160 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. varing het reeds geleerd dat zij daarin van andere zijde onder steuning vinden. Spr. dunkt, dat, waar de wet wil, dat er tegemoetkoming in de kosten van het onderwijs schoolgeld worde genevenmen dit voorschriftzoo er geene overwegende rede nen tegen pleiten, moet toepassen. Hij meent verder, dat het kosteloos bezoek der avondschool en de belangrijke toename van het getal leerlingen van verschillend gehaltezeer geschikt is om aan de degelijkheid van 't onderwijs afbreuk te doen. De heer Attema is het in zooverre met de tegenstanders van de afschaffing van 't schoolgeld voor de burgeravondschool niet eens, als zij argumenten putten uit de vrees voor overbevolking der school. Spr. gelooft nietdat men daaroverook bij koste loos onderwijs spoedig zal te klagen hebben. Toch kan hij een voorstelom in 't geheel geen schoolgeld te heffen niet aanne men. Daarmede immers wordt een beginsel uitgesproken. Eene schooldie niet valt in het kader der armenscholenwil spr. niet kosteloos hebben opengesteld. Tot dusverre worden op alle gemeentescholen met uitzondering op de armenscholen schoolgelden geheven. En nu komt het spr. voordat men ver keerd doet door de burgeravondschoolwier bevolking men zoe ken moet in den goeden handwerksstand met de armenscholen op eene lijn te stellen. De meeste leerlingen tochdie op de school komen zullen vroeger reeds aan de betaling van school geld onderworpen geweest zijn. Het cijfer van 3 dat door de commissie is voorgedragenstaat in verband met het schoolgeld der tusschenscholen. 't Is voornamelijk dit bezwaardat spr. weerhoudt het voorstel in zijn geheel aan te nemen. Hij ver- eenigt zich echter gaarne met het subsidiaire punt van het voor stel dat eene verlaging tot op j 3 beoogt. De heer Rooseboom wil gaarne toestemmen dat er leerlin gen zullen komen die wel betalen kunnenmaar hij gelooft dat men te veel uit het oog verliest, dat het grootst aantal leer lingen van de armenscholen moet komen. Daar betaalt men geen schoolgeld. Spr. gelooftdat bij het heffen van schoolgeld de proefneming niet zal slagen. De heer bloembergen heeft gewe zen op de vöormalige teekenschool. Ook daar merkt spr. op was verreweg het grootste gedeelte der leerlingen van de beta ling van schoolgeld ontheven. Bestond er kansom eene bepa ling op te nemen dat de leerlingendie vroeger de armenscho len hebben bezocht van de betaling van schoolgeld vrij zullen zijn spr. zou gaarne zoodanige bepaling willen aannemen maar hij vreestdat daartegen wettelijke bezwaren bestaan. Daarom blijft hij op algeheele afschaffing voor de avondschool aandringen. v De heer Rengers moet herhalen wat hij reeds in hoofdzaak zeide /,die het goede wilmoet in deze zaak niet tegen de middelen opzien." 't Is eeti sprong in eene duistere toekomst die men hier waagtdoch spr. ziet daar niet tegen op. Hij put daarvoor de argumenten uit hetgeen de ondervinding elders leert. De verlaging door de commissie voorgesteld is zoo lutteldat daardooi geen enkel leerling zal worden getrokken. Spr. bewijst dit met het meervermelde regeringsverslagwaarin hij zietdat de schoolgelden voor de burgeravondscholen variëren van ƒ2 tot ƒ8. Juist in al de gemeenten, die zich tusschen die cijfers in bewegen toonen hoegenaamd geen verschil aan. Zoo ziet men daarin o. a. dat in Amsterdam met een schoolgeld van slechts ƒ2.50, het getal leerlingen 105 bedraagt, dat is nog niet 1 op de 2000 zielen; in Nijmegen, met 8 schoolgeld, 58 leerlingen, dus betrekkelijk een groot aantal. Daarentegen leveren de ge meenten waar 't onderwijs kosteloos .iseen in 't oog loopend gunstig cijfer, 's Hertogcnhosch o. a. telt 10.3Delft 01Alk maar nu nog slechts 29 doch hierbij moet men in 't oog hou den dat die school maar pas is opgerigtspr. weet ook niet of daar de eischen soms wat hoog gesteld zijn, iets, wat hij wel haast moet afleiden uit de omstandigheid dat zich 86 personen hadden aangemeld een bewijs dusdat daar ambitie genoeg is. Enkele verlaging schijnt dus een onvoldoende maatregel, waar om hij zich bij het radicale middel van geheele afschaffing zal voegen. Het eerste punt van het voorstel wordt hierna met 15 tegen 2 stemmen die van de heeren Bruinsma en Bloembergen aan genomen. Vervolgens komt het tweede punt in stemming waarbij het aangenomen wordt met 10 tegen 7 stemmen, die van de heeren Westenberg, van Sloterdijck Bruinsma, Wijbrandi, Bloember gen Gorter en Attema. De Voorzitter merkt opdat met dezen uitslag het subsi diaire punt van 't voorstel is vervallen. Het geheele voorstel wordt vervolgens met algemeene stem men aangenomen zijnde dientengevolge besloten Het reglement, voor de burger dag- en avondschool in deze gemeente, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 11 Augustus 1870 op nieuw te wijzigen als volgt: Art. 2 te lezen Aan de burgeravondschool wordt onderwijs gegeven in regt- lijnig- en bouwkundig teekenenhandteekenen en boetseren meetkundig rekenen natuurkundescheikunde en technologie werktuigkunde, Nederlandsche taalstaathuishoudkunde en boek houden. Art. 4 te lezen De burgeravondschool wordt verdeeld in twee klassen. In elke klasse duurt de cursus van 1 October tot 1 April. Art. 6 te lezen Het onderwijs aan de burgeravondschool wordt in elke klasse gegeven gedurende hoogstens 17 uren in de week en wel op de zes werkdagen erkende christelijke of andere algemeene feest dagen uitgezonderd. Art. 14 te lezen Als leerlingen op de burgeravondschool worden toegelaten 10. Zijdie na voldoend afgelegd examen van de burgerdag school zijn ontslagen; 20. Zij dieminstens 14 jaren oud zijndeeen getuigschrift overleggen van eenen hoofdonderwijzer, dat zij met vrucht de hoogste klasse der lagere school hebben doorloopen." Artikel 37, alinea 1 en 2te doen luiden: Het schoolgeld aan de burgerdagschool bedraagt voor eiken jaarcursus vijf gulden. Voor het onderwijs aan de burgeravondschool wordt geen schoolgeld geheven. De heer Bloembergen geeft vervolgens te kennendat naar aanleiding van het gevallen besluit, eene wijziging zal moe ten worden gebragt in de verordeningen op de heffing en invor dering van het schoolgeld aan de burger dag- en avondschool welke verordeningen door den koning zijn goedgekeurd. Tot het invoeren der beoogde verandering zal eveneens 's konings goed keuring noodig zijn. Spr. meent dusdat die verordeningen zullen moeten worden herzien waarom hij voorstelt burgemees ter en wethouders uit te noodigende vereischte wijzigingen te willen voorstellen. Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling der voor waarden voor den publieken verkoop van eenige bouwterreinen. (Zie bij lage no. 29.) De conclusie van het voorstel strekt om te besluiten na. Met wijziging van 's raads besluit van 27 Julij 1871, no. 12 te bepalen dat de perceel en bouwterrein nos. 11 tot en met 15 niet verkochtmaar voor de gemeente behouden zullen worden. nb. De voorwaarden waarnaar zal plaats hebben de publie ke verkoop van de perceelen bouwterrein nos. 6 tot en met 10 vast te stellen zoo als die door burgemeester en wethouders ne vens hun voorstel van 12 October 1871 zijn overgelegd, behou Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 161 dens wijziging en aanvulling dier voorwaarden door genoemd eollegiezoodanig als het, in overieg met een door hetzelve aan te wijzen notaris^, zal vermeenen te belmoren „c.'Van het sub a vermeld besluit mededeeling te doen aan heeren gedeputeerde staten van Friesland naar aanleiding van hunne resolutie dd. 10 Augustus 1871no. 8. De heer Wiersma kan zich niet vereenigen met de voorge stelde wijzigingdie ten doel heeft alleen de terreinen nos. 6—10 te verkoopen en de terreinen nos. 1115 voor de gemeente te reserveren. Wanneer men de bij de stukken gevoegde kaait in ziet dan kan men ontwarendat verreweg het grootste gedeelte van het nog aan de binnenzijde der gracht beschikbaar terrein voor de gemeente zou worden gereserveerd. Spr. zou ineenen dat in dat geval het maar beter ware dat overige gedeelte van slechts geringe oppervlakte ook maar voor de gemeente te reserveren want om daarvoor eene publieke verkooping te hou den dat is waarlijk de moeite niet waard. Is het er om te doen, om 'in dit gedeelte der gemeente eene school of een ander ge meentelijk gebouw te stichten welnu zegt spr. aan de overzijde der gracht is daartoe gelegenheid te over. Maar dit nog daar gelaten de grond die het hier geldtis voor het bouwen niet de meest geschikte. Iedereen toch is het bekend dat juist daar langs vroeger de gracht heeft geloopen. Als ge volg daarvan moeten de ddar te stichten gebouwen belangrijk onderheid worden. En nu vraagt spr.of de gemeente niet dwaas zou handelendoorwaar ze zoo vele terreinen heeft juist dat terrein voor het stichten van een gebouw uit te kiezen, waaraan zooveel moet worden te koste gelegd Op grond van een en ander zou spr. liever ziendat de ter reinen nos. 6—15 gezamenlijk overeenkomstig de overgelegde voorwaarden werden verkocht. De heer Westenberg zal zich ook niet met het voorstel ver eenigen speciaal op de gronden door den heer Wiersma aange voerd. Maar er komt nog iets bij reserveert men daar nu weel een gedeeltedan zal dat gedeelte de eerste jaren althans nog onbebouwd blijven. Daardoor zal de uitbreiding der gemeente aan de binnenzijde der gracht nog in geen jaren haar beslag krijgen. Aan de overzijde der gracht heeft men bovendien ter reinen genoeg; daar heeft men eene ruime keus. Dit terrein aan de binnenzijde wenscht spr. dat voltooid wordereserveert men er een gedeelte van, dan ziet men van die voltooijing voor 's hands nietsreden genoeg voor spr. om ook uit het oog punt van welstand tegen het voorstel te stemmen. De heer Rengers zegtdat liet hier eene kwessie betreft waarover hij niet veel behoeft in het midden te brengen omdat hier alles van het individueel inzigt der leden afhangt. Burge meester en wethouders zijn van oordeel geweestdat bij de toe nemende behoefte aan localiteit, deze geschikte gelegenheid met moest worden voorbijgegaan. Uit ondervinding is liet bekend dat de gemeente, wanneer zij voor 'teen of ander doel grond noodig heeftdezen zeer duur betalen moet. Daarom achtte men het verkieslijk dit terreindat zieh voor het bouwen van eene school zoo zéér aanbeveeltte behoudenvooral ook met het oog ou de omstandigheiddat in het zuidwestelijk deel der ge- ineente geene zoodanige inrigting aanwezig is. Men oordeelde hét voordeeliger eenigen tijd de rente van de waarde van den grond te derven, dan later, wanneer men er behoefte aan heeft, het dubbele van de waarde te besteden. Wat het terrein aan de overzijde der gracht betreftgelooft spr., met het oog op de plan nen die daarvan reeds gemaakt en de besprekingenwelke daaromtrent bereids gevoerd zijnte mogen zeggendat dit ter rein weinig voor het stichten van eenig publiek gebouw geschikt is. De distantie is te ver, terwijl men, om daar te komen, de Prins Hendriksbrug moet passeren die dikwijls wordt afgedraaid en daardoor oponthoud veroorzaakt. Intusschen zooals spr. reeds in den aanvang zeidede zaak hangt veel van 't individueel in zigt afwaarom hij gelooft het beste te doen haar aan de beslissing van de vergadering over te laten. Hij echter is door 't aange voerde niet van zijne zienswijze teruggebragt. De lieer Wiersma is het niet met den heer Rengers eens, waar deze beweerdedatwauneer eene school aan de buiten zijde der gracht werd geplaatstdeze verder af zoude zijn. Als men toch de stad met dat terrein uitbreidtdan wordt dat bij de stad getrokken en staat in betrekking met dat gedeelte het gebouw niet verder af, maar digter bij. Spr. acht het zeer ge- wenschtdat ook in het gedeelte, dat buiten de gracht zal wor den bebouwd't een of ander publiek gebouw verrijze. Er zijn genoeg gemeentelijke instellingendie daarvoor kunnen in aanmerking komen. Nog zij opgemerkt, dat, wanneer de bouwterreinen 615 worden in veiling gebragt en daarbij geen genoegzame prijs wordt geboden meu ook nog altijd de gelegenheid heeft den koop niet toe te wijzen en daarentegen de terreinen voor de gemeente te reserveren. Op den voorgrond stelt spr.dat de verkoop van die vijf kleine bouwterreinen zijne raison d'être mist en hetwil men terreinen reserverenbeter ware ze alle tien te behouden. De heer Jongsma deelt zeer het hoofddenkbeelddat aan het voorstel van burgemeester en wethouders ten grondslag ligt. Hij verschilt echter men hen in de uitvoering van dat denk beeld. Hij wil niet in herhaling vallen van 't geen reeds gezegd is tegen het voorstel. Alleen wil hij opmerkendat het voor de gemeente beter is te bouwen op vasten grond b. v. op de plek waar op 't oogenblik nog een gedeelte van den berg aan wezig is. Waarom, vraagt spr., behoudt men zich dien grond niet tot het beoogde einde voor? Hoezeer spr. derhalve het hoofddenkbeeld van 't voorstel deeltziet hij zich echter door de aan dat denkbeeld te geven uitvoering genoodzaakt er tegen te stemmen. Punt a der conclusie, in omvraag gebragt, wordt verworpen met 13 tegen 4 stemmen die van de heeren Rengers, Bruinsma, Bloembergen eii van Eijsinga. Punt b. De Voorzitter Stelt naar aanleiding van de verwerping van punt a namens burgemeester en wethouders, voor te lezen «nos. 6 tot en met 15." Aldus gewijzigd wordt punt b met algemeene stemmen aan genomen. Punt c. De Voorzitter zegtdat door de verwerping van punt a dit punt als vervallen kan worden beschouwd. Zijnde als gevolg van een en ander besloten De voorwaardenwaarnaar zal plaats hebben de publieke verkoop van de perceelen bouwterrein nos. 6 tot en met 15 vast te stellenzooals die door burgemeester en wethouders nevens hun voorstel van 12 October 1871 zijn overgelegd, behoudens wijziging en aanvulling dier voorwaarden door genoemd eollegie, zoodanig als hetin overleg met een door hetzelve aan te wijzen notariszal vermeenen te behooren. De vergadering wordt hierna door den Voorzitter gesloten. Bijvoegsel, behoorende bij de Leecwarder Courant. 26

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 5