58
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872.
h;»t hem voor, dat deze zaak niet voor het nemen eener beslis
sing rijp is en dat het noodig -'.al zijn de stukken öf aan burge
meester en wemouden terug te zenden óf in handen te stellen
van eene bepaalde iaadscommissieom de zaak te onderzoeken.
De heer Duparc heeft zich afgevraagdhoe een door den
raad overeenkomstig het voorstel te nemen besluit zou moeten
worden gekwalificeerd. De gemeente is de som schuldig of niet.
Is ze haar schuldig, dan moet zij de geheele vordering kwijten,
is ze niets schuldig, dan kan spreker zich moeijelijk voorstellen,
dat zij zelfs een gedeelte der som zou hebben te betalen, of het
moest zijn, ter voorkoming van eene procedure. Dan wordt het
eene dading, bedoeld bij art. 1888 burg. wetb.die echter in
een geheel anderen vorm dan hier wordt voorgedragenmoet
geschieden en die voortsovereenkomstig art. 194# der gemeen
tewet, is onderworpen aan de goedkeuring van ged. staten. In
het verkenen eener gratificatie of liever tegemoetkoming voor
ondervonden schadebuiten toedoen van de gemeenteziet spr.
echter bezwaarj hij gelooft niet, dat de gemeente daarmede
acquit zal zijn.
De heer Rengers moet er op wijzendat de aansprakelijk
heid voor de daden van ondergeschikteneen der meest gede
batteerde'vraagstukken van het burgerlijk regt is. Hij acht het
daarom minder wenschelijk over dit beginsel in eene uitvoerige
discussie te treden dat bij de wiefelende juris prudentie dien
aangaande, toch wel niet tot voldoende klaarheid zal worden ge-
bragt. Hij merkt slechts op, dat een der laatste arresten van
den hoogen raad niet in het voordeel van den heer Eekhoff pleit.
De heer Jongsma heeft gewaagd van eene correspondentie aan
het voorstel voorafgegaan. Burgemeester en wethouders zien
volstrekt geen bezwaar die correspondentie over te leggenmaar
houden zich verzekerddat de raad daaruit volstrekt" geen licht
zal putten. De toed ragt der zaak is toch zoo eenvoudig moge
lijk. De heer Eekhoff heeft goederen op bestelling van den por
tier afgeleverd in het denkbeeld, dat die op last van den direc
teur besteld waren terwijl de besteller ze in tegendeel ten eigen
bate besteedde. De vraag, wie of deze goederen betalen moet,
hebben burgemeester en wethouders gemeend niet volgens strikt
regtmaar volgens de billijkheid te moeten beantwoorden en
daar zoowel de gemeente als de leverancier in deze zaak bedro
gen werden ook de schade door beide gelijkelijk te laten dra
gen. "Wit men intusschen de zaak au fond onderzoeken, dan zal
Liet goed zijn eene commissie van regtsgeleerden daarmede te
belasten. Waarschijnlijk zal men alsdan eene zeer interessante
bijdrage over het vraagstuk van de aansprakelijkheid der ge
meente voor de handelingen barer ambtenaren kunnen tegemoet
zien.
De heer van der Meulen deelt mededat bij het lager
onderwi js de school behoeften niet worden afgeleverddan op
ïsu aanvraagbillet van den onderwijzer, voor gezien geteekend
door den schoolcommissaris. Bij de burgerdag- en avondschool
schijnt deze wijze van handelen niet gevolgd te worden. Spr.
zou daarom wel willen wetenof het gedeelte der rekening
dat door den directeur verklaard wordt ontvangen te zijn op
dezelfde wijze is afgeleverddan het overigewaarvan de ont
vangst wordt ontkendm. a. w., of dat eerste gedeelte evenmin
op bons is gehaald. Wanneer het blijktdat de leverancie zoo
wel van het eene als van het andere op dezelfde wijze is ge
schied dan acht spr. het billijkdat de heer Eekhoff ten volle
wordt betaald. Spr. kan niet nalaten den wensch uit te druk
ken dat er maatregelen worden genomenwaardoor eene her
haling van het nu voorgevallene kan worden voorkomen.
De heer Jongsma kan den heer Rengers niet volgen op den
weg, om deze zaak eene interessante bijdrage voor het gemeente-
regt te doen opleveren. Het standpunt, waarop hij zich plaatst,
is niet om geleerde bespiegelingen over de zaak te houden maar
is te voorkomen, dat de gemeente onregtvaardige handelingen
doe. Nu is zijn indruk van deze zaak aldus, dat de heer Eek
hoff op grond van art. 1403 van het burgerlijk wetboek regt
heeft gevraagd doch door de correspondentie met burgemeester
en wethouders tot de overtuiging is gekomen, dat deze bezwaar
maken om in deze de wet toe te passen en dat de zaak dus bij
wijze van transactie bij den raad moet worden beslist, 't Is de
vraag of dit goed is. Spr. meent voorloopig na het licht dat hem
door burgemeester en wethouders is verstrektdat de heer Eekhoff
zich ten onregte op de le alinea van art. 1403 heeft beroepen. Met
het oog op dat geheele artikel is het de eerste vraagof de bode
aan de burgerdag- en avondschool eene instructie had zoo ja
of dan het bestellen der schrijfbehoeften tot zijne bij de instruc
tie omschreven werkzaamheden behoorde. Heeft de bode de be
stelling gedaan niet op grond van de instructiemaar als parti
culier lasthebber van den directeur, dan houdt de verantwoorde
lijkheid voor de gemeente op en is de 3e en 4e alinea van
het art. meer toepasselijk. Spr. acht het wenschelijk regt te
doen geldenwant er is tusschen de som die de rekening aan
wijst en diewelke volgens het voorstel zal worden voldaan
een niet gering verschil. Hij zou daarom gaarne zien dat de
zaak nader door burgemeester en wethouders werd onderzocht;
deze hebben toch ook den heer Rengers in hun middendie
naar het schijnt de zaak goed doorziet.
De heer Rengers is voor zich zeiven volkomen overtuigd
dat de leverancier geen regt op ietshoogenaamd ookheeft.
Hij grondt die overtuiging vooral daaropdat de heer Eekhoff
niet als leverancier was aangewezendat de portier, die eene
instructie had, daarbij niet belast is met de bestelling der school-
behoefteneindelijk dat uit onderscheidene vonnissen blijkt,
dat de verantwoordelijkheid des meesters ophoudt in gevallen
van diefstal. De kwestie van regt isdunkt hemvoldoende
uitgemaakt. Er blijft dus alleen over de kwestie van billijkheid.
Spr. acht de dwaling, waarin de leverancier is vervallen, zoo
verklaarbaardat hij in dezen niet het strikt regt wil doen gel
den maar, ofschoon daartoe niet verpligt„de gemeente de helft
der schade wil laten dragen.
De heer Wiersma is het in zooverre met den heer Rengers
eensdat in dit geval niet het strikt regtmaar de billijkheid
op den voorgrond moet worden gesteld. Hij gelooft echter, dat
de billijkheid medebrengtom den heer Eekhoff volledig te be
talen. Is hij goed geïnlormeerd dan levert deze reeds twee a
drie jaar de benoodige sehoolbohoeften aan de burgerdag- en
avondschool, en is er nog nooit iets voorgevallen, dat aanleiding
tot opmerkingen heeft gegevenintegendeel de rekeningen
zijn ten allen tijde geregeld.gebonificeerd en betaald, zoodat er
bij den leverancier niet de minste twijfel kon bestaanof de
bestellingen werden door den bevoegden persoon gedaan. Van
den kant van den heer Eekhoff bestaan er dus reden van billijk
heid om niet het halve maar het geheele bedrag der rekening te
voldoen. Spr. wil voor het oogenblik het strenge regt ter zijde
laten. Maar een andere vraag is het, wie door de gemeente
met het inkoopen der sehoolbehoeften is belast. Spr. heeft geene
instructie van den portier gevonden't is mogelijk dat er eene
geschrevene instructie bestaatmaar in het reglement op de in
rigting vindt spr.dat de directeur is belast met het algemeen
toezigt en dat zonder zijne magtiging geen aankoopen of be
stellingen worden gedaan. Van dezen kant bezien rijst de vraag
wie de heer Eekhoff moet betalen de gemeente of de directeur?
Is aan den directeur opgedragen om voor het aanschaffen der
leermiddelen te zorgendan kan deze dit niet op den concierge
overdragen. Doet hij dit, dan is de concierge niet lasthebber
van de gemeentemaar van den directeur. In zoover zal dus
eerst dienen te worden uitgemaakt, wie met de aanschaffing dei-
leermiddelen belast isen is dit de directeurdan heeft de ge
meente met de zaak niets te maken. Is het daartegen bij in
structie aan den concierge opgedragendan komt het spr. voor
dat de gemeente de vordering zal moeten voldoen.
De Voorzitter moet opmerken, dat de zaak zeer eenvoudig is.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
59
De rekeningen van geleverde sehoolbehoeften worden jaarlijks
door den directeur nagezien, en nu kregen burgemeester en wet
houders eene rekeningwaaronder door den directeur de ver
klaring was gesteld, dat de door hem met een teeken gemerkte
posten niet door hem in ontvangst zijn genomen. Zij hebben
daaromtrent den heer Eekhoff geschreven en van dezen het be-
rigt ontvangen, dat alles door hem geleverd was. Bij onderzoek
bleek het echter, dat de gewraakte posten zijn gehaald dooi
den in 't laast van 1871 ontslagen concierge Alberts. Nu is het
waar, dat noch de gemeente noch de directeur de posten heeft
ontvangenmaar buiten twijfel is hetdat ze door den heer
Eekhoff geleverd zijn. Daarom is het billijk dat de schade ge
deeld wordtwaarin de heer Eekhoff blijkens zijn schrijven ge
noegen neemt. Het is waarAlberts was conciergemaar even
waar is het, dat hij geen last had om de bedoelde leermiddelen
te halen de gemeente is dus voor zijne handelingen niet aan
sprakelijk evenmin als mennaar spr. meentde heeren aan
sprakelijk kan stellen voor hetgeen hunne bedienden zonder hun
medeweten halen.
De heer van Valkenburg leest in art. 33 van het regle
ment op de burgerdag- en avondschooldat geene aankoopen
of bestellingen worden gedaan zonder magtiging van den direc
teur. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat de concierge
gedurende een drietal jaren de leermiddelen bij den heer Eek
hoff heeft gehaald, dat de ingeleverde nota's altijd zijn goed-
bevonden en betaald, dat in het vierde jaar op dezelfde wijze
als vroeger is te werk gegaan dan is het duidelijk dat de
heer Eekhoff de bestellingen geheel te goede trouw heeft uitge
voerd dit nog te eerder, dewijl het bestelde niet door Alberts
medegenomenmaar door een bediende van den heer Eekhoff
aan de school bezorgd werd. Ook spr. komt het daarom billijk
voor, dat de geheele som aan den heer Eekhoff worde uitbetaald.
De heer JongSDia gelooft nu hij van den voorzitter gehoord
heeft, dat Alberts niet heeft gehandeld als concierge aan de iu-
rigting, maar als bode van den directeur, dat de zaak nu is,
waar ze behoort te wezen. In eene andere betrekking is hij in
de gelegenheid geweest kennis te nemen van een gepleegden
diefstal van instrumenten aan de hier bedoelde inrigtingdoor
denzelfden concierge Alberts. Het kwam hem vreemd voor,
hoe dit geschieden kon zonder ontdekt te worden, 't Is waar
het ontbrekende is zeker weder aangevuld; de gemeenterekening
zal in dit opzigt wel uitwijzing kunnen doen maar toch heelt
het voorgevallene spr. geen groot denkbeeld gegeven van het
toezigt aan de inrigting. Om nu de zaak op de schouders der
gemeente te nemen strookt volgens spr. niet met regt en wet.
Hij gelooftdat ze tusschen den directeur en den heer Eekhoff
moet worden uitgemaakt. Eerst, dan, wanneer het blijkt, dat
tusschen deze beide de zaak niet kan worden geschikteerst
dan zegt spr. kan het de vraag worden voor de gemeente,
om te overwegen in hoever er aanleiding bestaat om genade
voor regt te laten gelden.
De heer Bruinsma betreurt het zeerdat de heer Eekhoff
niet opmerkzaam is geweest bij het halen der leermiddelen. Zoo
ziet spr. in de rekening, dat op 14 Maart 1871 zijn gehaald 50
schrijfboeken, op 15 Maart 50, op 25 Maart 50, op 19 April 50,
op 20 April 50 op 6 Mei 50 enz. enz. Hem dunktdat dit
toch wel moest zijn opgevallen. Immersmen kan toch wel be
grijpen datwanneer er den eenen dag 50 schrijfboeken wor
den gehaald er den andeien dag niet weer 50 noodig zijn ten
minste niet op eene schoolwaar zooals algemeen bekend
is slechts 30 40 leerlingen onderwijs ontvangen.
Verder betreurt spr. het, dat door den directeur geen bons
zijn afgegeven. Men kan toch nooit weten hoe het eens te pas
komt. Bij iedere welgeordende administratie staat het afgeven
van bons op den voorgrond.
Op gronden van billijkheid verklaart spr. zich echter voor het
voorstel.
De heer Bmnger wenscht te wetenof de directeur ook
aanteekening heeft gehouden van de door hem gedane bestellin
gen dan wel of hij deze een gansch jaar in zijn geheugen be
waart. Van het antwoord op deze vraag zal de door spr. uit
te brengen stem afhankelijk zijn. De rekening loopt van Janu-
arij tot Januarij hier is ze goed, daar niet. Bestaat er eene
lijst van de gedane bestellingendan heeft spr. vrede met de
zaakdan althans zal men met grond kunnen zeggen dit is
goeddat niet. Maar berust het schrappen van sommige posten
geheel op het geheugen van den directeur, dan ofschoon spr.
alle respect voor des directeurs geheugen heeft dan zou hij
niet de helftmaar de geheele som aan den heer Eekhoff willen
doen uitbetalen.
De Voorzitter antwoordt, dat burgemeester en wethouders
geen inzage hebben genomen van de bron waaruit de directeur
bij liet verifiëren der rekening heeft geput. Dit is trouwens
eene zaakwaarmede men niets te maken heeft. De directeur
heeft op de eene rekening de verklaring gesteld //de boven-
W8taande posten niet van den heer Eekhoff in ontvang te hebben
//genomen;" en zoolang er geen reden bestaan, om aan de waar
heid dezer verklaring te twijfelenmoet spr. haar als zoodanig
aannemenafgescheiden van de bron waaruit de directeur mag
hebben geput.
De heer van Valkenburg doet nader uitkomendat de
concierge aan de burgerdag- en avondschool een officieel ka
rakter draagt en dus de leverancier geheel te goeder trouw de
aangevraagde leermiddelen heeft afgegeven. Hij zal zich niet
met de conclusie van het voorstel vereenigen maar behoudt
zich voor een voorstel te doen tot uitbetaling der geheele som
aan den heer Eekhoff.
De heer Duparc komt terug op hetgeen hij bij den aanvang
der discussie heeft gezegdnamelijkdat er hier eigenlijk eene
dading zou plaats hebben. Hij kan er evenwel niet toe mede
werken om slechts de helft der vordering le betalen als de ge
meente haar geheel mogt schuldig zijn. Dit punt eischt nog in
de eerste plaats onderzoek. Hij acht de zaak thans nog niet ge
noeg in staat van wijzen en zou burgemeester en wethouders in
overweging wenschen te geven haar tot zich te nemen tot het
doen van een nieuw voorstelwaarvan ook de conclusie op an
dere wijze is geredigeérd.
De Voorzitter gelooft, dat men aan de conclusie wel geen
anderen vorm zal kunnen geven wanneer men let op hetgeen
daaraan voorafgaatwaarin geheel het karakter van billijkheid
ligt opgesloten. Op dat voorafgaande past zeer juist de magti
ging tot betaling eener som van ƒ60.10. Of nu al het woord
dading in de conclusie opgenomen wordt, dit zal weinig afdoen.
Ieder zal het immers dadelijk zien dat het hier geen dading
geldt. Spr. wil gaarne het voorstel terugnemen doch verwacht
daarvan geen vruchten.
De heer Duparc acht eene eenvoudige omzetting der con
clusie niet voldoende. Hij blijft van oordeeldat een besluit
in den zin van burgemeester en wethouders valt in de termen
van litt. g. van art. 194 der gemeenteweten dat deswege tus
schen partijen eene overeenkomst zal moeten worden getroffen.
Met een eenvoudig besluit van den raad zal zijns inziens de
zaak niet uitgemaakt zijn. Wat voorts betreft de bevreemding
van den heer Bruinsmadat de leverancier geen vermoedens
heeft opgevat na het zoo kort op elkander halen van schrijf
boeken, zoo gelooft spr.dat dit in eene drukke zaak moeijelijk
gaat, terwijl het bovendien bekend is, dat sommige leerlingen
dikwijls 4 a 5 schrijfboeken tegelijk ontvangen.
De heer Rengers gelooft, dat de voorzitter in strijd met
zijne bedoeling het woord dading heeft gebruikt. Spr. althans
heeft niet in dien zin tot het voorstel medegewerktmaar zich ge
steld op het terrein van billijkheid en uit dat oogpunt verwon
dert het hemdat de zaak tot zooveel discussie aanleiding geeft.