190 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. den 2 September 1871 no. 2 is vastgesteld op ƒ1800 en de raad verpligt is krachtens art. 205 littera a der gemeentewet deze som jaarlijks op de gemeentebegrooting te brengen. Overwegendedat de raad onbevoegd is deze jaarwedde zon der 'skonings goedkeuring tot een lager of een hooger bedrag uit te trekken en dus ook onbevoegd is te achten door het toe kennen eener jaarlijksche toelage tot belooning voor ambtsver- rigtingendie jaarwedde daadwerkelijk op indirecte wijze te verhoogen. Overwegendedat dit zoude geschieden door krachtens raads besluit van 24 October 1839 op de gemeen tebegrooting voor 1872 in uitgaaf te stellen de som van 250 als toelage voor den commissaris van politie voor de waarneming van het openbaar ministerie bij het kantongeregt. Overwegendedat dus dit raadsbesluit behoort te worden in getrokken. Gezien behalve de aangehaalde wetsartikelen nog de koninklijke besluiten van 2 September 1871 no. 2 en 10 Augustus 1871 no. 15. Besluit. a. In te trekken het raadsbesluit van 24 October 1839 no. 6. b. Burgemeester en wethouders op te dragen van het sub a genomen besluit den commissaris van politie in kennis te stellen. 11. Voortzetting der behandeling van de gemeentebegrooting voor 1872. Uitgaven. Hoofdstuk Iafd. 1 art. 5b. De heer Bloembergen stelt namens burgemeester en wet houders voor dit onderdeel van art. 5 te doen vervallen en het artikel in zijn geheel uit te trekken op ƒ1800. De heer Rengers heeft in de min of meer overhaaste wijze, waarop deze gewigtige aangelegenheid is behandeld wel eenig bezwaar gezien. Spr. had, indien het mogelijk ware geweest, eene andere wijze van handelen waardoor niet in strijd met 's raads kennelijke bedoeling het tractement van den commissaris feitelijk met ƒ250 werd verlaagd, den voorkeur geschonken. Op dit oogenblik zit er wel geen andere weg opdan zich met het voorstel van burgemeester en wethouders te vereenigen maar voor 't vervolg zou spr. wenschendat dergelijke besluiten niet bij de behandeling der begrooting werden uitgelokt. De heer Jongsma gelooft te mogen zeggen dat niemand meer dan hij den vorm betreurtdie hij heeft moeten kiezen. Doch wanneer hij het oog vestigt op het tal van besluiten, die in de laatste vergadering op voorstel van burgemeester en wet houders tot tractementsverhooging zijn genomenalle welke be sluiten op deze begrooting van invloed zijn, dan verwondert het hem zeer thans over een* gebrek in den vorm door een lid van dagelijksch bestuur te worden hard gevallen. Maar spr. komt ook tot eene geheel andere conclusie. Hij gelooftdat wanneer hij zelfs op het laatste oogenblik eene onwettigheid ontdekt, het dan zijn pligt is een voorstel te doenom die onwettigheid weg te nemen. De heer Rengors had met zijne zeer algemeene opmerking volstrekt niet de bedoeling den heer .Jongsma hard te vallen. Ook bedriegt die spr. zich wanneer hij de onlangs behandelde beslui ten tot tractementsverhooging op eene lijn stelt met de thans gevallen beslissing. 'tEenigste wat hij dus den heer Jong sma te zeggen heeft is ditdat de gevallen die hi j noemde lang niet gelijk staan met het straks genomen besluit. Burge meester en wethouders hebben, ja kort voor de behandeling (Ier begrooting eenige voorstellen tot tractementsverhooging ingediend; maar juist met het doel zooals ook geschied is, om die geheel op zich zelf en afgescheiden van de begrootingdiscussiën te be handelen. Men heeft daarbij volgens spr. te regt begrepen dat questien waarbij een beginsel wordt uitgemaaktniet voor eene behandeling in transitu geschikt zijn. De heer van Sloterdijck heeft eene aanmerking op den vorm van 't voorstel van burgemeester en wethouders. Wan neer het onderdeel b vervaltdan is het eenigzins vreemd nog te lezen „a. vaste bezoldiging." Spr. geeft in overweging a en b beide te doen vervallen en het bedrag der jaarwedde achter de omschrijving, aan de onderdeelen voorafgaande, te stellen. De Voorzitter gelooft, dat dit ook de bedoeling was. De heer Bloembergen bevestigt, dat het collegie geene andere bedoeling had dan de door den heer van Sloterdijck geschetste. Hij heeft echter meer bepaald net woord gevraagd naar aanleiding van 't gesprokene door den heer Rengers met wien hij niet de overtuiging heeft, dat werkelijk de meerderheid van den raad de overtuiging heeft uitgesproken dat aan den commissa ris van politie eene bezoldiging van ƒ2050 behoorde te worden verzekerd. Spr. meent althans in het midden te moeten bren gen dat destijds wel degelijk is gewezen op het twijfelachtige of de waarneming van het openbaar ministerie bij 't kantonge regt voortdurend aan den commissaris van politie opgedragen zou blijven. Hij herinnert het zich nog, dat is aangehaald een ontwerp van wetwaarin een ander beginsel zou opgenomen zijn volgens 't welk die functie aan een specialen ambtenaar zou worden opgedragen. Over t geheel, zegt spr., is toen wel degelijk uitgesproken dat het behoud dier functie ook thans geheel af hangt van de zienswijze des burgemeestersdie bevoegd is haar aan den commissaris van politie op te dragendoch zonder daar toe gehouden te zijn; kortom, dit staat vast, dat er een amen dement is geweestdat de strekking hadomwilde men den commissaris van politie deze 250 laten behouden alsdan de jaarwedde niet met 600 maar met ƒ400 te verhoogen. Spr. is derhalve niet overtuigd dat de raad zoo bepaald het tracte ment van dezen ambtenaar op ƒ2050 heeft willen brengen. Wat hem persoonlijk betreftwil spr. gaarne verklaren dat bij hem indertijd het idee vast stond, dat die emolumenten van ƒ250 wel spoedig niet meer zouden genoten worden. Hierna wordt op voorstel ran den voorzitter zonder hoofde lijke stemming besloten art. 5, met weglating van de onderdee len a en J uit te trekken op ƒ1800. De Voorzitter Stelt naar aanleiding van het in de avond- zitting vanjl. donderdag genomen besluit voor, onder hoofdstuk V het volgend art. 8 uit te trekken. Vergoeding voor het in gebruik nemen van land voor den aanleg eener schietbaan be- noodigd ƒ160. De heer van Sloterdijck heeft tegen dit voorstel geen be zwaar maar vraagt of de plaats voor dezen post wel onder dit hoofdstuk is. De omschrijving er van is immers „kosten van „het onderhoud der gemeente-eigendommen en de wegens die „eigendommen verschuldigde lasten." 't Is zeer de vraagof deze kosten wel onder kosten van onderhoud zijn te rangschik ken. Zou niet meer eigenaardig deze post een plaats vinden onder hoofdstuk VII of hoofdstuk IV De Voorzitter merkt opdat men door den post onder hoofdstuk VII te brengen zou beslissen dat deze uitgaaf tot de kosten óf van militie óf van schutterij behoort. Omdat het hier een last betreftdie tijdelijk op een eigendom der gemeente kleeft, meenden burgemeester en wethouders hem hier te moeten aan brengen. De heer van Slotördijck kan de juistheid dezer opmerking niet ontkennen. Er zou zelfs nog eene andere opmerking te maken zijn namelijk deze dat men dan zou erkennengehou den te zijn eene schietbaan voor gemeente-rekening aan te leg gen. Spr. stelt zich dus tegenover het voorstel geene partij. De heer Bloembergen zegt, dat het bij 'tcollegie overwo- n iswaar deze post het gevoeglijkst zou geplaatst zijn. Men daarbij van het denkbeeld uitgegaan dat het zijn nut heeft de baten en opkosten van gemeente-eigendommen met een oog opslag te kunnen overzien. Dit zal men kunnenwanneer deze vergoeding op dit hoofdstukdat alle kosten van onderhoud lasten enz. omvat, aanbrengt. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. De heer Attöma zou wel eens willen weten of 't. niet re gelmatig zou zijn dezen post aan te brengen onder afd. V van hoofdstuk VII. Het laatste art. dier afd. luidt„Restitutie van „ontvangen huur van een door de gemeente gedurende den huur- „tijd verkocht perceel land." Spr. dunkt, dat ook dit eene uit- keering iswel niet door eene wet aan de gemeente opgelegd maar toch volgens een contract, 't. Intitule van het hoofdstuk spreektwel is waarvan wetten maar spr. zou meenen dat zoodanig contract ook eenigzins als wet te beschouwen is. 't ls de wet volgens welke de gemeente de uitkeering doet. Van deze beschouwing zal men zeker ook bij het aanbrengen van het laatste art. der afd. zijn uitgegaan en om nu zooveel mo gelijk eenvormigheid in toepassing te brengen zou spr. er voor wezen ook hier het contract voor de gemeente als eene wet aan te merken. De heer Bloembergen zegtdat juist, de opmerking van den heer Attemadat het. intitule van 't. hoofdstuk spreekt van wetten het collegie er toe gebragt heeft dezen post niet onder de door dien spr. bedoelde afdeeling aan te brengen. Spr. zou veeleer toegeven dat het laatste art. van die afd. ook daar mis plaatst is, dan dat hij geneigd zou zijn den voorgestelden. post ook daar aan te brengen. Spr. gelooft werkelijk datwanneer men in aanmerking neemtdat onder hoofdstuk V alle lasten en kosten van onderhoud van eigendommen gevonden worden het dan ook geraden mag worden geacht dezen lastpost daar aan te brengen. De zathe toch waarvan het land deel uitmaakt behoort aan de gemeente en blijft haar behooren. Slechts het voor de schietbaan benoodigd gedeelte wordt er van afgezon derd. Wil men nu goed kunnen beoordeelen wat zij der ge meente opbrengt, dan moet hier deze last vermeld zijn. Het voorstel wordt hierna aangenomen zonder hoofdelijke stemming. Lit. b van art. 8 van afd. I van hoofdstuk I wordt op voor stel van burgemeester en wethouders met algemeene stemmen verhoogd met ƒ200. Hoofdstuk III, afd. V, art. 1. De heer Bloembergen geeft in overweging op dezen post terug te komen. Naar aanleiding van de verhooging der uitga ven voor de straatverlichting met 2000 rekent men op eene meerdere productie van 20,000 stóres gas daarvoor heeft men noodig 1250 hectoliter steenkolen die eene uitgaaf vorderen van 1000. Spr. stelt voor dezen post met gemeld cijfer te verhoogen. De heer Westenberg vraagtof onder deze som ook be grepen zijn de kosten voor den aanmaak van lantaars. De heer Bloembergen zegtdat die aanmaak door de fabriek geschiedtzonder dat daarvoor hier op de begrooting een cijfer behoeft te worden aangebragt. Die aanmaak zelf is begrepen onder den post „aankoop en onderhoud van werktui gen enz." Daarvoor is wel een zoo hoog bedrag geraamd dat de kosten van de te plaatsen lantaarns daaruit kunnen worden bestreden. Bovendien zijn er nog lantaarns voorradig, zoodat spr. geen noodzakelijkheid ziet dien post te verhoogen. Het voorstel van den heer Bloembergen tot. verhooging van art. 1 met /1000.- wordt hierna met algemeene stemmen aan genomen. III. De Voorzitter't. noodig keurende eene vergadering met gesloten deuren te houden heft de openbare tijdelijk op. IV. Na heropening der vergadering wordt met de behande ling der begrooting voortgegaan. Inkomsten. Hoofdstuk I. Afd. I. Art. 1 wordt met algemeene stemmen aangenomen. Hoofdstuk II. Afd. I. 191 De artt. 1 en 2 worden met algemeene stemmen aangenomen. Afd. II. Art. 1 wordt op voorstel van de commissie verhoogd met ƒ300.-. Afd. IV. Art. 1 wordt aangehouden tot na de behandeling der overige posten. Afd. VI en VII worden met algemeene stemmen aangenomen. Afd. VIII. Art. 1 wordt met algemeene stemmen aangenomen. Art. 2. De heer van Eijsinga herinnert er aan dat naar aanlei ding van een door hem gedaan voorstel in der tijd aan burge meester en wethouders is opgedragen om met hunne ambtge- nooten in de gemeente Leeuwarderadeel over de opheffing van dezen tol in overleg te treden. Hij veroorlooft zich thans de vraag, of de stand dezer zaak reeds zoover gevorderd is, dat daaromtrent eenige mededeeling kan worden gedaan dan wel of het collegie zich wenscht voor te behouden dit later te doen. De omstandigheiddat de tol op nieuw wordt uitgetrokken leidt spr. er toe dit onderwerp thans ter sprake te brengen. Het zal hem aangenaam zijn daaromtrent eenige mededeeling te ont vangen. De heer Bloembergen is bereid den vorigen spr. namens het collegie van antwoord te dienen. Hij vangt aan met op te merkendat het bedoelde voorstel het collegie herhaalde malen heeft bezig gehoudendat het tot een van die onderwerpen be hoort, die de meeste bespreking vereischen. Voor korten tijd was het collegie gereed een voorstel te doentoen zich een om standigheid opdeed die op dat voorstel van invloed is geweest. Nog voor weinige dagen heeft er eene conferentie met den bur gemeester van Leeuwarderadeel plaats gehad en spr. durft ge rust de verzekering te gevendat het niet lang zal aanhouden of er wordt een voorstel gedaan. De behandeling der aangele genheid heeft echter niet zoo tijdig kunnen vorderendat er gelegenheid bestond om in de ontwerpbegrooting eene wijziging voor te dragen. De heer van Eijsingadankzeggende voor de ontvangen iulichtiugenheeft geen bezwaar om voor 't oogenblik den voor gestelden post aan te nemenmaar behoudt zich voor op de zr.ak terug te komenzoodra de loopende pachttijd ten einde spoedt. Art. 2 en litt. a en b van art. 3 worden hierop aangenomen met algemeene stemmen. Lit. c wordt op voorstel van burgemeester en wethouders ver laagd met ƒ6. en uitgetrokken op ƒ12. Litt. di van art. 3 en de artt. 4 en 5 worden met alge meene stemmen aangenomen. Art. 6. Lit. a wordt op voorstel van burgemeester en wethouders verhoogd met 305. Lit. b van art. 6 en de artt. 79 zoomede lit. a van art. 10 worden aangenomen met algemeene stemmen. Lit. b van art. 10 wordt op voorstel van burgemeester en wethouders verminderd met ƒ150, lit. c met algemeene stemmen aangenomen en lit. d op voorstel van burgemeester en wethou ders met ƒ400 verhoogd. Lit. em van art. 10, art. 11 en onderdeel 1 van art. 12 worden aangenomen met algemeene stemmen. Art. 12. Onderdeel 2 wordt op voorstel van burgemeester en wethou ders verhoogd met ƒ2000. Onderdeel 3. -j

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 2