134 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. waarop zij ten nutte van 't onderwijs kunnen werkzaam wezen. Niemand zou er iets tegen kunnen inbrengen indien de raad, gebruik makende van zijne bevoegdheid, de ontwerp-verordening door amendementen had verbeterdinaar noodwendig zullen conflicten ontstaan wanneer zoodanige verordening, opgemaakt in overleg met het schooltoezigt, dat voor de juiste toepassing der wet moet maken eenvoudig niet in behandeling wordt genomen, maar teruggezonden met de boodschap, om haar in overeenstem ming met (Te wet. te maken. Terwijl het spr. dus aan den eenen kant genoegen doetdat de heer Duparc zich bij de ontwerpen zal neerleggen betreurt hij aan den anderen kant dubbeldat de heer Suringar ze gaat bestrijdenjuist nu aan de vroeger ge opperde denkingen is tegemoet gekomendoor ook de verorde ning op de school voor lager en meer uitgebreid lager onder wijs voor jongens zoodanig te wijzigendat er geen strijd meer met het ontwerp bestaat. Wanneer nu de meerderheid van den raad met die bezwaren mogt instemmendan zal men zich we der bevinden op het standpunt van voor tien weken. B. en w. meenden echter ais vaststaande te mogen aannemen, dat de raad gelegenheid tot meer uitgebreid lager onderwijs voor de leerlingen der tusschenscholen wenscht aan te bieden, maar daar toe vooralsnog geene verandering in de organisatie der tusschen scholen noodig acht. Van die beginselen uitgaande hebben bur gemeester en wethouders deze voorstellen aangeboden. Spr. is het overigens met den heer Suringar eensdat eene greep in de organisatie der school voor meer uitgebreid lager onderwijs niet wenschelijk isnamelijk in zooverre ze eene definitive zou zijn maar men vergete het hier nietdat de verandering der veror dening geheel een gevolg is van de zoogenaamde wettelijke be zwaren, doch dat de regeling, al wordt die in de verordening opge nomen toch eene provisionele blijft. Niets immers belet den raad omwanneer de proefneming is afgeloopen de verorde ning op nieuw te wijzigen. Spr. gelooft dusaan de bezwaren van den heer Suringar minder gewicht te mogen hechten. De heer Duparcvervolgt spr.heeft nog goedgevonden eenige volgens hem onwettige handelingen aan te halen. Hoe zeer ook deze naar spr's. oordeel niet in eenig verband staan tot de zaak in behandelingwenscht hij daaromtrent de noodige op heldering te verstrekken. Hij erkent, dat het collegie niet be wust was van de onregelmatigheid opzigtens de toelagen der kweekelingen. Het had zich ten dezen verlaten op het school- toezigtvertrouwendedat dit de hand aan de betrekkelijke wetsbepaling had gehouden. Dat de heer Duparc reeds vroeger op deze onwettigheid heeft attent gemaaktis spr. niet bekend. Omtrent de advertentie waarbij het niet heffen van schoolgeld aan de tusschenschool le klasse is toegezegd kan spr. de beste opheldering geven door mededeeling der daartoe betrekkelijke correspondentie. Bij burgemeester en wethouders namelijk is ontvangen het volgend schrijven der schoolcommissie//Wij hebben //vernomendat het verwen der schoolbanken in het locaal der //tusschenschool le klasse ruim vier weken zal aanhouden en //achten wij dat na het afverwen er ruim eene week benoodigd wis om dezelve hard droog te doen worden en geschikt voor het //gebruik. //Daar nu de op heden aangevangen vacantie in de tussehen- z/school le klasse maar drie weken duurt, zal tot groot onge noegen der ouders de vacantie belangrijk moeten verlengd wor- //den of wel een locaal beschikbaar gesteld om tijdelijk school z/te houden. z/Wij wenschen daaromtrent het welmeenen van UWEd. te //vernemen." Daarop is door burgemeester en wethouders geantwoord z/Naar aanleiding uwer missive van den 17 Julij 1871no. 3S62 betrekkelijk het verwen der schoolbanken in de tusschen- z/sehool le klassehebben wij de eerna daaromtrent ingewon nen advies van den gemeente-architectu bij deze te berigten z/dat de termijn voor 't verwen der bedoelde schoolbanken ge- //steldniet kan worden verkortdat de gemeente geen lo- z/caal beschikbaar heeft om tijdelijk tot schoollocaal te worden z/ingerigten dat het wegnemen der banken uit genoemde school, z/teu einde in een auder locaal te worden afgeverwdzoodanige //bezwaren oplevert, dat ook die maatregel niet aannemelijk «wordt geacht. //Met het oog daarop is het ons wenschelijk voorgekomen z/dat de zomervacantie aan meergemelde school met veertien da- //gen worde verlengd enten einde aan de vroeger deswege //geopperde bezwaren te gemoet te komenover dat tijdvak z/geen schoolgeld van de leerlingen worde ingevorderd." Hieruit, zegt spr., blijkt volstrekt niet, dat burgemeester en wethouders autorisatie hebben verstrekt om geen schoolgeld te heffen maar eenvoudig hebben te kennen gegeven, dat zij na tuurlijk altijd voorbehoudens goedkeuring van den raad zoo danige vrijstelling wenschelijk zouden achten. De tweede onwettigheid betreft de verordening voor de school commissiein art. 32 waarvan is bepaald, dat zij voor 15 Fe bruary een verslag moet inzendenterwijl de wet daarvoor 1 Maart bepaalt. Spr. moet het er inderdaad voor houden dat als men zoodanige bepaling onwettig vindtde kring der onwet tigheden dan al zeer ruim wordt getrokken. De wet heeft der schoolcommissie voor het opmaken van haar verslag twee maan den gegeven maar wanneer het gemeentebestuurin overleg met het schooltoezigtoordeelt, dat zes weken voor. het zamen- stellen van 't verslag voldoende zijnacht hij zoodanige bepalin gen niet onwettig. De zaak die overigens nimmer tot eenige moeilijkheid aanleiding heeft gegevenkan trouwens niet van groot belang worden gerekend. Hiermede heeft spr. de door den heer Duparc besproken onwettigheden behandelden hoopt daarmede aan diens verlangen te hebben voldaan. De heer Duparc zegtdattoen de onderwerpelijke zaak in de vorige vergadering behandeld was en ook reeas vóór dien tijd hij van sommige leden de opmerking hoordedat het on derwerp eigenlijk meer geschikt wasvoor eene debating-club dan voor eene raadsvergadering. Spr. gaf dit die leden volko men toe. Van zijn kant vraagt hij echter, of het niet burge meester en wethouders zelve waren die de bestreden stelling tegen den raad hadden verkondigd En waar dit nu in een pu bliek gemaakt stuk geschieddedaar mogt het stilzwijgen niet worden bewaard. Uit de rede van den geachten eersten spr. is intusschen geblekendat hij geen repliek zal leveren maar dat hij zich voorbehoudtdit later op eene andere plaats te doen. Dit spijt mij zegt spr. want ik was bereidook thans weder zoo noodig te antwoorden. Spr. kan nogtans het geachte lid niet dwóngenhier den strijd voor te zettenofschoon hij van oordeel isdat nu de zaaknu de stelling eenmaal bij den raad was gebragtdeze in de eerste plaats de weerlegging moest hoo- ren van hetgeen spr. in de vorige vergadering tegen b. en w. meende te moeten aanvoeren. Het betreft hier niet eene per soonlijke kwestie tusschen spr. en den heer Rengerszij geldt een verschil tusschen b. en w. en den raad. Maaral laat het collegie of de heer Rengers hier nu de zaak losspr. zal er niet tegen opzienmet hem er over in het strijdperk te treden op elke plaatswaar hij dit meent te doen. In weerwil echter, dat het geachte lid heeft gezegd in geene wederlegging te zullen tredenheeft hij toch enkele punten aan geroerd waarop spr. terstond meent te moeten dupliceren. Hij gewaagde van de wilwillendheid w aarmede spr. het debat had gevoerd doch hij voegde er dadelijk aan toedat het hier en daar wel wat scherp was geweesten hij ondersteldedat wei- ligt menig woord aan spr. in het vuur der improvisatie zou zijn ontsnapt. Wat dit laatste betreft, kan spr. verklaren, dat hij niet de minste aanleiding vindtom een enkel woord van liet door hem aangevoerde terug te nemendat hij wel eene im provisatie heeft geleverdmaar zonder vuurhij had zich ge heel op het debat voorbereidalles van te voren bij zich zelf goed overgelegdernstig en rijpelijk er over nagedacht. Wat hij in de vorige zitting heeft in 't raidden gebragthoudt Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871. 135 hij staandegeen enkel woord neemt hij er van terug. Dat de door hem aangevoerde beschuldigingen onverdiend zouden zijn ge weest ddarvan heeft hij niets vernomen. Hij heeft hooren zeggendat ieder op zijn eigen terrein behoort te blijven. Maar dat is juist hetgeen spr. ter vorige vergadering uiteenzette. Het schooltoezigt adviseert, noodigt uit op zijn terreinde raad echter bepaalt, besluit, gelijk hij meent dat noodig is. Er isvervolgt spr.ook teruggekomen op het besluit van 22 .lunij de raad zoo zeide de geachte spr. had de ontwerp verordeningen niet behooren terug te zendenmaar had moeten trachten haar door amendementen te verbeteren. Spr. herinnert dat hij in de vergadering van 22 Junij reeds heeft gezegd dat hij pogingen had aangewend om de noodige amendementen te onderwerpenmaar dat de zaak op die wijze niet in orde was te brengen zij was daartoe te veel geëmbrouilleerd. Bovendien, de vergadering was op dat oogenblik er ook weinig op voorbe reid, om amendementen te ontvangen. Daarom vooral kwam spr. het toen 't meest passend voorin overweging te geven de stukken aan burgemeester en wethouders terug te zenden die uit de discussie genoegzaam konden afleiden, wat de raad wilde. En dat burgemeester en wethouders het daarop gevolgd besluit ook in dien zin hebben opgevatblijkt uit het nadere voorstel zelf. Men moge nu gelijk de heer Suringar tegen de nadere regeling zelve bezwaar hebbenhet wettelijk bezwaar is thans opgehevenwant de tegenwoordige voorstellen strijden niet inet de wet. De geachte eerste spr. behandelde de drie in de vorige verga dering door spr. bijgebragte onwettigheden. Spr. zegt opzette lijk behandelde, want weerlegd, ontkend zijn ze niet behalve één. Van de derde der genoemde onwettigheden het punt der be zoldiging van kweekelingen waren burgemeester en wethouders onbewust. Zij hadden zoo heette het ten dezen vertrouwd op het schooltoezigt. Dat vertrouwenmerkt spr. op is echter gebleken te sterk te zijn geweestwant men bemerktdat het schooltoezigt, waaraan Durgemeester en wethouders zoowel auto riteit wenschen te hebben toegekendzag die onwettigheid toe. De heer Rengers zeidedat het hem niet bekend was dat over deze onwettigheid reeds vroeger was geklaagd. Spr. moet een beroep doen op het herinnering-vermogen der raadsle den die langer dan de neer Rengers zitting hebben. Deze zul len weten dat deze kwestie reeds door spr. is te berde gebragt in 'tjaar 1865, onder het bestuur van den voorvorigen burge meester die de aangevoerde bezwaren als gegrond aannam en de verzekering gaf, dat er aan zou worden tegemoet gekomen. Er kwam toen ook herstelmaar in latere jaren is de onwet tigheid toch weder geschied. Wal de tweede onwettigheid betreft, het kwijtschelden van schoolgeldenconstateert spr. dat de raad thans wel eenige op heldering heeft ontvangen hoe de zaak zich heeft toegedragen, maar meer ook niet; het feit zelf wordt niet geloochend. En wat de laatste onwettigheid de bepaling in de verorde ning der schoolcommissie omtrent het tijdstip van het indie nen van het jaarlijksch verslag betreft, gelooft spr., dat, waar de wet voor de inzending van een verslag een termijn bepaalt geen collegie de magt heeft dien termijn te bekorten en dat men door dit te doen handelt in strijd met de wet. Als de wet zegtdat de schoolcommissie vóór 1 Maart het verslag moet inzenden, en men in de verordening bepaalt, dat dit vóór 15 February moet geschieden dan verkort men het regt der school commissie en handelt men tevens in strijd met de wet. Spr. wenscht nog mede te deelen dat na de vorige vergade ring een zijner medeleden hem heeft verklaard dat er zelfs meer dan eens door de schoolcommissie in't geheel geen jaarlijksch ver slag werd ingediend. Spr. kan hiermede van de weerlegging van 't namens b. en w. aangevoerde afstappen. Hij gelooft nietdat er voor hem de minste grond behoeft te bestaan iets terug te nemen van hetgeen in de vorige vergadering door hem over deze zaak is gesproken. Den heer Suringar heeft het bevreemd door den heer Ren gers niets te hebben hooren aanvoerenwat strekken kan tot antwoord op de door hem (spr.) in de vorige vergadering te berde gebragte bezwaren. Alleen heeft de heer Rengers hem willen ontnemen het bezwaar, dat spr. opperde ten aanzien van het definitive der regeling. De raad heeft ten allen tijde op den voorgrond gestelddat de te nemen maatregel niets anders dan eene proefneming zou wezen. In het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 Mei vindt spr. o. a. vermeld: //Mogt. bij z/eene zoodanige regeling inderdaad groote en algemeenc beïang- //Stelling blijken voor het verlangde onderwijsdan zal bij eene //eventuele vermeerdering van het hulponderwijzerspersoneel aan «de tusschenschool le klasse tevens in overweging kunnen «worden genomen om eene uitbreiding van leervakken te pro- «voceren die wij voor alsnog minder geraden achten." Daaruit blijkt naar spr.'s inzien voldoende, dat het eerste denkbeeld ge heel anders wasdan nu het geval is geworden. Nu heeft men van de avondles gemaakt eene schooldie een integrerend deel uitmaakt van de school voor lager en meer uitgebreid lager on derwijs. Die school wordt daardoor in haar karakter aangetast. I)at de eene inrigting aan de andere hare lokalen leentlaat spr. gelden maar dat zij haar naam en haar karakterbovendien hare vrijheid, om des noodig weer over hare eigene localen te beschik ken prijs geeft, kan hij niet goedkeuren. Spr. gelooft, dat de heer Rengers den voorgesteldeu maatregel ten onregte als een provi- sionelen heeft willen laten gelden. Waar men ter wille van een nieuwe instelling, waarvan men de proef wil nemen, de geheele verordening van eene bestaandeaan haar geheel vreemdeuit andere bestanddeelen zamengestelde inrigting gaat wijzigenen beide inrigtingen in ééne verordening regelt en als te zamensmelt, daar gaat de zelfstandigheid van beide verloren daar verbindt men ze voor goed aan elkanderdaar neemt men een definitie ven maatregel. Spr. weet weldat de raad ten allen tijde op zijn besluit kan terugkomen doch zeker blijft hetdat het karak ter van proefneming thans geheel is verloochend. Het bevreemdt spr.dat de heer Rengers, die anders aan het schooltoezigt zooveel gezag toekentin dit geval niet wil hebben gehecht aan de dooi den schoolopziener gebezigde uitdrukking"Bij aanneming dezer «wijzigingen vervalt echter mijns inziens het provisionele karak- «ter der avondschoolals proefneming beschouwd." Te sterker moet spr. zich tegen zoodanige definitive regeling verklaren, om dat zij almede bestendigt de zamenvoeging van jongens en meis jes van dien leeftijd op ééne en dezelfde schoolja op ééne en dezelfde leseene regelingwaarmede hij zich nooit zal kunnen vereenigen en waarom alleen reeds hij aan het voorstel zijne goedkeuring zou moeten weigeren. De voorlaatste spreker heeft gezegddat de voorgestelde orga nisatie der school voor meer uitgebreid lager onderwijs eene provisionele blijft, en dat men, wanneer dc proefneming is afge loopen weer in den ouden toestand terugkeertnamelijk wan neer zij niet beantwoordt aan de verwachting. Maar wanneer vraagt spr., is die proefneming afgeloopen en hoewanneer de proefneming op zien zelf wel voldoetde avondles niet kan wor den opgeheven.? Spr. gelooftdat de school van den heer Strum- pel daardoor wel degelijk zal kunnen worden belemmerd wan neer zij verhinderd wordt over hare localen ten behoeve harer eigen leerlingen te beschikken. Hoe dit zijhij vindt in geene der artt. van de verordening eenigerlei bepalingnaar aanleiding van welke op de nu aan te brengen wijzigingen is terug te ko men. Integendeelde regeling geschiedt zonder voorbehoud en moet als eene definitive beschouwd worden. Daarom kan spr. er zich niet mede vereenigen. De heer Rengers geeft te kennen dat hij de bezwaren van den heer Suringar geenszins ligt acht. In principe is ook hij diens leer toegedaandat men niet beginnen moet met wijziging eener verordeningwanneer men het vooruit reeds zien kan dat de regeling op den duur niet bevallen zal. Dochvoegt spr. er bij de voorgestelde wijzigingen zijn een gevolg van het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 2