158
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871.
leerlingen vele werden aangetroffendie zeer goed tot betaling j
in staat waren jaer bevonden zich zelfs jongelingen uit nabu-
rige gemeenten onder. Men heeft er toen de commissie op ge
wezen dat dit in strijd met de verordening was. Er is toen
meer op gelet en daardoor namen de schoolgelden dan ook we
der belangrijk toe. Tot regt verstand der zaak meende spr. dit
te moeten aanvoeren.
De heer DuparC geeft te kennen, dat, in weerwil van 't door
de heeren Bruiusma en Bloembergen gesprokenezijn genoegen
over het voorstel onverminderd is gebleven, niet omdat er nn
in 't vervolg minder zal worden gedoceerd, maar omdat het
admissie-examen zal worden afgeschaft en de deurenom toe
gang te verleenen nn zoo wijd mogelijk zullen worden 'openge
zet. Heeft spr. goed gehoord dan schrijft de heer Bruinsrna
't geringe bezoek toe aan onkunde der jongelingen, die zich aan
meldden. Maar dit is het juist, wat spr. altijd heeft beweerdnl.
dat de jongelieden niet de vereischte kennis konden bezitten, bij
het programma voor het admissie-examen gevorderden wel
omdat o. a. onder de eischen van het programma de beginselen
der wiskunde voorkwameneen vakdat behalve op de tus-
schenschool le klasse op geene der scholen waarvan de buv-
feravondechool hare leerlingen moet trekken, onderwezen wordt.
roor de leerlingen van die scholen was het dus steeds eene be
paalde onmogelijkheidom aan de eischen te kunnen beantwoor
den zoo ze niet door privaat-onderwijs hadden getracht zich ge
noemd vak eigen te maken.
Wel heeft spr. door een lid van het dagelijksch bestuur hoo-
ren zeggen dat de voormalige teekenschool weinig effect sor
teerde maar hier staat tegenoverdat een ander lid van dat
zelfde bestuur verklaardedat die school zelfs door jongens van
buiten de gemeente spr. meent o. a. uit Sticns bezocht
werd. Had er nu geen andere prikkel bestaan dan door den
heer Bruinsrna opgegeven die jongens zonden zich niet één uur
gaans en meer hebben getroostom het onderwijs te kunnen
ontvangen.
Met genoegen heeft spr. gehoord dat de heer Rooseboom een
voorstel tot verlaging, zoo niet tot algeheele afschaffing van
't schoolgeld zal doen. Nu is 't waar, dat liet hier cene kost
bare inrigting geldtmaar zegt spr. -wanneer wc door af
schaffing van 't schoolgeld een druk bezoek kunnen krijgen dan
heb ik dit nog veel liever dan dat wij b.v. 30 leerlingen heb
ben die iets betalen. Het schoolgeld van deze isvergeleken
bij de kosten der inrigting, toch ook weinig meer dan één drup
pel in de zee. De kennis, die later door de gemeentenaren,
welke het hier geldt, zal worden vergaard, is de beste rente
van het kapitaalvoor deze zaak vroeger en nog steeds uitgegeven.
De heer van Eysinga moet met een kort woord repliceren
op hetgeen door den heer Bloembergen is in 't midden gebragt
tegenover datwat spr. ten opzigte van het voorstel heeft gere
leveerd. Al dadelijk merkt hij op, dat, naar 't hem voorkomt,
de heer Bloembergen de kracht zijner woorden verkeerd heeft
opgevat. Hij gelooft te mogen aannemen dat zijn beweren hij
niemand der leden zoodanigen indruk zal hebben te weeg gebragt als
bij dat geachte lid. Spr. althans heeft geenszins er van gesproken
dat liet collegie van dagelijksch bestuur in verzuim is geweest.
Hij heeft burgemeester en wethoudersdie steeds de adviezen
der commissie van toezigt hebben opgevolgd, niet in gebreke ge
steld. Integendeelhij heeft alleen het feit gereleveerd hoeda
nig hij zich vroeger den loop der zaken heeft gedacht. Dat feit
bestaat en kan niet worden ontkend. Wat dus dc lveer Bloem
bergen daaromtrent in 't. midden bragtmeent spr. te moeten
toeschrijven aan eene minder juiste opvatting. Ook na 't gehoorde
jieeft hij niet de minste reden om met den lieer Bloembergen
een treurzang mede te maken en, terwijl twee leden van het col
legie schoorvoetend hun eigen voorstel aannemen zal hij or uit
volle overtuiging voor-stemmen.
Nog een onkel punt moet spr. uit de rede van den heer Bloem
bergen releveren. Deze vroeg namelijk of men dan maar zoo
voetstoots aan de eischen van het volksvooroordeel had moeten
toegeven. Hieromtrent dienedat ten tijdewaarvan spr. ge
waagdedat volksvooroordeel nog niet bekend kon zijn, de
burgeravondschool was toen eerst in den aanvang, men had
toen nog geen kennis genomen van de meerdere of mindere in
genomenheid van het volk inet de inrigting. Maar spr. heelt
toen gezegddat hij de overgangs-bepalingen wenschelijk achtte,
omdat hij zich van het stellen van hooge eischen weinig goeds
voorstelde en deze evenmin strookten met de bedoeliug der wet
op bet middelbaar onderwijs, welke de vakken der dagschool om
schrijft. maar in de bepaling daarvan voor de avondschool de ge
meenteraden vrij laat.
De heer Rooseboom gelooft zich zoo straks minder juist te
hebben uitgedrukt't is hem althans opgevallen dat men hem
schijnt te houden voor een voorstander van de voormalige tee
kenschool. Dit is geenszins het geval. Eene verbeterde teeken
school zegt spr. moeten wij hebben. De toelichting van
den heer Attema maaktnaar spr. 't, voorkomt, de school ook niet
tot eene middelbare school want wat beteekent het als men een
programma heeftdat niet wordt uitgevoerd Dat programma
echter schrikt de jongens af; het bevat veel te veel; spr. wilei-
ten minste dc scheikunde de technologie de werktuigkunde
de staathuishoudkunde en het boekhouden uit verwijderen. Op
de avondschool worden geene boeken gebruikt. Hoe vraagt
spr. zullen de jongens, die den geneelen dag gewerkt, heb
ben nog geschikt zijn om onderwijs in al de opgenoemde vak
ken te ontvangen Bovendien de uren aan het teekencn besteed,
reduceren het onderwijs in die vakken te veeldan dat men er
iets goeds van zoude mogen verwachten.
De heer Bloembergen doet uitkomen dat hij zoo straks
den heèr van Eijsinga volstrekt niet heeft ten laste gelegd dat
deze het dagelijksch bestuur van verzuim heeft beschuldigd. Hij
heeft bloot willen voorkomen dat ook maar de schijn van ver
zuim ten gevolge der rede van dien spreker tegen diens bedoe
ling op het collegie zou worden geladen. Daartoe heeft hij dc
reden opgegeven waarom men in der tijd is terug gehouden van
een voorstel in den geest van liet nu gedane.
De heer Jongsma beschouwt de afschaffing van 't admissie-
examen als een acht geven op de teekenen der tijden en navol
gen van hetgeen op dat gebied elders geschiedt. De toegang tot
de hoogere burgerscholen wordt sedert eenigen tijd aan niemand
geweigerd bekwaam of nietieder is volgens de laatste minis
teriële beslissingen geregtigd liet onderwijs te ontvangen. Dit
zegt spr. is een naken dat de raad van Leeuwarden wel mag
in het oog houden. Wordt nu dc rijks hoogere burgerschool voor
iedereen opengezetdan komt het hem zeer onraadzaam voor
de burgeravondschool voor sommigen gesloten te houden. Hij
kan dus niet anders dan aan het voorstel zijne onverdeelde goed
keuring te schenken.
De conclusie komt hierop in behandeling.
Op de wijzigingen van art. 2 wordt door den heer Rooseboom
't volgend amendement voorgedragen „De ondergetcekende stelt
voor uit het voorgestelde nieuwe art. 2 te doen vervallen 1
het woord scheikunde"2. de woorden „en technologie"«3.
In t woord „werktuigkunde"4. het woord „staathuishoudkunde",
5. het woord „boekhouden".
Dit amendement, niet ondersteund wordende, blijft buiten be
handeling.
De voorgedragen nieuwe artt. 2 4 en 0 worden hierop ach
tereenvolgend met algemeene stemmen aangenomen.
Nif.uw art. 14.
Dc heer Rengors wonscht cenige opheldering te ontvangen
omtrent de bedoeling van sub. 2. Hij leest daan: Zij die, min
stens 14 jaren oud zijnde, een getuigschrift overleggen van oenen
hoofdonderwijzerdat. zij met vrucht al de klassen van cene la
gere school hebben doorkopen". Wordt deze bepaling letterlijk
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
159
toegepastdan zal het gevolg er van wezen dat b. v. leerlin
gen die voor dat ze ter school komen huisonderwijs hebben ge
noten en daardoor niet in de laagste klasse worden geplaatst
aan de voorwaarde tot toelating niet kunnen voldoen. Spr. ge
looft niet, dat dit de bedoeling der commissie is, waarom hij in
overweging zou willen geven de slotperiode aldus te doen luiden:
„waaruit blijkt, dat zij met vrucht, liet onderwijs aan eene la
gere school hebben bijgewoond."
De heer Attoma zegtdat de bedoeling der commissie was
een zekeren maatstaf te hebben opdat men niet gehouden zou
zijn ieder jongen die zich aanmeldt aan te nemen maar uit
sluitend dezulken van wie meu mag verwachtendat ze van't on
derwijs eenig nut kunnen trekken. Voor dien maatstaf dan heeft
de commissie gemeend te mogen stellen het met vrucht doorloo-
pen van alle klassen der lagere school. Nu kan spr. niet juist
vatten welk verschil er bestaat tusschen de redactie der commissie
en die van den heer Rengers. Misschien zit het hierin, dat de
heer Rengers strijd ziet in de woorden „al de klassen'., Is dit het
gevaldan vindt spr. geen bezwaar het art zoo te redigeren
dat het uit de verklaring blijktdat de leerling de hoogste klasse
der lagere school heeft doorgeloopen. Zoodoende wordt het doel
der commissie eveneens bereikt. Hij stelt daarom voor het slot
van punt 20. te lezen „dat zij met vrucht de hoogste klasse
der lagere school hebben doorloopen".
De heer Rengers vereenigt zich met deze redactie en trekt
daarom zijn amendement in.
Het nieuw artikel 14, gewijzigd overeenkomstig het voorstel van
den heer Attema, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Hiermede de conclusie afgedaan zijnde, vraagt de Voorzit
ter of er bij een der leden ook het voornemen bestaat tot het
doen van een voorstel iu betrekking tot het schoolgeld.
De heer Rooseboom geeft te kennen reeds verleden jaar
een voorstel te hebben gedaan tot verlaging van het -choolgeld
aan de burger dag- zoowel als aan de burger avondschool. Door
verschillende omstandigheden is dat voorstel niet aan de orde ge
steld. Het heeft gewacht op de reorganisatie der avondschool.
Aangezien tot die reorganisatie lieden besloten isdient spr.
thans het volgend voorstel in
„De ondergeteekende stelt voor art, 37 alinea 1 en 2 van het
reglement voor de burger dag- en avondschool te wijzigen als
VOlgt
„10. Het schoolgeld aan de burger dagschool bedraagt voor el-
keu jaarcursus vijf gulden.
„20. Het onderwijs aan de burger avondschool wordt gratis ver
strekt".
„Bij verwerping van punt 2 van dit voorstel stelt de onder
geteekende voor te lezen
„Het schoolgeld aan de burger avondschool bedraagt voor el-
ken halfjarigen cursus drie gulden".
De heer Röngors merkt op dat in den loop der discussie
de daaraan deel genomen hebbende leden langzamerhand zijn
gesplitst in juichende en niet juichende. Spr. behoort tol de laatste
categorie. Al verwacht hij van de voorstellen der commissie van
toezigt eenige verbetering hij kan niettemin nog niet terstond
die schitterende uitkomsten tegemoet zien welke sommige der
leden zich belooven. Had hij met. opzigt tot dit onderwijs gaarne
wat meer doortastende maatregelen zien nemen dit zal voor hem
geene reden zijn om zich tegen het voorgestelde te verklaren.
Er is spr. in het jongste regerings-verslag bewijs genoeg gelegen,
dat men bijna overal nog zoekende is naar eene voldoende re
geling der burgeravondscholen en dat men in die gemeenten
waar men zich het strengst aan de wet houdtde meeste teleur
stelling ondervindt. Een onderzoek naar de ooi-zaken van dat be
droevend verschijnsel zou spr. te ver voeren terwijl hij erkent
vooralsnog geene voldoende middelen tot verbetering te kunnen
voorstellen.
Evenwel in een opzigt wil spr. verdergaan dan de commisssie;
hij acht het namelijk van belang, dat men nu niet meer te angst
vallig zij in de middelen om het goede doe! te bereiken en wenscht
dus met den heer Booseboom het schoolgeld voor de avondschool
geheel af te schaffen. En spr. ziet daarin ook weinig bezwaar,
omdat de schoolgelden van de «avondschool ook bij een ruim
bezoektoch zeer weinig tot bestrijding der kosten zouden bi j
dragen. Inderdaad, spr. vindt reden thans eene schrede verder
te gaan. Immers, wanneer men nu wijst op het bezwaar voor
sommige huisgezinnen om 5 schoolgeld te betalen dan is dit
eveneens geldig wanneer men 3 heft. Men vergete toch niet,
dat de avondschool is bestemd voor den arbeidsstand waaron
der gezinnen worden aangetroffen die evenmin tot het betalen
van 3 als van f 5 in staat zijn. Spr. wil dusna de aange-
bragte veranderingzoo vrijgevig zijn dat de avondschool voor
ieder jongeling van behoorlijken aanleg opensta. In zooverre
vereenigt hij zich derhalve met het amendementhoezeer hij de
redactie van het tweede punt wel wat anders zou wenschen.
De heer Bruinsma vreestdatals 't amendement aange
nomen wordthet gevolg daarvan zal zijn dat vele jongelingen
van 't onderwijs zullen willen profiteren die daarvoor eigenlijk
gezegd onvatbaar zijn. De leerlingen van de burgerdagschool
zullen dan weinig nut van de avondschool hebben omdat ze
tegelijk onderwezen worden met hen die vroeger te weinig heb
ben geleerd.
De heer Joilgsma, zonder de bezwaren van den heer Bruin
sma te willen miskennenmeentdat deze grootendeels wegval
len door 't geen waartoe heden morgen besloten is het vorde
ren van certilicaten van de onderwijzers der scholen van lager
onderwijs die de leerlingen moeten overleggen. En dan vraagt
spr. wat is de maatregel, die men thans neemt? Wat zijn
alle maatregelendie in zake de burgeravondschool genomen
zijn Hij gelooft niet te veel te zeggen dat het alle proefne
mingen zijn. Welnu, voegt hij er aan toe, als de toeloop van
leerlingen, tengevolge van ons straks te nemen besluit, te groot
wordt, wat belet dan den raad om op zijn besluit van heden
terug te komen en een admissie-examen hetzij dan ook eenig-
zins gewijzigd in le stellen
De Voorzitter deelt mede een amendement te hebben ont
vangen tot wijziging van sub 2 van het voorsteldoor het na
melijk te doen luiden „Voor het onderwijs aan de burger
avondschool wordt geen schoolgeld geheven".
De heer Westenberg is in principe geen voorstander ge
weest van verlao-ing van het schoolgeld maar hij vindt zich door
de omstandigheden wel genoopt dit op te geven Hij zal der
halve zich met het le punt van 't voorstel vereenigen maar kan
zich bij het voorstel tot gratis onderwijs aan de avondschool niet
neerleggen. Zoo ver wil hij niet gaan. Hij kan er niet toe
medewerken om al de bezoekers van de avondschool een bre
vet van onvermogen te geven.
De heer JongSDia gelooft, dat het bezwaar van den heer
Westenberg vrij wat van zijn kracht verliest, als men het oog
vestigt op die gemeenten waar alle onderwijs kosteloos gegeven
wordt.
De heer Bloembergen kan zich ook niet vereenigen met
dat gedeelte van 't; voorstel 't welk algeheele afschaffing van bet
schoolgeld voor de burgeravondschool wil hoofdzakelijk op den
grond daarvoor door den heer Westenberg aangevoerd. Hij vreest,
dat men door dit te doen in het vervolg genoodzaakt zal zijn
tot de afschaffing vaii alle schoolgelden over te gaan. En hij
ziet trouwens ook geen reden, om dit onderwijs geneel kosteloos
te verstrekken te minder nog omdat hij zich voorsteltdat
van de inrigting ook gebruik zal worden gemaakt door sommi
gen die de kosten van het onderwijs wel kunnen dragen. Zijn
er al eenigen die dat niet kunnen danimmersheeft de er-