Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
werendat er tusschen de tractementen van de onderwijzers
verschil moet bestaan. Toch is hij tevens van oordeeldat men
niet meer onderscheid moet maken dan strikt noodzakelijk is.
Op dezen grond zal hij zich niet met het amendement van den
heer van Valkenburg vereenigen. Hij zou het veel verkieslij
ker achten de tractementen van de twee le hulponderwijzers
gelijk te stellen. Het verschil datvolgens het amendement
van den heer van Valkenburg, tusschen de tractementen van de
le en 2e hulponderwijzers zou bestaankomt hem niet groot
genoeg voor, om daarvoor eene aparte categorie temaken. Ook
in betrekking tot de hulponderwijzers der 2e en 3e klasse acht
hij na het amendement van den heer van der Meulen eene split
sing van deze klassen niet noodig. Hij zou er liever toe over
gaan het art. zoodanig te wijzigendat er kunnen worden be
noemd twee hulponderwijzers le klasse op eene bezoldiging van
ƒ1000 en drie andere op eene van ƒ600. Hem dunkt, dat de
verdienste van een hulponderwijzer zich niet op 50 na laat
taxeren. Bij toepassing van het door spr. aangegeven denkbeeld
heeft men met die vele categoriën van hulponderwijzers niets
te maken.
De heer van der Meulen kan zich met het denkbeeld van
den heer Wiersma wel vereenigen.
De heer van Valkenburg heeft bezwaar tegen het benoe
men van twee hulponderwijzers op eene jaarwedde van j 1000
omdat de eerste hulponderwijzer bij ontstentenis van den hoofd
onderwijzer als zijn plaatsvervanger optreedten bij het aan
stellen van twee hulponderwijzers met hetzelfde tractement en
dezelfde regten de hiërarchie wordt verbroken. Van daardat
spr. zich niet heeft vereenigd met het amendement van den heer
van Eijsinga.
De heer Wiersmain aanmerking nemendedat de heer
van der Meulen heeft verklaard met zijn denkbeeld zich te ver
eenigen stelt voor in art. 1 te lezen ,/de hulponderwijzers le
„klasse elk ƒ1000, de hulponderwijzers 2e klasse elk ƒ600."
De heer Duparc gelooft nietdat men hier moet aanstellen
twee le hulponderwijzers. We moeten zegt spr. als ware
het hebben één onderdirecteuréén hulponderwijzerdie op
treedt bij ontstentenis van den hoofdonderwijzer. Wat. is overigens
de tegenwoordige toestand in deze school vraagt spr. Buiten
den ln hulponderwijzer zijn er nog twee hulponderwijzersdie
in de levende talen onderwijs geven. Dat zijn er dus gezamen
lijk drie die het meer uitgebreid lager onderwijs doceren. Deze
zegt 6pr.behooren eene goede financiële positie te hebben. Men
dient een le hulponderwijzer met een tractement van 1000 te
houdenen de raad zou zeker goed handelen met te bepalen
dat de hulponderwijzers van de 2e klasse zullen hebben een
tractement van ƒ800. Dan heeft men een vast sijsteem.
Spr. stelt hierop voorin art. 1 te lezen„de eerste hulpon
derwijzer 1000de hulponderwijzers 2e klasse 800; dehulp-
„onderwijzers 3e klasse 500.
De heer van Eijsinga verklaart zich voor het amendement
van den heer Wiersmaomdat dit het naaste aan het door hem
gedaan voorstel komtdat geen punt van beraadslaging heeft
kunnen uitmaken. Hij kan deze gelegenheid niet laten voorbij
gaan zonder te constaterendat hoezeer hij het nut erkent
dat er aan iedere school voor gewoon lager onderwijs een zooge
naamde eerste hulponderwijzer werkzaam zij hij bij 't lager on-
deiwijs volstrekt niet wil weten van gedeelde verantwoordelijk
heid of, gelijk de vorige spr. zeide, van een soort van onder-di
recteur. De hoofdonderwijzer is de verantwoordelijke persoon.
Daarom ziet hij er volstrekt geen bezwaar in om in eene school
als deze twee hulponderwijzersvan welke hetzelfde gevorderd
wordt, op dezelfde lijn te stellen. Hij kan er zich zeer goed
mede vereenigenom aan deze belangrijke inrigting twee hulp
onderwijzers eerste klasseof om bij de terminologie dezer ver
ordening te blijven twee eerste hulponderwijzers te hebbenspe
ciaal belast met het m. u. 1. o. en deze dan ook op denzelfden
voet te behandelen. Al gaat nu het voorstel van den heer Wiersma
verder dan spr. aanvankelijk wildezoo is dit toch nog geen
reden voor hem om er zich tegen te verklarenomdat het
zoo als gezegd het naast aan het zijne komt.
Den heer Rengers valt het moeijelijk een weg te vinden in
den vloed van amendementendie niettegenstaande de betuiging
van instemming met het voorstel van burgemeester en wethou
ders reeds op art. 1 zijn ingediend. Hij acht ze intusschen geen
van allen aannemelijk hoewel dat van den heer Duparc nem
nog toeschijnt het meest in het sijsteem dezer verordening te
passen. Spr. wil niet in debat treden over de kwestieof
aan deze school een zoogenaamde onder-directeur moet zijn
dit echter staat vastdat burgemeester en wethouders gemeend
hebben aan iedere school een hulponderwijzer te moeten verbin
den die waarborg geeftdat bij ontstentenis van den hoofdon
derwijzer de leiding van het onderwijs niet aan onbekwame
handen is toevertrouwd. Spr. zou dat sijsteem ook in betrekking
tot deze school gehuldigd willen zien. Oordeelt men echter
ƒ650 voor de hulponderwijzers 2e klasse te gering, dan is het
eenvoudig eene geldkwestieom voor die hulponderwijzers de
bezoldiging op ƒ800 te brengen.
De heer Jongsma heeft het wpord gevraagd tot het indie
nen eener motie van orde. Het komt hem voor, dat de zaak
nog niet rijp isom dadelijk te worden behandeld. Er zijn
amendementen ingediend die in de economie der verordening
ingrijpen en waarvan sommige voorstellers niet genoeg op het
oog houdende bestaande organieke besluiten waaraan burge
meester en wethouders bij het indienen van deze verordening
waren gebonden en waarmede ze rekening hadden te houden.
Spr. houdt deze zaak voor eene zaak van het hoogste gewigt
tot overweging waarvan de raad in de sectiën behoort zamen te
komen. Dien tengevolge stelt hijmede namens de heeren At-
tema en van Sloterdijck, de volgende motie van orde voor:
„De ondergeteekendenoverwegendedat art. 63 van het reg
lement van orde aan den raad de bevoegdheid geeft andere zaken
„dan de bij dat art. opgenoemde naar de sectiën te verzenden
„stellen voor, dat de raad van deze bevoegdheid zal gebruik
„maken ten opzigte van de thans in behandeling zijnde ontwerp
verordening regelende de bezoldiging van het onderwijzend
„personeel aan de openbare scholen voor lager en meer uitge
breid lager onderwijs te Leeuwardenen zal besluiten die ont-
„werp-verordening te verzenden naar de sectiënvoorts te be-
„palen met het oog op art. 64 van het reglement van orde
„dat het onderzoek in de sectiën zal zijn afgeloopen den ln
„Junij 1872."
De heer Dirks kan zich met deze motie niet vereenigen. De
zaak is al lang genoeg aanhangig geweestom thans te kunnen
worden behandeld en afgedaan. Het is wel ongelukkigdat bij
alle huldedie men aan het ontwerp heeft gebragtreeds op
het eerste artikel een viertal amendementen zijn ingediendbe
halve degenedie niet in debat hebben kunnen komen. Spr.
gaat uit van het principedat men met eene verhooging van
J 1450 al behoorlijk betuigt, dat men in de positie van den on
derwijzer verbetering wil brengen en aangezien al de voorge
dragen amendementen strekken tot verhooging en meer de be
langen van bijzondere personen op het oog hebben en spr. zich
daarmede niet vereenigtzoo zal hij zich ook tegen de voorge
stelde motie verklaren.
De heer Wiersma acht het ook niet noodig, om de zaak
in de sectiën te onderzoeken. Als hij dc op art. 1 voorgestelde
amendementen nagaatdan ontwaart hijdat ze meerendeels
het gevolg zijn van de categoriënwaarin de hulponderwijzers
worden verdeeld. Spr. voor zich, had zich perfect met het door
burgemeester en wethouders voorgedragen art. kunnen vereeni-
enzijn amendement is enkel een uitvloeisel van dat van den
eer van Valkenburg, waardoor het getal categoriën al weder
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
zou zijn vermeerderd. Ook heeft hij geen bezwaar tegen het
amendement van den heer Duparcomdat dit de verdeeling der
categoriën in haar wezen laat. Wanneer men het dus maar over
de categoriën eens isdan gelooft spr. zal men het met
de bezoldiging ook wel vinden. Daarom zal hij tegen de motie
stemmen.
Dc heer Duparc moet zich, in weerwil dat zijn amendement
de goedkeuring van sommige leden heeft weggedragen en daar
door kans van aanneming heeft, voor de motie verklaren. Men
heeft nu pas art. 1 zegt spr. en dan volgen nog 10 arti
kelen. De vraag isof op die artikelen niet eveneens amende
menten zullen worden voorgedragen Spr. acht een sectie-onder
zoek in deze zaak zeer nuttigen zal daarom gaarne vóór de
motie stemmen.
De motie, hierop in rondvraag gebragt, wordt verworpen met
12 tegen 7 stemmen, die van de heeren Jongsma, Bumavan
Sloterdijck, Attema Duparc, Hommes en van Valkenburg. (De
heer de With had voor ae stemming de vergadering verlaten).
Na de beraadslaging over art. 1 en de daarop voorgedragen
amendementen te hebben gesloten, stelt de Voorzitter voor,
om het amendement van den heer Duparc ondersteund door
den heer van Valkenburg, die blijkens eene bij hem (Voorzitter)
ingekomen schriftelijke kennisgeving het door hem voorgedragen
amendement intrekt het eerst aan de stemming te onder
werpen.
De heer Rengers vraagtof het niet ter vereenvoudiging
zal strekken wanneer eerst wordt uitgemaaktof de verdeeling
der hulponderwijzers in 3 klassenaan deze verordening ten
grondslag liggendezal worden gehandhaafd
De Voorzitter gelooft niet, dat dit de zaak zal bekorten.
Het door den heer Rengers bedoeld beginsel ligt ook opgesloten
in het amendement van den heer Duparc, waarbij wordt voorge
steld de bezoldiging van den eersten hulponderwijzer te laten op
ƒ1000, die van de hulponderwijzers 2e klasse te brengen op
ƒ800 en die van de 3e klasse te laten op ƒ500. Als dit amen
dement wordt aangenomen dan zegt spr. is het principe
reeds uitgemaakt.
De heer Rengers merkt opdat hij tegen dat amendement
zal stemmen.
De heer Jongsma acht het overbodig het door den heer
Rengers bedoeld beginsel uit te maken. In art. 32 van het reg
lement van orde leest hij onder meer: „De beraadslaging over
„alle onderwerpen heeft plaats eerst over de algemeeue strek-
„kingdeze aangenomen zijndeover de afzonderlijke deelen of
„artikelen." Als spr. zich niet vergist, dan is de algemeene
strekking reeds aangenomen en wanneer nu de raad zich ver-
eenigde met het denkbeeld van den heer Rengerszou hij twee
maal hetzelfde doen.
De heer Duparc vraagtof het wel zaak is zoodanig prin
cipe hier uit te maken. De vraagof er le2e en 3e hulpon
derwijzers aan de scholen zullen zijnmoet zijns inziens niet
worden uitgemaakt bij deze verordening, maar bij de organieke
verordening voor iedere school.
De Voorzitter zal door de stemming doen uitmakenof de
rangschikking van de hulponderwijzers in drie klassen de goed
keuring van den raad wegdraagt.
Met 18 tegen 1 stem, die van den heer Jongsma, wordt die
rangschikking goedgekeurd.
Hierop wordt het amendement van den heer Duparc verworpen
met 12 tegen 7 stemmen, die van de heeren van Sloterdijck,
van Eijsinga, Attema, Duparc, Wiersma, OosterhofF en van
Valkenburg.
De Voorzitter zegt, dat ten gevolge van het aangenomen
beginselom de hulponderwijzers in drie klassen te verdeelen
het amendement van den heer Wiersmadat slechts twee klas
sen aanneemtniet in behandeling kan komen. Er blijft dus
nog over het amendement van den heer van der Meulenom de
jaarwedde van de hulponderwijzers 3e klasse te bepalen op ƒ600.
Dit amendement wordt verworpen met 18 tegen 1 stemdie
van den heer van der Meulen.
Art. 1 der ontwerp-verordeninggewijzigd als door burge
meester en wethouders is voorgesteld wordt hierop aangenomen
met 14 tegen 5 stemmen, die van de heeren van Sloterdijck,
Attema, Duparc, van der Meulen en van Valkenburg.
Art. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 3.
De heer van Valkenburg merkt opdat aan deze school
op het papier nog eene hulponderwijzeres is toegevoegd, die,
volgens het ontwerpeene bezoldiging van 300 zal ontvangen.
Hij zou wel eens willen wetenof deze hulponderwijzeres ook
onderrigt in de handwerken zal moeten geven terwijl het hem
voorkomtdat de jaarwedde van zoodanige hulponderwijzeres
wel op j 350 mag worden gesteld.
De heer Rengers is niet in staat met zekerheid te zeggen
of de te benoemen hulponderwijzeres ook onderwijs in de hand
werken zal moeten geven. Wel meent hijdat de tegenwoor
dige eerste hulponderwijzeres en eene medehelpster thans met
dat onderwijs belast zijn.
De heer Attema gelooft, dat de heer van Valkenburg te
veel heeft gehecht aan de woorden de medehelpster voor de vrou
welijke handwerken. De persone voor dat vak aangesteld is
eigenlijk geen medehelpster van de anderenmaar behandelt het
over geheel de school.
De heer van Valkenburg zegt, dat het door den heer
Attema opgemerkte niet aan zijne aandacht is ontgaan. Hij
gelooft echterdat wanneer er aan de school eene nieuwe hulp
onderwijzeres wordt aangesteld men dan wel eene zal nemen
die ook ouderwijs in de handwerken kan geven. Ten minste
spr. acht dit met het oog op het groot aantal schoolgaande
kinderen wenschelijk. Neemt hij voorts in aanmerkingdat
deze verordening voor de toekomst wordt gemaaktdan acht hij
het beter de bezoldiging der aan te stellen hulponderwijzeres te
bepalen op 350, dan later genoodzaakt te zijn deze met 50
te verhoogen. Het is naar aanleiding hiervandat hij voorstelt
bedoelde jaarwedde te bepalen op ƒ350.
De heer Rengers kan zich bij nadere overweging wel met
het amendement van den heer van Valkenburg vereenigen.
Het amendement van den heer van Valkenburg wordt
hierop aangenomen met 16 tegen 3 stemmen, die van de heeren
Oosterhoff, Rooseboom en Dirks.
Art. 3aldus geamendeerden art. 4gewijzigd in overeen
stemming met het betrekkelijk voorstel van burgemeester en
wethoudersworden zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 5.
De heer Duparc vindt bij dit art. aanleiding tot het
maken van een paar opmerkingen waarop hij reeds bij de dis
cussie over de algemeene strekking heeft gedoeld. Er is in prin
cipe uitgemaaktdat er zullen zijn hulponderwijzers van de le,
2e en 3e klasse. Nu komt op den bij het voorstel gevoegden
staat de 3e tusschenschool 2e klasse voor. Aan die school is
slechts één hulponderwijzer werkzaam. Het geval kan zich voor
doen dat deze hulponderwijzer die school verlaat. Men zal
alsdan een nieuwen titularis benoemen maaral is die nieuwe
titularis ook in het bezit der hoofdonderwijzers-actenimmer zal
hij eene hoogere bezoldiging dan van 450.- kunnen krijgen. Spr.
zou burgemeester en wethouders wiilen vragenof het tracte
ment van dezen eenigen hulponderwijzer die volgens het ont
werp noch tot de le, noch tot de 2e, noch tot de 3e klasse