimen en ze daar te brengenwaar men ze met succes gebruiken kan. 't Is voor spr. een raadselhoe er hier gespro ken wordt van een algemeen plan. Het zal naar spr. meent moeijelijk zijn om tot een algemeen plan te komen want nage noeg alle architectenwier adviezen worden overgelegd, zeggen, dat het vraagstuk over de beste bestrating nog niet opgelost is. Tracht men hu hier dat vraagstuk op te losschen dan zou spr. vreezendat er van eenige verbetering der straten in de eerste jaren geen sprake kan zijn. De heer Bloembergen sluit zich aan bij het door den heer Kengers aangevoerde. Ook hij acht het niet geraden om voor de bestrating van het aschland op nieuw veldkeijen aan te schaf fen. Hem dunktdat de ervaring de ongeschiktheid van die keijen wel zoodanig heeft in het licht gesteld dat men er eer der aan zou denken de nog beschikbare hoeveelheid te verkoo- pendan die hoeveelheid te vermeerderen. Hij moet vragen waar in de gemeente veldkeijen liggen en men niet ieder oogen- blik reparaliën aan de bestrating heeft? Spr. zou het zeer wel kunnen billijkenwanneer het denkbeeld werd geopperdom ook het aschland niet met veld- maar met andere keijen te be straten maar waar men nu nog veldkeijen voorradig heeft en door vervloering van andere straten kan verkrijgen er nog an dere bij te laten komendit acht hij ondoelmatig. Men zou kunnen vragenhoe liet dagelijksch bestuur dan op het denk beeld komt om voor te stellen het aschland met veldkeijen te bevloeren doch spr. moet hiertegen opmerken dat waar hij te kiezen heeft tusschen aankoop van nieuwe en gebruik van aan wezige keijen hij aan het laatste de voorkeur geeft. Op het Vliet liggen ook veldkeijen en wanneer nuzooals een der sprekers beweerdedaar de bestrating trots de vervloering slecht isdan is dit voor spr. al weer een bewijs van de wei nige geschiktheid dier keijen. En dat is ook zeer natuurlijk iedereen kan het zeer wel begrijpen dat zoodanige ronde stee- ncn moeijelijk bestand zijn zware vrachten te torschen zonder zich te verplaatsen. Spr. vereenigt zich dus met het voorstel tenzij het denkbeeld ingang mogt vinden om de bestrating in de stad voor het oogenblik zoo te laten als ze is en voor het aschland eene andere keisoort dan veldkeijen aan te schaffen. De heer Dirks moet een enkel woord aanvoeren tegen het door den heer Kooseboom gesprokene. Die spreker heeft er zich over beklaagd dat bij de stukken geen vergelijkenden staat was gevoegd van 't geen de bestrating van het aschland zou kosten wanneer ze met nieuwe buitenlandsche of met uit andere straten komende veldkeijen geschiedde. Spr. erkent de waarheid dezer opmerkingmaar noch bij 't dagelijksch bestuur noch bij de bouwcommissie is het denkbeeld gerezen het aschland met an dere kostbare keijen te bevloeren. Bovendiende rekening is gemakkelijk te maken. De prijs van de Fauconval-van de Quenast- en van de veldkeijen is bekend ook de oppervlakte van het te bestraten gedeelte weet men men behoeft dus maar de oppervlakte met den prijs te vermenigvuldigen en men heeft het bedrag der kosten voor iedere soort van keijen. Ook gewaagde de heer Rooseboom, dat het voorgestelde geen proefneming kan heeten om den korten tijd. Hiertegen moet hij opmerkendat een puut van de proefneming is eens te zien of de Fauconvalkeijen ook zoo glad wordenals de Quenastkeijen, hetgeen men spoedig kan zien. De heer Rooseboom gelooft zich zoo straks niet duidelijk genoeg te hebben uitgedrukt of dat de heer Dirks hem verkeerd begrepen heeft. Hij verlangde geenszins te weten wat de be strating van het aschland zou kosten, wanneer ze óf met Faucon val- óf met Quenastkeijen geschiedde; neen, zijne bedoeling was het verschil van kosten te kennen tusschen het gebruik van nieuwe veldkeijen en de uit andere straten komende. Verder meent spr. uit het door den heer Rengers aangevoerde te moe ten opmakendat de Nieuwe weg door burgemeester en wet houders gekozen is hoofdzakelijk omdat de oppervlakte daarvan plus die van de Weerdtnagenoeg overeenkomt met de opper vlakte die van het aschland zal worden bevloerd. l)e Voorzitter zegt, dat eene centiare veldkeijen 1 kost. Hij rekent, dat men bij verkoop der uitkomende oude keijen nagenoeg 1/3 of 1/2 van dien P^js zal kunnen bedingen. Doch dit is de hoofdzaak niet. Men wenscht meer te voorkomendat men onnoodig geld verspilt. Wat het aïgemeene plan betreft, merkt spr. op, dat ook reeds voor jaren zoodanig plan is vastgesteldnamelijk om voor de bestrating cubus Quenastkeijen te bezigendoch dat plan is maar ten deele in uitvoering gekomenwant de ondervinding leerde hetdat deze keijen te vlak waren. Door den heer van Sloterdijck werd gewezen op eene minder aoelmatige behandeling bij 't leggen der keijen. Wat dit betreft moet spr. opmerken dat ook het dagelijksch bestuur daarover met den architect gesproken heeftvan wien het ten antwoord ontvingdat de straatmaker flink op de hoogte van zijn vak is. Mogelijk is het dus, dat het kwaad moet worden gezocht bij de personen die den straatmaker behulpzaam zijn. 't Is niet te min zekerdat de steensoort veel ter zake afdoet. De groote Quenastkeijen toch zijn sedert ze gelegd zijn nog nimmer opge nomen en toch zal men moeten bekennen, dat ze nog goed lig gen. Alleen bij 't aanbrengen van gasleidingen ondervindt men ongelegenhedendoch dit is gelijk als met gedempte grachten men kan de grond niet vast genoeg instampen. De heer Gorter heeft in de gevoerde discussie geen aanlei ding kunnen vinden om van gevoelen te veranderen. Hij wenscht er nog op te wijzen dat de bevloering met veldkeijen 1 per centiare kost. Voor de 14-00 centiare op het aschland zou dit dus eene uitgaaf veroorzaken van ƒ1400. Breekt men de veld keijen in de stad uit en neemt men daar andere keijen voor in plaats die nagenoeg 5 de centiare kostendan zal men circa ƒ7000 moeten besteden. Men zegt wel, dat het eene proefne ming ismaarmoet spr. vragen hoeveel proefnemingen heb ben er al niet plaats gehad Spr. acht de resico te groot. Al mogten ook naderhand de veldkeijen slechts de helft waard zijn dan nog is er niet veel verloren. Hij blijft zich daarom tegen het voorstel verklaren. De heer Bloembergen zou den vorigen spr. wenschen te vragen of het niet eene verkeerde economie zoude zijnom nu nog 1100 centiare van de veroordeelde veldkeijen aan te koo pen terwijl men nagenoeg 0 a 7 honderd centiare er van bij het ziekenhuis heeft liggen, wanneer men er tevens op let-, dat de bestrating daar toch verbetering moet ondergaan. Spr. zou

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 3