204 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van den pachter der opkomsten van de Irnsumerzijlom onderhandschc verlen ging van den pachttijd. De vergadering vereenigt zich zonder hoofdelijke stemming- met de conclusie van het voorstel en besluit dienovereenkomstig: Aan Anne Feites de Haan pachter der aan de Irnsumerzijl en bijbehoorende brug ten behoeve der gemeente Leeuwarden geheven wordende zijl- en bruggelden naar aanleiding van zijn adres van October 1871 te kennen te geven, dat zijn verzoek om onderhandsche verlenging van den pachttijd tot 12 Mei 1877 op de bestaande voorwaarden als niet voor inwilliging vatbaar geachtwordt gewezen van de hand. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders in zake den afkoop van het onderhoud van een gedeelte van den Harlingertrekweg. De conclusie van het voorstel luidt als volgt: 1/10. Den heer K. Tigler Wijbrandi te Leeuwarden te onthef fen van het ten zijnen laste zijnde onderhoud van het gedeelte van den Harlingertrekweggelegen tusschen zijnen molen ge- kwoteerd lett. P no. 33en de Harlingervaartbrugtegen be taling zijnerzijds aan de gemeente van eene som van twee hon derd gulden. 20. De firma P. Tanja k Co. tc Leeuwarden vergunning te verleenenom van het gedeelte Harlingertrekweggelegen tus schen den door haar aan dien weg gestichten molen en de Har lingervaartbrug als rijweg van en naar den molen gebruik te makentegen betaling harerzijds aan de gemeente van eene som van een honderd gulden. //3°. Den heer burgemeester dezer gemeente te magtigen, om met den heer K. Tigler Wijbrandi en met de firma P. Tanja k Co. voormeldovereenkomsten aan te gaantot het vestigen van erfdienstbaarheid van reed en drift op de sub 10 en 20 bedoelde gedeelten van den Harlingertrekwegten behoeve van den door elk dier belanghebbenden aan genoemden weg gestichten molen en daarin de bepaling op te nemendat het voortdurend onder houd van die gedeelten weg ten laste zal zijn van de gemeente Leeuwarden." De heer Atteiïia heeft het woord gevraagdom eene be denking in 't midden te brengen tegen punt 30 der conclusie. Tegen de zaak zelf heeft hij geen bezwaarwel tegen de op- dragt aan den burgemeesterom overeenkomsten aan te gaan tot het vestigen van erfdienstbaarheid op den hier bedoelden weg. Hem komt het voor, dat uit een juridisch oogpunt be schouwd dit niet juist is. De trekweg is een publieke weg van eene bepaalde soort en daarop gelooft spr. kan geene erf dienstbaarheid worden gevestigd. Een publieke weg is buiten den handel, niet vatbaar voor bezit; daarop kan regtens geen erfdienstbaarheid worden gevestigd. Spr.. gelooftdat het 't beste zal wezen 't bedoeld punt van conclusie te wijzigendoor aan de heeren Wijbrandi en Tanja eene personele vergunning, con cessie te verleenen om langs den weg te rijden op de condi tiën als in het voorstel zijn omschreven. De lieer Rengers wilbij afwezigheid van het lid van 't da gelijksch bestuur, meer speciaal met de gevoerde onderhande lingen belast, trachten de bezwaren van den heer Attema eeni- germate op te heffen. Ook bij het dagelijksch bestuur is ernsti ge twijfel gerezen, of 't wel wenschelijk ware op de voorge stelde wijze te werk te gaan. Doch na langdurige bespreking heeft men toch ten slotte daarin berust vooral ter voorkoming van eventuele verwikkelingen. Ook acht spr. de bedenkingen van den heer Attema niet in allen deele gegrond. De trek weg is evenals vele wegen in deze provincie niet een gewone publieke wegmaar een die in der tijd bij privaatregtelijke overeenkomst het eigendom der gemeente is geworden. Spr. wijst er op, dal o. a. de tollen, op den weg geheven, óók op de bogrooting voorkomen onder diewelke de gemeente volgens privaatregt heft. Het vestigen van een servituut op dit privaat regtelijk eigendom der gemeente zou derhalve niet zoo abnor maal wezenals wanneer men b. v. een dergelijk servituut op den Stienserstraatweg of op straten of pleinen wilde vestigen. Kan intusschen eene meer voldoende regeling worden voorgesteld, het dagelijksch bestuur zal er zich niet tegen verzetten integen deel het is volkomen bereid het punt van conclusie zoodanig te redigarenals het minst mogelijk tot moeijelijkheden aanleiding geeft. Spr. kan echter zoodanige redactie niet putten uit het geen door den voorgaanden spr. werd aangevoerd. De heer Jongsma moet bekennen dat toen hij punt 3 der conclusie las hem onwillekeurig den uitroep ontsnapte//dat is wi-egtsgeleerde ketterij." Hij gelooft weldat men eene overeen komst kan sluiten als wordt voorgesteldmaar regtsgevolgen kan ze niet hebben. Spr. is echter verder gegaan en heeft ten deze inzage genomen van den staat van hetgeen naar burgerlijk regt eigendom is der gemeente Leeuwarden. Volgens art. 229 der gemeentewet wordt deze staat door het gemeentebestuur opgemaakt en bijgehouden. Men mag dus aannemen dat hij vol ledig is. Op blad 68 van dien staat vindt spr. vermeld /,Trek- z/weg van Leeuwarden naar Harlingen met alle bruggen tol huizen enz." Volgens dezen staat wordt de trekweg dus beschouwd als een privaatregtelijk eigendom der gemeenteen zou het der halve kunnen opgaan er een regt van erfdienstbaarheid op te vestigen. Spr. gelooft echterdat dat voorkomen op den staat nog niets bewijst. Het opmaken daarvan toch is eene bloot ad ministrative handeling. Na het aangevoerde door den heer At tema en de daarop gevolgde repliek van den heer Rengersuit welke spr. de gevolgtrekking maaktdat het dagelijksch be stuur gaarne een andere wijze wil volgen komt spr. tot het idéé dat het thans geraden is de zaak aan te houden en ter nadere onderzoeking hetzij aan het dagelijksch bestuur terug te zenden hetzij aan eene raadscommissie tot onderzoek tc renvoijeren. De heer Attema geeft te kennendat wanneer het idee van den heer Jongsma wordt gedeeldhij van het hem verleende woord kan afzien. Voor zich persoonlijk verklaart hij zich met het voorstel van den heer Jongsma wel te kunnen vereenigen. De heer Rengers kan de verzekering gevendat de zaak bij het dagelijksch bestuur naauwkeurig is nagegaan en er dus wat hem betreftgeen noodzaak bestaat haar aan te houden. Hij wenscht thans nog te wijzen op een stukdat hem nog te meer bevestigd in zijne straks uitgesproken opinie, dat deze weg altijd beschouwd is als een burgerlijk eigendom der gemeente en reeds meermalen het onderwerp eener overeenkomst is ge weest. Hij bedoelt het bij de stukken gevoegd extract uit het ,/liuur- z/boek der stad Leeuwardenvan December 1698 waarbij aan //Jan Poppespeldegarstmolenaar onder de stads jurisdictie eene //vrije reed en drifte langs den trekweg tot aan de stad toe is /geaccordeerd." In die toenmaals getroffen overeenkomst vin den burgemeester en wethouders een antecedent voor den thans ingeslagen weg. De heer Attema zegtdat het eene moeijelijke kwestie is wanneer men komt in de primitive bestemming van wegen. Maar toch gelooft hij dat men mag aannemen dat wanneer een voorwerp bestaat in het belang van de publieke dienst en zich bevindt in handen, onder administratie en beheer van een pu bliek- regtelijk ligchaamzijnde de staatdc provinciede ge meente een waterschap, dan aanwezig zijn de twee vereischten om een weg of ander voorwerp tot de dienst van allen be stemd te maken tot een voorwerp buiten den handelwaarop geen servituut is te vestigen. Zoo beschouwt spr. ook dezen weg. Wat er ook zij van den primitiven toestand afkomstig uit een tijd toen scheiding van publiek en privaatregt onbekend was op dit oogenblik is deze wegnaar de thans, geldende begrip pen een publieke weg eene res extra commerei am. In deze provincie bestaan menigvuldige voorbeelden van zoo danige wegen en vaarten primitief aangelegd in privaat belang en privaatregtelijk bezeten later publiid juris geworden. Spr. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871. 205 wijst slechts op de Scharsterrien. Deze behoorde vroeger in eigendom aan de familie van Eijsingadie haar aan de provin cie heeft verkochtwaardoor ze na dien tijd geheel van publiek regtelijken aard is geworden. Hierop moet spr. vooral de aan dacht vestigen. Met de tollen, op den trekweg geheven is het eene geheel andere zaak. Spr. stemt toe dat deze uit kracht van privaat regt geheven worden. Doch men onderscheide wel tusschen die tollen en den weg zelf. Het onderscheid tusschen beiden is duidelijk genoeg. Het voorbeeld door den heer Ren gers bijgebragtomtrent zekeren pelmolenaar, aan wien het rij den met kar en paard werd geaccordeerd door den magistraat bevestigt spr. in zijne opinie. Er is bij de bedoelde acte nge- accordeerd." Dat woord duidt juist het denkbeeld van spr. aan. Ook nu moet men accorderen vergunnen concessie geven om langs den weg te mogen rijden. Immersdat woord drukt ge heel het denkbeeld uit, dat men eene concessie geeftdit wenscht spr.dat ook thans geschiede. Want hij gelooft nietdat het opgaat den weg te beschouwen als eene zaak in den handel terwijl hij in handen is van twee gemeenten die hem ten open bare nutte bezigen. Men zou verkeerd handelen door, waar men vroeger over het gebruik van den weg slechts accordeerdethans daarop een zakelijk regt te vestigen. Spr. vindt dit gevaarlijk. Hij kan toestemmendat de contractanten eene erfdienstbaar heid liever hebbenomdat zij zich daarmede meer verzekerd wanen maar zoodanig regt mag do gemeente niet geven. Zij moet zich bepalen tot het geven eener vergunning om van den weg gebruik te maken, evenals in 1698 aan den bedoeldeu pel molenaar is toegekend. Spr. wenscht er verder nog op te wij zen dat de staat van eigendommen zooals ook reeds dooi den heer Jongsma teregt is opgemerkt geen bewijs ople vert. Het opmaken van dien staat is eene geheel administrative handeling. 'tZou zeker de moeite loonen dien staat naauwkeu rig te revideren. Men had het vroeger kunnen onderzoeken in hoever het voorkomen op dien staat juist isdoch 'tis een feit, dat de weg er thans opstaat. Maar desniettemin, kan spreker niet medewerken om op den weg een servituut te vestigen. De oorsprong van den weg moge zijn juris-privatidoch naar de thans geldende regtsbegrippen en het geschreven publiek regtbepaaldelijk de gemeentewet, waardoor langzamerhand eene zuivere afscheiding tot stand is gekomen tusschen private en publieke eigendommen kan spr. er niet toe medewerken om aan verwarring van be grippen over hetgeen onder publiek of privaat eigendom moet ge rangschikt worden, de hand te leenen. Veel Kever zou hij zien, dat aan den burgemeester magtiging werd verstrekt tot het ge ven eener concessie. Daarmede zijn de heeren Wijbrandi en Tanja evengoed geholpen als met een servituut van erfdienst baarheid. Op deze gronden zal spr. zich niet met punt 3 der conclusie vereenigenmaar daarop een amendement indienen. De heer van Sloterdijck had toen hij het woord vroeg nagenoeg hetzelfde willen zeggenwat de heer Attema nu laatstelijk heeft aangevoerd. Hij is het met dién spreker geheel eens. Hij wil echter nog de aandacht vestigen op een argument van den heer Rengers dat namelijk de tol uit kracht van pri vaatregt op de begrooting voorkomt. Behalve dat de oorsprong van den tol dateert uit een tijd toen het begrip van privaat en publiek bezit niet duidelijk was afgescheiden moet spr. opmer ken dat de tol geheven wordt buiten het territoir der gemeente. Hij moet dus wel privaatregtelijk zijnwant publiekregtelijk kan de gemeente buiten hare grenzen geene belastingen heffen. Spr. kan zich in den gegeven stand van zaken het best vereeni gen met de zienswijze van den heer Jongsma. Ook hij zou wen- schendat burgemeester en wethouders konden goedvinden het voorstel terug te nemen omdat hij gevaar ziet bij wijze van amendement een maatregel te omschrijven, die op den duur zou blijken een goede maatregel te zijn. De heer RengöPS zegtdat het dagelijks omtrent het fond van de zaak het met de verschillende sprekers eens isdat op oen publieke weg geen servituut kan worden gevestigd. Men zal hem echter moeten toestemmen, dat de Harlinger trekweg geen weg isdie op eene lijn gesteld kan worden met de andere pu blieke gemeentelijke wegen. Gold het hier slechts eene kwes tie van vorm dan zou spr. niet ongenegen worden bevonden de noodige wijziging in de conclusie voor te dragen. Dit zou nog te gemakkelijker gaan wanneer men alleen Ie doen had met de firma Tanja Co. die op het oogenblik op den weg geen regt heeft en dus geheel van ae gemeente afhankelijk is Maar met den heer Wijbrandi verkeert men in een ander gevaldeze contractant beweert reeds regt te hebben en datzoolang hij aan zijne verpligting van onderhoud voldoetde gemeente ge houden is hem reed en drift langs den weg te consenteren. En juist, om dezen van zijn privaatregtelijk standpunt af te bren gen zegt spr. zal groote moeijelijkheden in hebben. Draagt ae raad het echter aan burgemeester en wethouders opdan zullen zij trachten den heer Wijbrandi van ziens.v ij ze te doen veranderenofschoon ook spr. zich daarvan weinig goede ver wachtingen voorstelt. Den heer Jongsma zal het bijzonder aangenaam wezen wanneer de heer Attema thans geen amendement indient, om dat het hem toeschijnt, dat de zaak haast niet bij ;imendement is te regelen. Men weet niet'waar zich aan te houden. Inden staat van eigendommen staat immers duidelijk dal de weg is een privaat goed. Spr. heeft echter redenen om aan de ge- loofswaardigheid van dien staat te mogen twijfelen, want die staat verklaart de Irnsumerzijlmet woonhuisherberg c. a. voor roerend goed. Hoe het ook zij aan de zaak zijn eigenaardige moeijelijkheden verbonden. liet contractwordt het aangegaan zooals het voorstel dat wilkan geene regtsgevolgen hebben en zegt spr. bij het aangaan van een contract moet toch altijd het idee vaststaan dat het wettelijk voor uitvoering vat baar zij. Spr. drukt daarom op nieuw den wensch uitdat het dagelijksch bestuur het voorstel weder tot zich neme, want zoo als het is liggende zal het door hem en zeker door velen met hem worden afgestemd. Hij uit den wensch tevensdat burge meester en wethouders den door hem aangehaalden staat eens nagaan want zooals hij thans bestaat is hij zeker vicieus. De heer van Sloterdijck komt terug op het door den heer Rengers aangevoerde, dat de heer Wijbrandi in de meoning ver keert dat hij op den weg een privaatregt heelt en ook alleen van dat standpunt uitgaande genegen is tot onderhandeling. Spr. stelt zich voor, dat, wanneer net den lieer Wijbrandi wordt duidelijk gemaaktdat de raaddoot aan hem een servituut te verleeneneene daad doet waartoe hij niet bevoegd is en alzoo zijn verkregen regt. hein weinig zal baten deze dan ook wel tot het inzigt zal komen dat het ook voor hem veel wen- schelijker is van den raad een regt te ontvangengegeven bin nen de grenzen zijner bevoegdheid. Bij spr. is het volstrekt niet twijfelachtig of de weg voor de publieke dienst bestemd is. De Voorzitter geeft te kennen van den heer Attema een amendement te hebben ontvangen, dat de strekking heeft, om punt 3 der conclusie te doen luiden: „Den heer burgemeester te //magtigenom aan de heeren K. Tigler Wijbrandi en Tanja //Co. vergunning te verleenenom langs de sub 1 en 2 bedoelde //gedeelten van den Harlinger trekweg den reed uit te oefenen z/ten behoeve van hunne tralieken enz." De heer Attema zegt door de indiening van dit amendement niet geacht te willen worden het nu op staanden voet in beraad slaging gebragt tc zien. Hij heeft het alleen ingediend opdat burgemeester en weihouders al dadelijk inscriptis hebben wat hij bedoelt. De raad zal nu kunnen besluiten of hij de zaak wil aanhouden en lnIer tusschen de beide stelsels die van burgemeester en wel houders of van spr. kunnen kiezen. Wil men dadelijk met de behandeling voortgaan dan zal men ook nu eene keuze moeten doen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 2