196 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871. jaar onderhands in huur af te staan een gedeelteter grootte van 81 metervan het aan de gemeente behoorend gebouw „de Harlingerstal"kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie D, no. 262, plaatselijk gekwoteerd letter P, no. 138 voor eene jaarlijksche huursom van tachtig gulden en zulks op de bestaande, in het huurcontract van 15 December 1870 opgeno men voorwaarden en onder de speciale bepaling, dat partijen zich wederzijds het regt blijven voorbehouden de huurovereen komst na afloop van het eerste huurjaar te doen eindigen mits daarvan zes maanden te voren schriftelijk kennis worde gegeven. 2. Voor stil van burgemeester en wethouders tot onderhandsche ver- pachting van de veemarktgelden. Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van Friesland aan Hermanus Kuilenbergkoopmanen Heere van der Werf, winkelier, beide te Leeuwarden wonende, on derhands te verpachten de opbrengst van de veemarktgelden op de voorwaarden vermeld in de overeenkomst van den 17 Oc tober 1868 over een tijdvak, aan te vangen op den leJanuarij 1872 en te eindigen met de inwerking treding van de nader vast te stellen verordening op het heffen der veemarktgelden en uiterlijk met den 31 December 1872, en zulks in geval de pacht tijd zal loopen over 12 maanden tegen eene som van ƒ1300 over 9 maanden tegen 850 en over 6 maanden tegen 500. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de inning der bruggelden aan de Vlietster- en Boomsbruggen en tot nadere regeling van de bezoldiging van den wachter bij deze bruggen en van dien bij de Potmargebrug De vergadering zich met de conclusie van 't voorstel vereeni- gendebesluit met algemeene stemmen 10. De invordering der bruggelden geheven wordende aan de Vlietster- en Boomsbruggen in deze gemeentevan den 12 Mei 1872 tot den 12 Mei 1873 door middel van gaardering te doen plaats hebben. 20. Met wijziging van 's raads besluit van 23 Februarij 1871, no. 7 te bepalen dat de belooning van de brugwachters tevens gaarders der bruggelden bij de Vlietster- en Boomsbruggen en bij de Potmargebrug zal bedragen zes gulden per week bene vens het vrije gebruik van eene elk hunner aan te wijzen wo ning, in te gaan den 12 Mei 1872. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de inning der bruggelden aan de Noordcr-Vrouwenpoort- en Harlingervaartbruggen. De conclusie van het voorstel luidt als volgt 10. De invordering der bruggeldengeheven wordende aan de Noorderbrug, de V rouwen poortbrug en de Harlingervaartbrug van den 12 Mei 1872 af door middel van gaardering te doen plaats hebben. „20. De belooniug der brugwachterstevens gaarders der bruggeldenbij de sub 1 vermelde bruggen te bepalen op zes gulden per weekbenevens het vrije gebruik van eene elk hun ner aan te wijzen woning." De heer Wiersma kan zich niet met dit voorstel vereeni gen. Hij blijft gelooven dat de inning der bruggelden bij ver pachting nog steedsevenals toen de raad in beginsel daartoe beslootboven gaardering aan te raden is. Sedert dien tijd zijn er trouwens in spr's oog ook geene omstandigheden voorgeko men die eene wijziging in het eenmaal aangenomen beginsel wenschelijk maken. De inning bij verpachting is bij een raads besluit als regel aangenomen. Van daar dan ook het voorstel van burgemeester en wethoudersdat eene afwijking van dien regel beoogt. Al dadelijk wenscht spr. te zeggen datwanneer hij zoo even gestemd heeft voor het voorstel om de bruggelden aan de Vlietster- en Boomsbruggen van 12 Mei 1872 tot 12 Mei 1873 bij wijze van gaardering te doen geschieden hij dit alleen gedaan heeft met het oog op de bijzondere omstandigheiddat die bruggen zullen worden vernieuwd en het zou zijn te voor zien datwerden deze bruggelden verpachtmen dan weder zou worden lastig gevallen met requesten om kwijtschelding der pachtsommen wegens stremming der scheepvaart. Deze omstan digheid geldt niet bij de bruggen waarvan in het tegenwoordig voorstel de rede is. De motiven waarop dat voorstel steunt zijn naar spr's. oordeel zwak. In de eerste- plaats wordt gezegd, dat gaardering wenschelijker dan verpachting is, omdat gaarders meer dan pachters van de gemeente afhankelijk zijn. Waarona pachters niet even zoo van de gemeente afhankelijk zijn als gaarders verklaart spr. niet te begrijpen. Immers, men kan ze door contractuele bepalingen envenzeer afhankelijk maken, 't Is waar gaarders zijn ambtenaren der gemeente maar toch is hetnaar spr. meentboven twijfel verheven dat in de voor waarden van verpachting bepalingen zijn op te nemenzelfs van dien aard dat de pachter bij niet voldoening aan het hem op- gedragenevan de pacht kan worden ontzet en daarenboven in eene zware boete vervalt. In dien zin is een pachtcontract zoo danig te makendat het ten volle de instructie eens gaarders kan vervangen. Het tweede mQtief isdat men aan gaarders zwaardere ver- pligtingen dan aan pachters kan opleggen. Ook dit begrijpt spr. niet. Hij kan zich niet voorstellen dat in een contract niet de zelfde verpligtingeu kunnen worden neergeschreven dan in eene instructie. Het staat bij hem op den voorgrond dat men èn aan pachters èn aan gaarders dezelfde verpligtingen kan opleg gen. Beide moeten zich gedragen naar de voorschriften hen door het gemeentebestuur te geven. Het derde motief en dit schijnt het zwaartepunt uit te ma ken is, dat de goede bediening der brug bij gaardering beter dan bij verpachting gewaarborgd is. Dit. zegt spr. is een argument, afkomstig van het breken der bruggen. Toen des kundigen voor twee jaar een onderzoek instelden naar de oor zaak van het breken der VTOuwenpoortbrug is door hen op de bediening der bruggen gewezen en aangeroerd dat deze wel de oorzaak van het breken zou kunnen zijn. Men heeft dit toen naar spr. dunktwel wat veel op den voorgrond gesteldzonder er echter voldoende gronden voor bij te brengen althans, feiten, die dit zouden kunnen staven zijn niet aangevoerd, 't Is meer een idee geweestdat bij verpachting slechter dan bij gaardering de bruggen bediend worden waarom moet spr. al weê* ver klaren "niet te begrijpen. Wilde hij op die gevolgtrekking door gaan dan zou de Prins Hendrikbrug op liet oogenblik in den besten toestand moeten zijn omdat men bij die brug een door gemeente aangestelden wachter heeft. Juist het omgekeerde is waardie brug verkeert in een bepaald ongunstigen toestand. Doch spr. wijt dien mingunstigen toestand geenszins aan de be diening want de wachter kan de brug niet goedmaken wan neer ze van slechte constructie is. Het derde motief heeft der halve voor spr. geen kracht van bewijs. Tegenover deze motiven stellen burgemeester en wethouders dat de bruggen bij .gaardering minder dan bij verpachting zullen opbrengen. Hoe het komt dat men gerust die conjectuur kan maken, verklaart spr. evenmin te begrijpen want er zullen toch altijd hoe ook de bruggelden worden geheven wel het zelfde getal schepen passeren. En daarbij de pachters moeten toch ook leven. Spr. kan niet gelooven dat er iemand gevon den wordtdie de risico op zich zou willen laden zonder er van verzekerd te zijn er wekelijks minstens f 6 mede te ver dienen. Voorshands ziet hij dus geen reden waarom de brug gen bij gaardering minder zullen opbrengen. Maar al te waar is het daarentegen, dat het besluit der publieke verpachting een gevolg is geweest van de omstandigheid dat de brug gen bij gaardering minder opbragten. Hetzelfde is het geval geweest met de rijkstollen. Deze werden vroeger ook altijd gegaarderd men oefende op de gaarders een streng toezigt uit; dikwijls gebeurde het zelfs, dat er een ambtenaar hier of daar geplaatst werdom het getal passerende rijtuigen te obser veren en dan 's avondswanneer de gaarder zijn boek had afgesloten ging controleren of het getal door den gaarder aan- gebragte streepjes met het zijne overeenstemde. Spr. gelooft Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871 197 nietdat de gaarders van bruggelden in deze gemeente ooit zoo volledig boek hebben moeten houden evenmin als hij 't er voor houdtdat dusdanig toezigt hier is uitgeoefend. In iéder geval hoe streng het toezigt bij liet rijk ook ware toch is men tot verpachting overgegaan en bedriegt spr. zich nietdan brengen de tollenten minste die in de nabijheid dezer gemeente thans aanmerkelijk meer dan bij gaardering op. Op grond van deze ondervinding mag hij aannemendat ook in' deze gemeente de bruggelden minder bij gaardering dan bij verpachting zullen opbrengen. En dan vraagt hijof voor die vermindering gron dige argumenten ziju aangevoerd. Hij gelooft het niet, ja, hij is van oordeeldat men van een pachter veel eerder een naauw- lettende zorg voor de brug mag verwachten dan van een gaar der. Neem slechts het voorbeeld dat door toedoen van den persoonmet de bediening der brug belast aan de brug een gebrek ontstaatwaarvan stremming der scheepvaart het gevolg is. Is nu de persoon een pachterdan zal men hem kwijtschel ding van een gedeelte der pacht kunnen weigerenhij zelf draagt dus de schade van zijne achteloosheid inaar is dé per soon een gaarderdan kan men hem wel van zijne bediening ontzetten maar de gemeente lijdt dan toch de schade. Spr. meent dus gerust te mogen zeggendat een pachter veel meer belang bij eene goede bediening der brug heeft dan een gaarder. Wat overigens die goede bediening betreft, zoo gelooft spr.dat het op den weg der politie ligt, om tegen grove misbruiken in die bediening te waken. Hij resumeert als gevolg van een en ander, dat de argumenten van het voorstel zwak zijn en er dus geene gegronde aanleiding bestaat af te stappen van het eens genomen besluit tot inning der bruggelden door middel van ver pachting. De heer R,0ng0rs herinnert het zich nietof hij vroeger be hoord heeft tot de voor- dan wel tot de tegenstanders bij het besluit tot verpachting der bruggelden doch dit weet hij wel dat de ondervinding hem heeft doen bespeurendat aan dat stelsel veel bezwaren zijn verbondenbezwarendie hem vurig doen hopen dat men van dat beginsel terugkome. Het beginsel van verpachting beveelt zich alleen aan door een zeker Pmantiëel voordeel. Dat voordeel echteris in spr's. oog meer schijn dan wezen. Al is het feit moeijelijk met cijfers te staven, toch acht hijdat de verpachting der bruggen aan de gemeente meer dan het tiendubbele heeft gekost van het geringe voordeel daardoor oogenschijnlijk verkregen. Spr. is het in geenen deele met den heer Wiersma eens, dat dezelfde nadoelen ook de gaar dering aankleven. Bruggen zijn gemeente-eigendommen die een voortdurend naauwlettend toezigt vereischen. Ziju nu pachters in den regel menschen die daartoe geschikt zijndiezooals de vorige spr. meent, voor de bruggen zorg zullen dragen alsof het hun eigendom waren? In geenen deele. De ondervinding heeft geleerd, dat het meestal menschen zijn die een sommetje hebben bespaard of een klein pensioen genieten en door het uïtzigt op eene nette woning verlokt, met de minste moeite het bruggeld trachten te innen om daaruit de pacht te voldoen. Men kan nu wel een zeer streng contract maken maar de ervaring heeft het geleerd datal maakt men ook een contract van honderd artikeleneen onwillige en ongeschikte pachter nog honderd ge legenheden heeftom de gemeente schade toe te brengen, zonder dat eenig verhaal kan worden uitgeoefend. Met gaarders zal dit in zeker opzigt ook wel zoo zijn doch men vergete nietdat het bestuur de gelegenheid heeftdie men bij pachters ten eenen- male mist, om personen te kiezen van wie men eene eerlijke en getrouwe naleving hunner verpligtingen verwachtten kan en die door hun eigen belang tot een goed toezigt worden genoopt. Eene controle van de politie over de brugwachters zou spr. dan ook vrij doelloos achtendaar er geen enkel motief bestaatom een gemeentelijk brugwachter minder te vertrouwen dan een gemeentelijk politieagent. Spr. wijst er verder op dat het dik wijls gebeurtdat een pachter zich aan nalatigheid schuldig maaktdieofschoon niet van dien aard om daarom het contract op te zeggenvoor de gemeente toch schade medebrengt. Zoo noemt hij slechts het te laat afdraaijen der bruggenwaardoor de schepen er tegen aanvarenwat reeds voor de gemeente nadeelige gevolgen heeft opgeleverd. Spr. wijst ten slotte op de besprekingen, die omtrent dit onder werp in de sectiën zijn gevoerd, waaruit hij de verwachting put, dat de raad evenzeer als burgemeester en wethouders genegen zal zijn het stelsel van verpachting der bruggen als regel te laten varen. De heer "Wl0rsiHci merkt opdat de heer Rengers thans duidelijk heeft uitgesproken, wat hij slechts gistenamelijk dat do overtuiging bestaat dat het breken der bruggen een ge volg is van de verpachting der bruggelden. Spr. heett dit tot dus ver nog van niemand gehoorden hij gelooft trouwens ook, dat deze bewering moeijelijk is vol te houden. Zijns inziens is het breken der bruggen meer een gèvolg van gebrek in de con structie. 't Zou moeijelijk uit te maken zijndat de verpachting daarvan de oorzaak is. Dit isdunkt spr. eene zeer gewaagde conjectuur. Spr. zou dan even goed den alles behalve gunstigen toestand der Prins Ilendrikbrug kunnen wijten hieraan dat daar op door de gemeente een wachter is gesteld. Hij zal echter de laatste zijn dezen wachter daarvan de schuld te geven want al heeft men bij die brug ook den besten wachter van de wereld de toestand der brug zal er niet door verbeteren dewijl spr. hem houdt voor een gevolg van gebrek aan de constructie.' Doch evenmin mag inen het breken der bruggen aan de verpachting wijten. Het aanvaren van schepen waarvan de heer Rengers sprak, bewijst niets als niet tevens wordt aangetoond, dat dit niet zou zijn geschied zoo de bruggen door gaarders werden be diend. Dat de meeste pachters de bruggen uit aardigheid of enkel door de nette woning verlokt zouden pachten, komt spr. ook nog al twijfelachtig voor. Hij heeft althans gehoord dat vele brug gen met moeite worden gedraaid en zelfs is hij er wel getuige van geweestdat den pachter bij het afdraaijen een zucht ont snapte zeker een bewijsdat het niet. zoo' gemakkelijk gaat. En als men er dan op let, hoe dikwijls de bruggen gedraaid worden dan gelooft spr. niet te mogen aannemen dat er per sonen zullen gevonden worden die dit. zullen willen doenzon der er eene goede belooning voor te genieten. Waarom de politie geen toezigt op de brugwachters kan houden is spr. niet duidelijk. Hij meent tochdat de politic moet toezien op alle overtredingen of misbruiken zonder onderscheid wie er zich aan schuldig maaktdus ook op die van andere ambtenarenals men althans de brugwachters als ambtenaren wil beschouwen. De Voorzitter zegt, dat het in den aard der zaak ligtdat, wanneer burgemeester en wethouders niet overtuigd waren dat de bediening der bruggen door gaarders voor 't onderhoud voor- deeliger za! zijn zij dit voorstel niet zouden hebben gedaan want voor hen is het veel gemakkelijker jaarlijks eene verpach ting te houden als telkens uit te zien naar geschikte personen. Wel degelijk is het collegie er van doordrongen, dat bij gaar dering het onderhoud der bruggen minder groote offers zal eischen en dit is ook het hoofdmotief van het voorstel. Punt 1 der conclusie wordt hierop aangenomen met 13 tegen 5 stemmendie van de heeren BrungerWiersmaGorter Rooseboom en van Valkenburg en punt 2 zonder hoofdelijke stemming. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot nadere regeling der bezoldiging van den portier aan de burger dag- en avondschool. De vergadering vereenigt zich buiten discussie met de conclu sie van het voorstel en besluit dienovereenkomstig Burgemeester en wethouders te magtigen tot de aanstelling van een portier voor het gebouw der burger dag- en avondschool in deze gemeenteop eene jaarwedde van drie honderd gulden. 6. Rapport van de raadscommissie belast geweest met een onderzoek

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 2