210
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
ders eenigen grond kunnen vinden. Integendeelmen zal ont
waren dat zoowel de hulponderwijzers-betrekking als die van
hoofdonderwijzer geheel op zich zelf staat. De argumenten van
burgemeester en wethouders tegen de verhooging kan spr. aller
minst deelen. Onwillekeurig kwam bij de lezing van het voor
stel bij hem in herinnering het bekende gezegde„Heere be
swaar mij voor mijne vrienden voor mijne vijanden zal ik
//mij zelf wel wachten." Burgemeester en wethouders vinden in
de lage bezoldiging der hulponderwijzers een prikkel voor dezen
om hun best te doen wordt die prikkel weggenomen dan zal
altijd volgens burgemeester en wethouders"bij de hulponder
wijzers de ambitieom verder te studeren zijn weggenomen.
In dit opzigt zegt spr. wenschen burgemeester en wet
houders het belang van de hulponderwijzers te behartigen
op eene manier, die niet de ware is. Aan de hulponderwij
zers zelf kan men met vertrouwen overlaten datgene te doen
wat zij zeiven het best oordeelen tot verbetering hunner po
sitie. Allerminst zal eene lage bezoldiging daartoe medewer
ken want deze zal veeleer strekken om alle ambitie weg
te nemenomdat 'de hulponderwijzer in dat geval te veel
met broodzorgen gekweld wordt, 't Is waar, 6 jaar geleden is
de bezoldiging geregeld een jaar te voren stond men toen voor
het feit, dat men hier verscheidene hulponderwijzers had met
eene bezoldiging van 200. Spr. heeft behoord tot de ledeu
die in 1864 eene poging waagden, om hierin verbetering aan te
brengen, en, ofschoon zij toen zoo goed als niet ontvankelijk wer
den verklaard werd een jaar later een voorstel van burgemees
ter en wethouders aangenomendat nog verder ging dan hij en
anderen in der tijd hadden voorgesteld. We zijn nu 6 jaar ver
der zegt spr. en nu moge volgens velen het loon zich al
leen regelen naar vraag en aanbod, er zijn in den laatsten tijd
ook .staathuishoudkundigen opgestaandie een ander beginsel
huldigen en van de leer uitgaandatzooals de Engelschen het
uitdrukken de standard of liveof de behoefte om althans eenig-
zins behoorlijk te kunnen leven bij de bepaling der loonen in
aanmerking moet worden genomen. En als spr. daaraan de
jaarwedden der meeste hulponderwijzers toetst, dan moet hij
ronduit verklaren dat ze niet voldoende zijn om deze personen
ook maar eenigzins in hun stand te kunnen doen leven. Er is
echter nog een ander nadeel aan de lage bezoldiging verbonden.
Weinige dagen nog geleden zijn er weder twee hulponderwijzers
van hier in andere gemeenten benoemd, waar slechts eene kleine
verbetering van belooning hun wacht. Zoo zal het meer gaan
indien men hier niet meegaaten dan zal de stabiliteit in het
hulpondervvijzerspersoneel die hij wenschelijk beschouwt in
de waagschaal worden gesteld. Door echter aan de behoeften
der adressanten tegemoet te komen zal men menig verdienste
lijk hulponderwijzer hier kunnen behouden die anders mede de
eerste de beste gelegenheid zal aangrijpen om zich naar andere
gemeenten te verplaatsen. Wat overigens betreft de vergelijking
met de politiebedienden ook spr. vindt, deze minder gelukkig.
Ook de politieagent heeft eene alles behalve aangename dikwijls
zeer moeijelijke en ondankbare betrekking en zelfs de belooning,
waarop als punt van vergelijking wordt gewezen is nog alles
behalve te hoog. Doch van den anderen kant is het waar, dat
de hulponderwijzer eene voorbereiding behoeftdi<- de andere
genoemde beambten niet van noode hebben. Ook dit dient men
wel degelijk in de weegschaal te leggen.
De heer Rengers kan niet nalaten te waarschuwen tegen de
eenzijdigheiddie zich vaak op het gebied van 't onderwijs open
baart. Men vindt die evenzeer bij de uiterste rigting, die tegen
alle begunstiging van het openbaar onderwijs is gekant
als bij hen, die de belangen van dat onderwijs meenen te behar
tigendoor zich de tolken te maken van de niet altoos even
gegronde klagten over den toestand van den onderwijzer.
Burgemeester en wethouders hebben steeds, en ook in dit ge
val gemeend die uitersten te moeten vermijden. Wel verre van
te bewerendat de toestand van alle hulponderwijzers in deze j
gemeente onverbeteiijk is erkennen zij volkomen het bezwaar
van een huisvader, die met eene bezoldiging van 650 of min
der sjaars moet rond komen, en zullen zij gaarne trachten die
bezwaren zoo veel mogelijk te verligten. Maar de inkleeding van
het verzoek zelf, waarbij wordt gevraagd: „de jaarwedden -/.oo
r/danig te verhoogendat adressanten daarvan in hunnen stand
„onbekrompen kunnen leven" maakte het voor burgemeester en
wethouders niet mogelijk zich met het advies der schoolcommis
siedie eene verhooging van alle tractementen met J 50 aan-
raaddete vereenigen.
Eene algemeene gelijkmatige verhooging schijnt dus niet door
de adressanten bedoeld te wezendewijl daardoor toch niet zal
worden bereikthetgeen ook de beide vorige sprekers schenen
te verlangen dat namelijk ook de minst bezoldigde hulponder
wijzer, onbekrompen zouden kunnen leven. En inderdaad, wan
neer men zoover gaatom ieder onderwijzer te beschouwen als
een persoon, die meer dan andere nuttige leden der maatschappij
aanspraak kan maken om van wereldache zorgen bevrijd te zijn,
zal men een geheel anderen weg moeten inslaan dan door'de
schoolcommissie wordt voorgesteld en de tractementsverhooging
niet eene kwestie van eenige honderd maar van duizende guf
dens zijn.
Tot eene dergelijke maatregel zou spr. evenwel niet kunnen
noch willen medewerken. De finantiëele kwestie daargelaten
acht hij eene dergelijke overdreven tractementsverhooging geens
zins in t belang van het onderwijs. Sommige hulponderwijzers
spr. stemt het gaarne toe bewijzen zoo uitstekende diensten
dat men grooten prijs op hun behoud voor het onderwijs stellen
moet. Burgemeester en wethouders hebben voor de zoodanige»
nooit geaarzeld zelfs belangrijke traktementsverhooging voor te
stellen. Maar is liet daarom noodig en billijk dat alle trakte
menten zonder onderscheid in die mate worden verhoogddat
men een blijvend hulponderwijzers personeel in deze gemeente
k rij ge Spr. ontkent dit; hij acht in tegenstelling met de vorige
sprekersliet doel van het streven des hulponderwijzers om op
den duur als hoofdonderwijzer eene onafhankelijke én behoorlijk
bezoldigde betrekking in de maatschappij te bekleeden. Niet
ieder zal natuurlijk dat gewenschte doel kunnen bereiken maar
vraagt spr. is de onderwijzersstand de eenige die dergelijke
teleurstellingen ondervindt? Dit althans zal wel boven alle'be
denking verheven zijn dat eene gradatie der jaarwedden in liet
onderwijs onvermijdelijk blijften dat zijdie zich niet boven
de laagste trappen weten te verheffen de ongunstige gevolgen
van hun minder gelukkigen aanleg of van de tegenheden, die zij
ondervondente dragen hebben.
Maar, vraagt spr. verder, is de bezoldiging der hulponderwijzers
hier ter stede zoo bijzonder karig gesteld Indien men in 'aan
merking neemt dat verscheidene, nnauwelijks 25 jaren oud, eene
bezoldiging van 500 a 550 genieten, zou hij meenen dat hun
toestand in vergelijking met die van andere ambtenaren toch niet
zoo uiterst slecht geregeld is. Wordt er nu een huwelijk geslo
ten en heeft men geen lust. of geschiktheid zich elders als hoofd
onderwijzer te vestigen, dan wordt de toestand allengs minder;
maar is dit aan de gemeente of aan den persoon zeiven te wijten
en kan men van de gemeente vorde ren om de bezoldigingen'met
het oog op dergelijke gevallen te regelen Op deze vragen
geeft het betoog van de vorige sprekers geen voldoend antwoord,
liet advies van burgemeester en wethouderszegt spr. is
gegeven geheel in overeenstemming met den schoolopziener, die
even als het dageiijksch bestuur van oordeel was, dat eene alge
meene verhoogino; slechts een tijdelijk palliatief, geene afdoende
verbeteringzoude zijn.
Ten slotte geeft spr. aan den heer van Eijsinga de verzekering,
dat het geenszins de bedoeling is om zich door eene afwijzende
beschikking op het adres van de zaak af te maken. Een riaauw-
keurig onderzoek dient evenwel vooraf te gaan wil men de
bezoldiging der hulponderwijzers in billijke verhouding tot hunne
bemoeijingen regelen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
211
Op 't oogenblik wil spr. zich tot liet aangevoerde bepalen. In
duidelijke trekken meent hij het standpunt van burgemeester
en wethouders te hebben aangegeven. Hij gelooftdat zoowel
liet belang van liet onderwijs als van de onderwijzers zeiven
beter zal worden behartigd door het tot stand brengen eener
duurzame regeling, als door het geven van eene gift zonder
daarbij door eenig beginsel te worden geleid.
De heer van Eijsinga zegt, dat voor zoover de vorige spr.
is getreden in eene wederlegging van 't door hem (spr.) aange
voerde hij hem danken moet voor de humane wijzewaarop
dit geschiedde. Toch moet hij zeggen dat hij daardoor niet is
overtuigd geworden dat het voorstel van burgemeester en wet
houders aannemelijk is. Spr. wil doen uitkomen dat hij geens
zins gepleit heeft voor den inhoud van liet adres. Dat adres,
integendeelwil hij van de zaak geheel afscheiden. Voor hem
was het voldoende het voorstel van burgemeester en wethouders
aan een onderzoek te onderwerpen en als hij daarbij tot de
overtuiging kwam, dat dat voorstel niet zijne zienswijze isdaar
meende hij dit te moeten ter sprake brengen. Spr. is het eens
met den heer Rengers waar hij er op weesdat de voorziening
in de levensbehoeften der adressanten afgescheiden moet worden
beschouwd van pligtsbesef en pligtsvervulling. In elk geval moet
naauwgezette pligtsbetrachting op den voorgrond staan.
Spr. wenseht te komen op hetgeen de heer Rengers aanvoerde
ten opzigte van den schoolopziener en doet daarbij uitkomen
dat de schoolcommissie een anderen weg dan deze heeft inge
slagen. Naar hij ineent te weten is ecliter de schoolopziener
hef denkbeeld eener herziening en klassificatie niet ongenegen.
Spr. handhaaft zijn verschil van opvatting in betrekking tot
de opklimming van hulponderwijzer tot hoofdonderwijzer. De
redenering deswege gaat niet op spr. gelooftdat ze fout zal
loopen. Het kan niet aangaan tegen de hulponderwijzers van
gevorderden leeftijd zoo als men er hier heeften die goed hun
pligt doente zeggen„de eerste jaren moet ge u met wat
„minder te vreden stellen."
Het zwaartepunt is niet gelegen hierindat het adres worde
toegewezen. Zoover is spr. niet gegaan neenhij wenschte
voor het nemen eener beschikking de zaak aan een nader on
derzoek onderworpen hebben. Daarna eerst kan men een juist
oordeel vellen want er wordt erkend dat er eene onregelma
tigheid bestaatde opheffine daarvan ligt op den weg dezer
vergadering. Het reeas straks geuit voornemen wil spr. thans
ten uitvoer brengen, 't Zij hem echter nog vergund aan te too-
nen dat de heer Rengers hem eene verkeerde bedoeling heeft
toegeschreven. Dat geachte lid namelijk deed het voorkomen
alsof spr. aan de woorden „ter zijner tijd" de bedoeling heeft
toegeschrevenom de zaak op de lange baan te schuiven. Niets
heeft minder in spr.'s bedoeling gelegen maar van den anderen
kant ineent hij te mogen zeggendat uitdrukkingen als van
„ter zijner tijd" en „met gepasten spoed" van verschillende be-
teekenis zijn. Spr. dient hierop de volgende motie in
„De raad van de gemeente Leeuwardenoverwegendedat
„de noodzakelijkheid is gebleken eener wijziging in het raadsbe
sluit van den 24 Augustus 1865
„Besluit
„a. Heeren burgemeester en wethouders uit te noodigen met
„gepasten spoed den raad eene ontwerp-verordening aan te bie-
„denregelende de jaarwedden van de onderwijzers en onder-
„wijzeressen aan de scholen voor openbaar lager onderwijs in
„deze gemeente
„en in verband met het zooeven genomen besluit,
„b. Voorloopig aan te houden de beschikking op het adres
„van G. Burgersdijk c. s.allen hulponderwijzers alhier.
„c. Van het besluit sub b aan den eersten onderteekenaar
„van 't adres kennis te geven."
De Voorzitter zegt, dat het denkbeeld van burgemeester
en wethouders is, het adres, zooals 't ligt, te wijzen van de
hand. Wees men het toe, dan zou men toch de geheele veror-
BlJVOEGSEL BEHOORENDE BIJ DE LEEUWARDER COURANT.
dening moeten revideren. Dit laatste ligt opgesloten in punt 2
der conclusie.
De heer van Eijsinga heeft gezegddat niet alle hulponder
wijzers hoofdonderwijzers kunnen worden. Als hij daarmede
alleen Leeuwarden bedoelt, dan geeft spr, hem dit toe; maar
men moet dan toch ook rekenschap houden met de landelijke
gemeenten waar 't getal hulponderwijzers gering is. Daar staat
liet getal der hulp- tot dat der hoofdonderwijzers als 1 tot 2
of welligt 11.
Eene eenvoudige afwijzing van het verzoek is het niet, wat
liet voorstel beoogt. De heer Rengers heeft reeds gezegddat
het wel degelijk de bedoeling is voorstellen te doen.
De heer Duparc heeft opgemerkt, dat meu het studeren aan
de hulponderwijzers kon overlatendoch spr. moet hierop aan
merken dat het tegendeel ook waar blijkt te zijn althans ver
scheidene hulponderwijzers zijn op hun laag tractement gehuwd,
en juist dit geeft eene stabiliteit in het personeeldie niet wen
schelijk is. Als een hulponderwijzer op een tractement van
ƒ300 gaat trouwendan mag men zeggendat hij voor de
wetenschap verloren is.
In de htelling van de heeren van Eijsinga en Duparc ligt
voorts ook nog opgeslotendat men de hulponderwijzers steeds
als volstrekt onvermogend voorstelt. Maar in dat geval moet
spr. wijzen op het tal van surnemerairs bij de posterijen enz.
op het tal van elèves op de rijks-, provinciale- en gemeentelijke
kantorenen dan vraagt hijindien een hulponderwijzer niet
van J 300 kan levenhoe is 't dan mogelijk dat alle die per-
sonen leven
Spr. is er voordat het voorstel van burgemeester en wet
houders worde aangenomen.
Den heer Duparc komt het voor, dat de heer Rengers in
de woorden „onbekrompen te kunnen leven" iets schijnt gelezen
te hebben dat minder juist is. Al verhoogt men ook de jaar-
wedden voor elk met ƒ50, dan nog zullen de hulponderwijzers
wel niet onbekrompen kunnen levenwat trouwens met de
meeste ambtenaren die geen eigen middelen hebbenhet geval
is. De schoolcommissie ecliter wil althans iets, burgemeester
en wethouders daarentegen willen niets.
Er is in 't midden gebragtdat men een grondig onderzoek
wil instellen. Men boude het spr. echter ten goedewanneer
hij met liet oog op de dagteekening van 'tadres beweert, dat
dé zaak lang genoeg hangende is geweest, om grdndig te kun
nen worden onderzocht. Dit alleen ais repliek op het aange
voerde zegt spr. Er zijn nog andere puntenwaarop hij zou
kunnen antwoorden doch aangezien deze algemeene beginselen
betreffen en liet zich toch laat aanziendat de zaak op nieuw
zal ter tafel komenzal hij daaropook ter bekorting der dis
cussie thans niet terugkomen.
De lieer Wiorsma is het in beginsel met de heeren van
Eijsinga en Duparc eens dat de tractementen van de hulpon
derwijzers voorziening behoevenen voor zoover de motie van
den heer van Eijsinga daartoe strekt, kan hij zich ook wel met
die motie vereeuigen. Met punt b van die motieom de be
schikking op liet adres aan te houden, kan hij zich niet ver
eenigen en zou hij zich liever aansluiten bij liet eerste gedeelte
der conclusie. Immersspr. stelt zicli voor dat de herziening
van de verordening toch nooit zal uitloopen op eene voldoening
aan den weuseh in liet adres uitgedrukt. Eene bezoldiging 0111
daarvan „onbekrompen te kunnen leven zal toch wel niet der
adressanten deel worden. Bovendien de grond voor het adres
ligt bij alle tractementen te zeer voor de handdan dat men
vau de inhoud van liet adres notitie zou behoeven te nemen.
Daarom acht spr. het beter dat adres nu maar van de baan te
schuiven. Wat dus de beschikking op het adres betreft zal spr.
zich vereeuigen met liet voorstel enwat aangaat de herziening
der tractementenmet de motie.
De heer van Eijsinga zegtdat het mogelijk isdat hij
SI