1 o4 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1871. praktijk gebragte wijze van verantwoording? Dit: terwijl men ten opzigte van de pacht der bruggen anticipeert, brengt men daarentegen van de pacht der Irnsumerzijl in rekening eene som, die tot eene vorige dienst behoortnamelijk tot de dienst van 1869, welke ultimo Junij 1870 afgesloten is. Afgezien echter van de gemaakte opmerking, vertrouwt de commissiedat in het antwoord van burgemeester en wethouders ligt opgesloten dat in 't vervolg in betrekking tot de verantwoording van pachtsom men uniform zal worden te werk gegaan. In de tweede plaats, vervolgt spr.meent"de commissie te moeten antwoorden op hetgeen door burgemeester en wethouders is gerepliceerd op de opmerking der commissie over de verant woording van de opbrengst der exploitatie van het aschland. De commissie gelooftdat burgemeester en wethouders in haar rap port iets hebben gelezen wat daarin niet geschreven staat. Zij heeft niet willen beweren, dat de mest, die in 1870 is verza meld ook in dat jaar zou moeten zijn verkochtzij is de eerste om te erkennen dat dit moeijelijk zou hebben kunnen plaats gehad. Maar ze heeft geopperd de stelling, dat, ware de mest nog in 1870 verkocht dan ook de opbrengst daarvan misschien met regt in de dienst 1870 had kunnen worden ver antwoord. Met geen enkel woord heeft zij-gezegd, dat men den mest in 1870 had moeten verkoopeniets 't geen burgemees ter en wethouders der commissie in de mond leggen. Wat het punt zelf aanbelangtde commissie zegt spr. blijft bij haar gevoelen, dat er dienstvermenging heeft plaats ge had. Zij wil aannemen dat onder den in de eerste maanden van 1871 verkochten mest ook een gedeelte was, dat in 1870 was opgezameld doch zij kan het moeijelijk gelooven dat men de specie op het aschland zoo zuiver uit elkander heeft kunnen houden dat men bij den verkoop precies wist op te geven welk gedeelte tot het in 1870 verzamelde behoorde. Aangenomen ech ter dat dit zóó is, dan is toch de handeling geschied in 1871. Wanneer men nu let op hetgeen in den regel geschied bij den verkoop van eigendommen dan ontwaart men dat de termijnen van betaling worden verantwoord niet in de rekening van het jaar van verkoopmaar in die van het jaarwaarin ze ver schijnen dat is wanneer ze ontvangen worden. Hier heeft juist het omgekeerde plaats. Hier verkoopt men in 1871ont vangt men in 1871 en verantwoordt men over 1870. De commis sie is van oordeeldat men goed zoude doen door te volgen het voorbeeld van het beheer der gasfabriek waar men de verschil lende diensten zuiver gescheiden houdt. Bij het verslag, dat de commissie dier fabriekbij hare rekeningaan burgemeester en wethouders uitbrengtwordt steeds gevoegd een staataan wijzende de waarde van de op ultimo December in voorraad pijnde goederen enz. Op die wijze kan men zien wat de fabriek over het betrokken jaar opgebragt heeft en wat er nog aanwe zig is. Men krijgt zoodoende eene juiste voorstelling van de zaak over een geheel jaar. Dit is niet het geval met dc exploitatie van het aschland althans nietwanneer de zaak geregeld blijft op de wijze, zoo als men over 1870 heeft gemeend te moeten doen. Aldus voortgaande krijgt men ieder jaar dienst vermenging; want voor 1871 zijn er maar 7 maanden overig waarin de verkoop kan geschieden. Men zal dus óf weer 5 maanden van 1872 bij de dienst 1871 voegenóf in 1871 minder ontvangenóf in 't vervolg den in het jaar verzamelden mest ook in dat jaar verkoopen. Burgemeester en wethouders vervolgt spr. erkennen dat onder de uitgaven ter zake geene voorkomen de dienst 1871 betreffende. Wanneer echter de commissie zich de stukken, bij de rekening gevoegd goed voor oogen steltdan meent ze zich te herinneren dat de staten over de eerste maanden van 1871 alleen de ontvangstenzonder aftrek van de gemaakte kosten be vatten. Is deze voorstelling juistdan zijn dan toch op de dienst 1871 kosten gebragt", die tot^verkrijging der ontvangsten van de dienst 1870 noodzakelijk wareD. Burgemeester en wethouders verwerpen het denkbeeldals zou de verantwoording zijn geschiedom aan de exploitatie eene gunstige voorstelling te geven. De commissie doet intussehen een beroep op haar rapport en vraagtof zoo iets door haar is be weerd Zij zeide slechts en het staat gedruktmen kan het nazien //dat de gunstige voorstelling, die burgemeester en wet houders geven van de exploitatie der .stadsreiniging reeds gedu rende het, eerste jaardaardoor veel van hare waarde verliest." De commissie heeft dus niet in het minste beweerd dat de ver antwoording juist zóó zou zijn geschied, om aan de exploitatie eene gunstige voorstelling te geven. Zij wil voor 't overige niets op de gunstige uitkomsten der exploitatie afdingen. De Voorzitter merkt op, dat punt 1 der conclusie in den gegeven stand van zaken eene wat vreemde houding oplevert. Bij dat punt, namelijk worden burgemeester en wethouders uit- genoodiga inlichtingen te verstrekken. Die inlichtingen zijn reeds gegeven. Zal nu de vergadering nog besluitenom van burgemeester en wethouders inlichtingen te verzoeken vraagt spr. Zonder aanmerkingen op het rapport der commissie te wil len maken zou hij meenen dat het meer regelmatig zou zijn geweestdat gedacht verzoek in 't rapport, zelf ware opgeno men. Naar hij meent had dat verzoek niet in de conclusie be hoeven te worden uitgedrukt. De heer Duparc z.egtdat bedoeld punt niet aan de aan dacht der commissie is ontgaan. Zij kon echter moeijelijk an ders dan het in de conclusie opnemen en daartegen bestond ook geen bezwaaromdat die conclusie tweeledig isin zoo- verri- namelijk, dat bij 'tie punt inlichtingen worden gevraagd, terwijl bij het 2e punt de vaststelling der rekening wordt voor gedragen. Nu echter burgemeester en wethouders de verlangde inlichtingen bereids hebben verstrektvóór dc zaak hier aan de orde kwam kan, volgens spr., het betrekkelijk punt geacht wor den te zijn vervallen. De Voorzitter stemt dit laatste niet toe integendeel hij is van oordeel dat gedacht pu»rt door de commissie zal moeten worden ingetrokken. De heer Bloembergen wensckt met een enkel woord te repliceren op hetgeen door den heer Duparc in betrekking tot dc memorie van beantwoording is in het midden gebragt. Ten aanzien van de verantwoording der pachtsommen der bruggen en van de Irnsumerzijl gelooft hij te mogen aannemendat de commissie tot de meening is geraaktdat er geene noodzakelijk heid bestaatom in de gevolgde wijze verandering te brengen ietswat trouwens ook tot groote moeijelijkheden zou leiden omdat men dan genoodzaakt zou zijn eene splitsing aan te bren gen in de pachtsommen van 2/s voor dc eene en van l/3 voor de volgende rekening. Niettemin staat de commissie het denkbeeld voordat er in de verantwoording van de pachtsom der Irnsu merzijl verandering kome. Spr. meent dientengevolge te moe ten opmerken dat de nu in toepassing gebragte verantwoording bloot een gevolg is van de verandering in de iuning der door- vaartsgelden. Die inning geschiedde namelijk vroeger bij wijze van gaardering. Met November van zeker jaar is deze opgehou den. Men heeft toen de zijl verpacht, als gevolg waarvan de pacht in de rekening van eene volgende dienst voor een geheel jaar (November tot November) is verantwoord. Ook daarbij heeft men dus het stelsel in toepassing gebragtom de pacht te verantwoorden in de rekening van dat jaardat het grootste aandeel in de pacht heeft, met dit. verschil, dat hier de pachttijd van NovemberNovember en bij de andere verpachtingen van Mei tot Mei loopt. Intussehen gelooft spr.dat het voor de eenvormigheid geen groot bezwaar in heeftom bij eene vol gende rekening in de wijze van verantwoording dezer pacht ver andering te brengen gelijk vroeger ook met betrekking tot de pacht van den Prinsentuin heeft plaats gevonden. Men zou dan in die rekening 1 l/g jaar pacht moeten aanbrengen. Indien de vergadering tegen dit denkbeeld geen bezwaar heeftdan zullen burgemeester en wethouders gaarne daarop bedacht zijn. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 155 Wat aangaat de verantwoording der opbrengst van de exploitatie van het aschland daaromtrent kan het collegie van dagelijksch bestuur niet andersdan zich te refereren aan hetgeen het in de memorie van beantwoording heeft aangevoerd. Evenwel kan spr. de commissie gerust stellen dat de in haar oog zoo aan merkelijke dienstvermenging voor het vervolg niet meer te duch ten is. De commissie toch heeftvolgens spr's. gevoelen te veel voorbijgezien en dat de zaak der exploitatie eerst in den aanvang isdat men daaromtrent nog ervaring moest verkrijgen. En nu gelooft spr., dat juist de toegepaste wijze van verantwoording de beste gelegenheid aanbiedt, om de op brengst naar behooren over de verschillende diensten te splitsen. De commissie heeft er van gewaagd dat de mest niet zoo pre cies zou kunnen worden afgescheiden dat men weetwat tot het een wat tot het ander dienstjaar behoort. Spr. wil de com missie gerust stellen met de verzekering, dat er in 1871 niets is verkocht en op de dienst 1879 verantwoord, dan 't geen in laatstgemeld jaar verkregen en op 31 December aanwezig was. Als de commissie zich de moeite wil getroosten een onderzoek in loco in te stellen dan vertrouwt spr.dat zij wel de over tuiging zal erlangen, dat zoodanige afscheiding naar behooren kon geschieden. En wat nu het vervolg betreft daaromtrent zij opgemerktdat men dan nog zooveel te beter de opbrengst van 't eene en die van 't andere jaar zal kunnen uit elkaar houden. Nog gister heeft spr. zich persoonlijk daarvan overtuigd en daarover met den directeur der mestopzameling ge sproken. Men stelt zich namelijk voor in 't zelfde jaar te ver koopen al wat men in dat jaar verzameld heeft en ter verkoop gereed isom dan ook de opbrengst daarvan in de rekening over dat jaar te verantwoorden. Er moge dan een kleine voor raad overblijven van veel beteekenis zal hij niet zijn en ook een volgend jaar zal een nagenoeg gelijken voorraad overlaten. Met 1870 was dit echter anders. Ware toen zoo te werk ge gaan, en had meu alleen verantwoord dc opbrengst van den mest, dien men voor 1 Januarij verkocht had, dan zou dit een te groot verschil met de begrooting hebben opgeleverd omdat daarbij op de opbrengst van al het in 'tjaar verzamelde was gerekend. Spr. eindigt met de verzekeringdat dc dienstver menging voor zoo ver die mogt hebben plaats gevonden en uit dc omstandigheden voortvloeide niet van blijvenaen aard zal zijn. Punt 1 der conclusie komt hierop aan de orde. De heer Duparc zegt, dat nu burgemeester'en wethouders bereids aan de in punt, 1 vervatte uitnoodiging hebben voldaan de raison d'etre aaarvan is vervallen. Namens de commissie neemt hij diensvolgens bedoeld punt terug. Punten 2 en 3 worden met algemeenc stemmen op die van de heeren BruinsmaBloembergen en Rengers na, welke zich als wethouders op grond van de 2e alinea van art. 219 der gemeentewet buiten stemming hebben gehouden aangenomen zoodat is besloten a. Het bedrag der ontvangsten van de ickening over 1870 voorloopig vast te stellen opƒ498,244.55 dat der uitgaven op- 472,382.28 1/2 en dat van het voordeelig slot op25,862.26 1/2- b. Aan burgemeester en wethouders 's raads dank te betuigen voor hun goed en naauwgezet beheer. 3. Voorstel van de verordening-commissie tot lüijziging van twee politieverordeningen De heer Duparc geeft te kennen dat dc verordening-com missie dc behandeling van dit punt tot eene volgende vergade ring zou wenschen te zien uitgesteld. De attentie der commis sie is gevestigd op een onderwerp dat ze wenschelijk acht te onderzoeken, om, zoo noodig. het in verband daarmede te doen voorstel te gelijkertijd met de reeds aangeboden voorstellen te kunnen afdoen. Namens de commissie stelt hij derhalve voor de behandeling te verdagen. Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders towijziging van hel reglement op de burger dag- en avondschool. (Zie bijlage no. 28.) De conclusie van liet voorstel luidt aldus //Het reglement voor de burgerdag- en avondschool in deze gemeente, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 11 Augustus 1870, op nieuw te wijzigen als volgt: //Art. 2 te lezen Aan de burgeravondschool wordt onderwijs gegeven in regt- lijnig- en bouwkundig teekenenhandteekenen en boetseren meetkundig rekenen, natuurkunde, scheikunde en technologie, werktuigkunde Nederlandsche taalstaathuishoudkunde en boek houden. //Art. 4 te lezen De burgeravondschool wordt verdeeld in twee klassen. In elke klasse duurt de cursus van 1 October tot 1 April. //Art. 6 te lezen: Het onderwijs aan de burgeravondschool wordt in elke klasse gegeven gedurende hoogstens 17 uren in de week en wel op de zes werkdagenerkende christelijke of andere algemeene feest dagen uitgezonderd. wArt. 14 te lezen Als leerlingen op de burgeravondschool worden toegelaten 10. Zij, die najvoldoend afgelegd examen van de burgerdagschool zijn ontslagen 20. Zij, die, minstens 14 jaren oud zijnde, een getuigschrift overleggen van eenen hoofdonderwijzer, dat zij met vrucht al de klassen van eene lagere school hebben doorloopen." De heer van Eijsinga veroorlooft zich met een enkel woord terug te treden in de geschiedenis van de burgeravondschool. Als hij dc betrekkelijke retroacta opslaat, dan blijkt het hem, dat het nu gedane voorstel niets anders ten doel heeft dan de voldoening aan een wenschdie reeds geruimen tijd bij hem heeft bestaan. Reeds in de vergadering van 12 November 1868 heeft hij dien wensch uitgedrukt. Het gold toenmaals het in toepassing brengen van een overgangsmaatregel. Spr. voorzag dat men zich genoopt zou zien dien overgansmaatregel te ver heffen tot een blijvenden toestand. In der tijd heeft spr. ver klaard dat hij zoodanigen maatregeldat wil zeggen de verlig- ting van de eischen van het admissie-examenwaardoor de toe treding tot de inrigting gemakkelijk zou worden gemaakt, met belangstelling -te gemoet. zag. Wat is daarop geschied Toen de overgangsperiode was afgeloopen is men daarop teruggeko men en heeft men de eischen doen dalen. Burgemeester en wet houders memoreren dat besluit ook in hun voorstel. Andermaal heeft men echter bevonden dat de eischen nog te zwaar zijn en komt men thans tot een minimum van eischen voor de toe latingdat is: het met vrucht bezocht hebben van de lagere school. Gaat spr. het voorstel na, dan moet hij verklaren, dat hij zich daarmede in hoofdzaak volmaakt vereenigen kan. Waar gesproken wordt, dat de avondschool daardoor niet geheel zal beantwoorden aan 't geen men bij de oprigting zich daarvan voorsteldedaar is dit voor spr. een reden om zich te verheu gen dat daarmede bewaarheid wordt zijn beweren dat de voor stelling, die men zich in der tijd van de burgeravondschool maakteminder juist was. Men zag er toch in eene voortzet ting van dc burgerdagschool. Naar spr.'s wijze van zien lag dit niet in den geest der wet op 't middelbaar onderwijs en kon de toepassing van dat denkbeeld niet strekken in het belang van den bloei dier inrigting. Steeds heeft hij de burgeravond school beschouwd als te zijn eene inrigting van anderen aard dan in de verordening was neergelegd. Zij moest naar zijn oor deel het karakter dragen van eene inrigting, voor de zonen van den ambachtsman van den kleinen handwerksman waar ze dat gene konden leeren 0111 in hun stand naar behooren de maat schappij tc kunnen intreden. Spr. gelooft dusdat men wel doet met het oorspronkelijke denkbeeld van de avondschool te beschouwen als eene voortzetting van de dagschoolofzooals

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 2