38
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
Punt I van het ontwerp wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Punt II.
Lit. a.
Den heer Suringar komt het voordat de voorgestelde ver
hooging wel wat ver gaat. Het schijntdat men de gelden
die door het overlijden van den leeraar Cremer zijn vacant ge
worden wil besteden. Spr. zal hieromtrent gaarne eenige op
heldering ontvangen. Hij wil niet zeggendat eene jaarwedde
van ƒ2200 voor den directeur te veel is, maar toch moet hij
vragen of het wel raadzaam is de jaarwedde zoo aanzienlijk
te verhoogenof eene verhooging tot op f2000 niet genoeg
zoude zijn
De heer Attema wilin antwoord op het door den heer
Suringar aangevoerde, eenige toelichting geven omtrent het voor
stel der commissie van toezigt op het middelbaar onderwijsdat
door burgemeester en wethouders in zijn geheel is overgenomen.
Werkelijk is het de bedoeling om de door het overlijden van
den heer Cremer opengevallen jaarwedde geheel tot verbetering
der jaarwedden van andere leeraren aan te wendenzonder ech
ter daarvoor van de gemeente nieuwe offers te vragen. In ver
houding tot hetgeen hij te doen heeft en ook met de jaarwedde
van directeuren aan inrigtingen van denzelfden aard in andere
gemeentenwas het min of meer vreemddat de directeur als
leeraar 1300 en eene toelage als directeur van ƒ400, alzoo te
zamen ƒ1700 per jaar genoot.
Spr. gelooftdat liet in 't belang der inrigting isom den
tegenwoordigen leeraar-directeur zoo mogelijk vast aan haar
te verbindenomdat hij bijzonder goeden takt heeft om on
derwijs te geven aan leerlingen uii dien stand door wel
ken de school wordt bezocht. Hij leert die jongens denken.
Der commissie kwam het in de gegeven omstandigheden beter
voor het vrijvallend traetcment en de vakken van onderwijs
onder de andere leeraren te verdeelendan een nieuwen te be
noemen daar toch de belooning van den directeur verbeterd
moest worden. Men moet niet uit het oog verliezendat de
directeur voortaan acht uur per week meer moet onderwijzen
en wanneer men dat in aanmerking neemt en daarbij let op de
omstandigheiddat de jaarwedde thans niet hoog geuoeg is
dan is eene verhooging van ƒ500 niet te veel. De leeraar van
der Heide krijgt bij de nieuwe regeling ƒ1300 hij behoudt het
onderwijs in de fransche taal en krijgt alle vakken uitgenomen
de rekenkundevan den overleden leeraar Cremer over. Met
deze regeling zal de inrigting niet lijdenveeleer wordt ze er
door gebaat. Spr. houdt de verhooging der jaarwedde van den
directeur niet voor overdreven dit is echter zijne subjective
meeningtoch zou hij het betreurenwanneer men thans de
jaarwedde op ƒ2000 stellende, later op dit besluit zou moeten
terugkomen en haar op 2200 te brengen. Dit laatste kan thans
geschieden, zonder dat daarvoor eenig offer van de gemeente ge
vraagd behoeft te worden en dit is ook het voornaamste motief
waardoor de commissie tot het gedaan voorstel is geleid.
De heer Suringar meent in het advies van den inspecteur
te hebben gelezendatwanneer het getal leerlingen toeneemt
het getal leeraren aal dienen te worden vermeerderd. Hij zou
wel willen weten of de heer Attema van oordeel isdat men
ook bij vermeerdering van het getal leerlingen, met het tegen
woordig getal leeraren zal kunnen volstaan.
De heer Attemade vraag van den vorigen spreker beant
woordende, zegt, dat de inspecteur i i zijn advies verklaart hoe
genaamd geene bedenkingen tegen de voorgestelde regeling te
hebben maar er op wijstdat de mogelijkheid bestaatdat de
school zoozeer toeneemt in leerlingendat eene splitsing van
lessen noodzakelijk wordt; doch later er op laat volgen, dat
die toename niet zoo spoedig te verwachten is. Spr. durft posi
tief zeggendat een grooter getal leerlingen nog geenszins eene
vermeerdering van leeraren zal medebrengen. Hij verïoekt den
heer Suringar er wel op te lettendat de directeur toch den
geheelen dag aan de inrigting moet tegenwoordig wezen en dus
gemakkelijk 8 uur per week meer aan de lessen kan wijden.
Of de klasse groot of klein is dit doet weinig of niet af. Wel
zal men meer leeraren behoeven wanneer er meer vakken wor
den gedoceerd. Spr. gelooft, dat de nu vast te stellen regeling
definitief zal zijnen dat men er mede zal uitwerkendat de
heer Klots aan de inrigting blijft verbonden, althans niet zoo
ligt naar andere betrekkingen zal omzien.
De Voorzitter heeft minder bezwaar tegen de rerhooging
der jaarwedde als tegen de uitbreiding der vakken van onder
wijs van den directeur. Hij is bevreesddat daardoor het toe
zigt op het onderwijs in de andere vakken minder goed zal zijn.
Intusschen deelt spr. niet geheel het bezwaar van den heer
Suringar, als zoude men door vermeerdering van het getal der
leerlingen ook het onderwijzend personeel moeten versterken
ofschoon hij er ook tegen is dat het onderwijs zich over te
groote klassen uitstrekke. De leeraren kunnen dan te weinig
tijd aan iederen leerling besteden. De tijd zal echter leeren
hoe het gaatterwijl spr. hooptdat het getal leerlingen zooda
nig toenemedat de raad geen bezwaar zal zien om meer do
centen aan te stellen.
Nadat de heer Suringar hierop had verklaarddat hij na
't gehoorde zich bij de voorgestelde verhooging neerlegtis lit. a.
van punt II zonder hoofdelijke omvraag aangenomen.
Litt. bd worden mede zonder hoofdelijke omvraag aangenomen.
Litt. e.
De heer Suringar vraagt, of de bezoldiging van den hier
bedoelden leeraar wel in verhouding staat tot die van den leer
aar onder lit. d vermeld? Hij meent dat de eerste meer urea
les geeft dan de tweedeterwijl de jaarwedden respectivelijk
ƒ500 en ƒ700 bedragen.
De Voorzitter merkt opdat de vorige spreker zich ver
gist. De leeraar lit. e genoemd geeft onderwijs in slechts een
vak, het bouwkundig teekenen, de andere daarentegen in twee
vakkenhet handteekenen en het boetseren.
De heer Attema zegt, dat de heer Molkenboer ook is aan
gesteld voor 't onderwijs in het boetseren van welk onderwijs
ook reeds met goed gevolg gebruik is gemaakt. Spr. wil het
evenwel bij de commissie van toezigt gaarne tot een punt van
bespreking brengenof ten dezen eene gewenschte verhouding
bestaat. Dit is echter zoodat juist met het oog op het on
derwijs in het boetseren de jaarwedde van den eenen leeraar
hooger dan die van den anderen is voorgedragen.
De Voorzitter doet uitkomen, dat voor 'tonderwijs in het
boetseren nog al veel tijd wordt gevorderdwanneer zich name
lijk daarvoor leerlingen aanmelden, omdat dat niet, gelijk met
andere vakkenklassikaalmaar individueel wordt gegeven.
De heer Suringar berust er indat de heer Attema het
besproken punt bij de commissie van toezigt zal ter sprake
brengen.
Hierna worden litt. e en van punt II zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Het ontwerp wordt vervolgens in zijn geheel onveranderd
goedgekeurd.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van
G. J. Huntingom eene gratificatie.
In overeenstemming met de conclusie van het voorstel wordt
besloten
Aan den eervol ontslagen politiedienaar G. J. Hunting voor
het jaar 1872 toe te kennen eene gratificatie uit de gemeentekas
ten bedrage van zes en twintig gulden.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent een voorstel van
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872,
30
den heer Duparctot wijziging der bepalingen op het stedelijk gym
nasium.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
Burgemeester en wethouders opzigtens de voldoening aan
'sraads opdragt vau 11 Januarij 1872, betreffende wijziging der
bepalingen voor het stedelijk gymnasiumte houden voor di
ligent.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders om den directeur van
het stads werkhuis op nieuw voor een jaar in zijne betrekking te con
tinueren.
De heer Suringar meentdat er nog te wachten is een rap
port van burgemeester en wethouders, nopens de vraag, of het
werkhuis al of niet behoort te worden in stand gehouden.
De Voorzitter merkt opdat hierop ook in de premissen
van het Voorstel is gewezen. Deze zaak is echter te belangrijk
om zoo voetstoots te worden uitgemaakt. Burgemeester en wet
houders hebben deswege correspondentie gevoerd met besturen
van gemeenten waar dergelijke inrigtingen gevonden worden
doch zijn nog niet bepaald tot een voorstel kunnen komen. De
tijd is inmiddels verloopen en de tegenwoordige directeur dient
uitsluitsel te hebbenof hij het volgende dienstjaar kan blij
ven. Van daar het voorstel om hem voor één jaar in zijne be
trekking te continueren.
De heer Suringar bedankt voor de bekomen inlichtingen.
Hij moet echter bekennendat hem vreemd in de ooren klon
ken de woorden van den voorzitterdat men in dezen niet zoo
voetstoots moet besluiten. Hij twijfelt er zeer aanof een be
sluit in eene. zaakdie reeds een jaar aanhangig iswel den
naam kan dragen van zoo //voetstoots" te worden genomen.
De Voorzitter stemt toe, dat hij zich in zooverre verkeerd
heeft uitgedrukt. Doch er is opzigtens deze zaak veel gebeurd
dewijl het hier eene inrigting betreftdie de een wenscht te be
houden de ander wil kwiteren. Burgemeester en wethouders
hebben reeds beproefd haar feitelijk op te heffen doch later zijn
de aanvragen om werk zoo groot geweest, dat daaraan niet te
denken viel.
De conclusie van het voorstel wordt hierop zonder hoofde
lijke omvraag aangenomen zoodat is besloten
De commissie van toezigt over het stads werkhuis in deze ge
meente te magtigeuom met den tegenwoordigen directeur dier
inrigting op nieuw voor een jaar een contract, aan te gaan op
de Destaande of nader door die commissie vast te stellen voor
waarden aauvangende den 1 Mei 1872.
5. Voorstel van de heeren Duparc c. s. tot aanvulling van het re
glement van orde en amendement op dat voorstel van de heeren Dirks c. s.
(Zie verslag der zitting van 28 Maart 1872 bladz. 34 en 35).
De heer Dirks merkt opdat het door hem met de heeren
Wiersma en van Eijsinga ingediend voorstel ten onregte als een
amendement is beschouwd, 't Is een op zich zelf staand voor
stel evenzeer als dat van de heeren Duparc c. s. Terwijl door
deze laatsten wordt voorgesteld om het verslag der vergaderin-
en voor de leden in het gemeentehuis ter inzage te leggenis
e strekking van dat van spr. eD de twee genoemde leden om
het verslagieder voor zooveel het door hem gesprokene betreft
bij de leden aan huis te zenden. Spr. gelooft, dat deze laatste
wijze van handelen zeer aanbevelenswaardig is. Er kunnen zich
toch dikwijls omstandigheden voordoen, waardoor men wordt
verhinderd zich precies gedurende die voorgestelde 24 uren naar
t gemeentehuis te begeven. Bovendien wordt de verslaggever
met die bepaling niet, gelijk als volgt uit het andere voorstel,
gebonden het verslag binnen 48 uren uit te werken.
Do Voorzitter vindt het moeijelijk beide voorstellen te ver
eenigen. Hij gelooftdat het het beste zal wezen door den raad
te doen uitmakenof het verslag al dan niet bij de leden aan
huis zal worden gezonden.
De vergadering neemt met deze wijze van behandeling ge
noegen.
De heer Rooseboom is er tegen om het verslag bij de le
den aan huis te zendeneerstensomdat de verslaggever daar
door dubbel werk krijgt, en ten tweeden, omdat hij gaarne het
geheele verslag mag overzien. Krijgen de leden alleen datgene
wat zij zelve gesproken hebbendan hebben zij niet genoeg.
Zij moeten het van hun aangeteekende in verband kunneD be
schouwen met dat van andere sprekerszoo om hier of daar
iets tot verduidelijking te kunnen bijvoegen, als wel om stoorende
zinnen te kunnen weglaten. Voor spr. bestaat er geen bezwaar
om zich naar het gemeentehuis te begeven.
De heer Attema deelt geheel de opinie van den vorigen
spr. Hij zou den heer Dirks wel eens de vraag willen doen
hoe het op de door hem bedoelde wijze zal gaan met het te
rughalen vau het verslag? Zal elk lid het verslag even spoedig
hebben nagezien Moet van die wijze van handelen niet een
fardief afdrukken van het verslag het gevolg zijn Spr. dunkt
,dat tegen het aan huis zenden praclische bezwaren bestaan. Daar
entegen loopt de thans gevolgde wijze zeer goed. Ieder lid weet
thans wanneer het verslag ter visie ligt en kan desgeraden ach
tende wel den tijd vinden om van het verslag kennis te nemen.
De heer Dirks moet den vorigen spr. opmerken dat de door
hem bedoelde //practische bezwaren" nimmer zich hebben opge
daan bij de tweede kamerdie meermalen twee keer des daags
vergaderten waar het getal sprekers veelal drie «i viermaal
zoo groot is als in den raad. Spr. verwacht van zijn voorstel
ook geen dubbel werk voor den verslaggever omdat het ver
slag op losse velletjes wordt gemaakt, die genummerd bij dele
den rondgezonden en teruggehaald gezamenlijk ter drukkerij
afgeleverd worden, 't Is waar men mist zoodoende een over-
zigt over het geheele verslagdoch dit geeft niets men mag
toch in het door een ander lid gesprokene niets veranderen. Bij
de bestaan hebbende bepalingen was dit zelfs uitdrukkelijk ver
boden. Daarentegenwanneer men het geheele verslag door-
loopen kan en daarin door andere leden veranderingen gemaakt
zietkomt men ook zelf in de verzoeking om veranderingen aan
te brengen. Spr. acht het veel beterdat de leden van het ver
slag niet anders dan 't door hen gesprokene te zien krijgen. Al
leen op die wijze krijgt men zuiver de waarheid terug. Hoe zal
het gaan vroeg de heer Attema. Welantwoordt spr.de
bode brengt de verslagen en haalt ze met 24 uurnagezien of
niet, terug. Dit is zeer eenvoudig en zal geene bezwaren me
debrengen. Bij de tweede kamer althans heeft men ten dezen
nimmer bezwaren ondervonden en spr. kan in dit opzigt spre
ken uit eene jaren lange ondervinding. Hij vindt het een schro
melijk ongemakom precies op den zaturdag na den dag der
vergadering naar het gemeentehuis te moeten gaan om aldaar
het verslag in te zien. Het gebeurt hem dikwijls dat hem dit
volstrekt niet convenieert. Hij blijft derhalve op de aanneming
van het voorstel «aandringen, terwijl hij zijn leedwezen uitdrukt
dat zijne medevoorstellersde heeren Wiersma en van Eijsinga
afwezig zijn, waardoor het voorstel twee stemmen en hanne ver
dediging mist.
De heer van Sloterdijck kan zichondanks de jaren lange
ondervinding van den heer Dirksvolstrekt niet met het voor
stel vereenigen. Hij gelooftdat een beroep op de tweede ka
mer in dezen niet opgaat. Hij deelt de bezwaren van den heer
Rooseboom dat men somtijds het vers'ag in zijn geheel moet
kunnen overzienniet om naar het door anderen gesprokene
wijziging aan te brengen maar om b. v. waar het gesprokene
van het eene lid op dat van een ander slaateen in de discus
sie gebezigd woord dat door den verslaggever niet is opgevan
gen te kunnen overnemen. Dat het bij de tweede kamer niet
noodig is om een overzigt over 't geheel te hebben ligt in den
aard der zaak. Daar heeft men een korps stenographen die al
het gesprokene letterlijk opschrijven, en in zoodanig geval heeft