60 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872. Wat de heer Duparc wil is in spr.'s oog onmogelijk. De raad kan wel bij stemming uitmaken wat hij in dezen als regtens beschouwtmaar het is daarmede nog niet uitgemaakt of het regt is. In de gegeven omstandigheden moet spr. overigens verkla ren dat 's raads beslissing hem vrij onverschillig is. Mogt men dus de geheele rekening willen betalen het zal spr. voor den leverancier, wiens goede trouw hij erkent, genoegen doen maar bij hem volstrekt geen motief opleveren om ae quaestie ook voor 't vervolg als uitgemaakt te beschouwen. Acht men echter in deze zaak het regtspunt nog niet genoeg helderdan zal het beste wezen, gelijk spr. reeds te kennen gaf, dat de zaak in han den eener speciale commissie worde gesteld. Den heer Jongsma is het niet zoo onverschillig als den vorigen spreker, welke beslissing er valtdie beslissing geldt toch altijd het voor ieder raadslid belangrijk punt wat er met het geld der gemeente zal gedaan worden. Naar zijne overtuiginggevestigd op de karige toelichting van het voorstel en het debat van hedenmorgen heeft de gemeente met deze zaak niets te makenmaar is het eene zaak tusschen den heer Eekhoff en den directeur. Deze overtuiging zal spr. bij het uitbrengen zijner stem leiden. Wil men nu reedszonder eenige nadere instructie van de zaak de billijkheid toepassen, dan spr. erkent het beveelt het voor stel zich aan maar tot betrachting der billijkheid zullen er dan ook termen moeten bestaandiehij herhaalt hetde raad nog niet kent. De heer Wiersma moet nogmaals aandringen op hetgeen hij reeds zoo straks zeide. Wanneer er eene geschrevene in structie voor den concierge bestaat, dan is de directeur gede chargeerd als hij hem gebruikt tot het verrigten der boodschap pen hem bij die instructie opgelegd doch hij is daardoor niet ontslagen van het uitoefenen van controle hij blijft altijd voor de handeling van den concierge aansprakelijk. Hij is dus ook de man met wie de heer Eekhoff het verschil moet vereffenen. Later kan er sp-ake van zijn, om aan den directeur schadever goeding toe te kennen. Op de aangevoerde gronden gelooft spr. niet, dat de gemeente met deze rekening iets te maken heeft. De conclusie van het voorstel wordt hierop in omvraag ge- bragt en verworpen met 10 tegen 7 stemmendie van de heeren Bloembergen Rooseboom RengersDirksvan Sloterdijck Bruinsma en Oosterhoff. De Voorzitter zegt, dat, aangezien de conclusie verwor pen isdoor den raad zal moeten worden uitgemaaktof' de zaak zal worden gerenvoijeerd aan burgemeester en wethouders of aan eene speciaal aan te wijzen commissie. De heer van Valkenburg heeft het woord gevraagd tot het doen van een voorstelom het geheele bedrag der vorde ring ad ƒ120.20 aan den heer Eekhoff uit te betalen. De Voorzitter zal van het voorstel van den heer van Val kenburg aanteekening houdendoch wenscht vooraf te hebben uitgemaakt, of de zaak dadelijk zal worden beslist. De heer Wiersma acht het wenschelijk de beslissing te ver dagen omdat het een punt van onderzoek moet uitmaken in hoever de directeur het noodige toezigt op de aanvrage en ont vangst der leermiddelen heeft gehouden. Hij acht den raad voor het oogenblik niet genoeg op de hoogteom uit te maken of de gemeente de vordering moet betalen ja dan neen. Moet ze betalen dat ze zich dan ook volledig van hare schuld kwijte. Voor alsnog bestaat hieromtrent bij spr. twijfel. De heer Westenberg is voor het nemen eener dadelijke be slissing. Het komt hem niet twijfelachtig voor, dat de heer Eekhoff met de gemeente te doen heeft. Het opschrift der re kening, immers, luidt niet: de directeur debet enz., maar ;/de //gemeente Leeuwarden debet aan W. Eekhoff." En wanneer vroeger de rekeningen aldus zijn voldaandan gelooft spr.dat de heer Eekhoff geen andere schuldenaar dan de gemeente kent. Met 11 tegen 6 stemmendie van de heeren van der Meulen, van Valkenburg, BrungerRengers, Dirks en Westenbergver klaart de vergadering zich tegen het nemen eener dadelijke be slissing. De Voorzitter zegt, dat de raad ingevolge art. 58 van het reglement van orde alsnu zal dienen uit te maken of de zaak waarop het voorstel betrekking heeft, naar burgemeester en wet houders zal worden teruggezondendan wel of ze in handen eener nieuwe commissie zal worden gesteld. Spr. stelt voor de stukken te renvoijeren aan eene commissie van drie leden. De heer Jongsma oppert twijfelof art. 58 van het regle ment van orde hier wel toepasselijk isomdat dat art. spreekt van voorstellen door commission gedaan. Art. 58 toch maakt deel uit van de afdeeling van het reglementdie handelt over z/raadscommissiën." Hier is niet verworpen een voorstel eener commissiemaar van burgemeester en wethouders. De Voorzitter erkent de waarheid van het door den heer Jongsma aangevoerde maar voegt er aan toe dat het dagelijksch bestuur eene bij uitnemendheid vaste commissie is en dat dus wanneer door dat bestuur een voorstel wordt gedaandat ver worpen wordthet dan in den aard der zaak ligtdat alsdan ook de vaste regelen van toepassing zijndie voor andere vaste commissiën gelden. Als een door dat bestuur gedaan voorstel verworpen wordtis het naar spr's. oordeel oneigenaardig de zaak aan hetzelve terug te zenden. Het voorstel van den voorzitter wordt hierop verworpen met 10 tegen 7 stemmendie van de heeren BruinsmaDuparc BumaBloembergen RooseboomBrunger en Rengers. De Voorzitter trekt uit de gehouden stemming de conclu sie dat de raad de zaak aan burgemeester en wethouders wil terugzenden. Hij moet zich over die stemming bevreemden omdat door verschillende leden van het dagelijksch bestuur is te kennen gegeven dat men na rijpen rade tot dit voorstel is ge raakt en er van die zijde geen ander voorstel is te verwachten. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding eener resolutie van heeren gedeputeerde staten betrekkelijk de verhooging der jaarwedde van den directeur der burger dag- en avondschool. Bij de conclusie wordt voorgesteldom ter voldoening aan het verlangen van heeren gedeputeerde staten te besluiten het trac- tement van den heer F. H. Scheffelaar Klotsdirecteurtevens leeraar voor het onderwijs in de reken-wis- en natuurkunde aan de burgerdag- en avondschool alhier, met ingang van den 1 April 1872 te verhoogen van ƒ1700 tot j 2200. De vergadering vereenigt zich zonder hoofdelijke stemming met deze conclusie. 5. Voordragt tot benoeming van een hulponderwijzerop eene jaar wedde van drie honderd gulden. Op deze voordragt komen voor Hein de Jong en Abe van der Meer te Leeuwarden en Anne Ploegsma te Bergumerheide. Bij de gehouden stemming worden uitgebragt op Hein de Jong 13 stemmen, op Abe van der Meer 3 stemmen en op Anne Ploegsma 1 stein zoodat eerstgenoemde is benoemd geworden. IV. De Voorzitter het noodig achtende eene vergadering met gesloten deuren te houdenheft de openbare vergadering tijdelijk op. Na de heropening der vergadering niets meer aan de orde zijndewordt ze door den voorzitter gesloten. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872. 61 Vergadering van Donderdag 30 Mei 1872. Tegenwoordig alle leden. Voorzitter de heer burgemeester. I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed gekeurd. II. Wordt ter tafel gebragt 1. Het rapport van het onderzoek eener aanvrage van voog den der stads armenkamerom magtiging tot het doen van af- en overschrijvingen op de begrooting dier instelling, dienst 1871. 2. Een voorstel van burgemeester en wethouders betrekkelijk eene reorganisatie van het stedelijk gymnasium. Deze stukken zijn ter inzage gelegdom in eene volgende vergadering te worden behandeld. 3. Een besluit van gedeputeerde statenhoudende bepaling van den dag voor de verkiezing van een lid der provinciale sta ten ter vervanging van den heer M. Manger Cats. Op voorstel van den voorzitter overgegaan zijnde tot de be noeming van het stembureau voor deze verkiezingworden tot leden van dat bureau aangewezen de heeren Oosterhoff en van der Meulenterwijl mede op voorstel van den voorzitter wordt bepaalddat alle overige leden van den raad als plaatsvervan gers van de benoemden kunnen worden geroepen. III. Wordt in behandeling genomen het voorstel van burgemees ter en wethouderster zake een adres van IJ. van der Wielenomtrent de beschikbaarstelling zijner lokalen tot het houden van beurs. (Zie bij lage no. 7). De conclusie van het voorstel luidt als volgt //Aan den heer IJ. van der Wielen als beschikking op zijn //adres dd. 8 Februarij 1871, aangevuld bij zijne verklaring van z/lö Mei aanvolgendete kennen te gevendat na de deswege z/met hem gevoerde correspondentie en onderhandelingen het ^gemeentebestuur geen termen vindtom op de door hem aan geduide grondslagen eene overeenkomst met hem te sluiten tot z/het beschikbaar stellen zijner lokalen tot het houden van beurs." De Voorzitter geeft, met het oog op de omvangrijkheid van het onderwerpdat aanleiding kan geven tot beschouwingen die strikt genomen wel tot het onderwerpmaar niet geheel tot het punt in behandeling behooren, in overweging, zich te bepa len tot het vraagpuntdat het onderwerp van het voorstel uit maakt en zich niet te verdiepen in bespiegeliugeu over de al of niet wenschelijkheid eener beurs en dergelijke. De heer Attema geeft te kennendat toen hij de stukken der beurszaak las, speciaal die betrekking hebbende op het on derwerp dat op het oogenblik den raad bezig houdt en dat hij zoo strikt mogelijk wenscht op te vattennamelijk de onderhan delingen met den heer van der Wielen over de beschikbaarstel ling zijner lokalen tot het houden van beurs, hij den indruk kreeg alsof daaraan een slot ontbrak. Na de wisseling der mis sives tusschen burgemeester en wethouders met den heer van der Wielen meent spr. te mogen opmerken, dat de onderhandelingen niet gezegd kunnen worden te zijn afgeloopen. Hij wenscht daar voor enkele motiven bij te brengenten eindezoo mogelijk burgemeester en wethouders op het door hen gedaan voorstel te doen terugkomen en de met den heer van der Wielen gevoerde onderhandelingen voort te zetten. In de eerste plaats dan is het hem voorgekomen dat een groot element bij de gevoerde on derhandelingen niet is in aanmerking genomen namelijk de mon delinge bespreking. Hij kan zich haast geen onderhandelingen voor stellen als ze niet" bij monde worden gevoerd. Hij stemt toe dat mondelinge besprekingen aanleiding tot misverstand kunnen geven zooals burgemeester en wethouders opmerkenmaar hij stelt daar tegenoverdatwanneer van die besprekingen (wier belangrijkheid dit wel medebrengen) een procesverbaal wordt opgemaaktdan alle waarborg tegen misverstand aanwezig is. Doch dit staat niet op zich zelf. Waar, zooals geschied is, de Bijvoegsel, beuoorende bij de Leeuwarder Courant. eerste grondslag voor de onderhandelingen door den heer van der Wielen met zijne aanbiedingen schriftelijk gelegd wasdaar had men de verschillende punten wel nader mondeling kunnen behandelen. Men kan in zoodanige gevallen bijna niet anders tot een einde komen als door bespreking. Het 'is bekenddat ook de wetgever aan mondeling overleg veel gewigt hecht. Spr. wijst op de onteigeningwetdie voorschrijft, dat eene commis sie uit gedeputeerde staten zich in zekere gevallen naar den hoofdzetel der gemeente begeeft en daar belanghebbenden voor zich doet komen ten einde hen over hunne belangen te hooren. Hij zou zelfs een voorbeeld kunnen aanbrengen wat voor eenige jaren in deze gemeente bij gelegenheid van de demping eener gracht is voorgevallen. Hij gelooft niet, dat de moeijelijkheden met de betrokken eigenaren zouden zijn overwonnen zoo men niet mondeling met hen daarover had gesproken. Dit is een al gemeen bezwaar tegen de gevoerde onderhandelingen zegt spr. Het zij hem thans veroorloofd te zeggendat het hem is voorgekomendat van de zijde van het gemeentebestuur bij het aanvangen der onderhandelingen niet is vooropgesteld de wen schelijkheid dier onderhandelingendat die onderhandelingen niet zijn gevoerd con amorehet is alsof burgemeester en wet houders niet overtuigd zijn geweest van het goede, het nuttige der onderhandelingen. Daaraan kan welligt mede worden toege schreven het gemis van elke bespreking. Spr. heeft zich afge vraagd, of partijen dan zóóver van elkander stonden, dat mon delinge bespreking overtollig mogt worden geacht. Maar inder daad gelooft hij nietdat de punten van verschil zoo groot zijn. Wanneer men echter eenmaal vooropgezet heeftdat dp lokalen van den heer van der Wielen voor beurs in elk geval ongeschikt zijndan ja zou mondelinge bespreking overbodig zijndoch men moet zich daarbij plaatsen op het standpunt van den raad die de wenschelijkheid van de onderhandelingen heeft uitge sproken. Daarin ligt opgesloten dat deze de lokalen niet ten eenenmale ongeschikt acht, dat in elk geval als de hande laren zich eeuigzins wenschen te schikken de lokalen van den heer van der Wielen wel tot eene tamelijk voldoende beurs zijn in te rigtendie aan de billijke eischen kan voldoen. Spr. wenscht de punten van verschil even na te gaan. Al da delijk mag daarbij opgemerkt wordendat de heer van der Wie len in zijnen brief van 25 Julij 1871 uitdrukkelijk te kennen geeftdat hij de tapperij uit de benedenzalen wil verwijderen. Nu is het bekenddat ten allen tijde èn door de kamer van koophandel èn door sommige handelaren bezwaren zijn geopperd tegen het gebruik van ververschingen aan de beurs. Dat bezwaar woog zelfs zoo zwaardat men alleen daarom niet tot het slui ten eener overeenkomst wilde overgaan. En daaromomdat de heer van der Wielen dit bezwaar wil wegnemen, daarom zegt spr. moet men van deze verklaring in het bijzonder no titie nemen. Hierbij sluit zich als van zelfs de vraag aan, of, wan neer burgemeester en wethouders met den heer van der Wielen hadden gesproken of het dan niet mogelijk zou geweest zijn nog meer van hem te verkrijgen of hij misschien niet be reid zou zijn bevonden ook de drie kofïïjkamers voor het houden van beurs beschikbaar te stellen en in andere lokalen de gele genheid tot het gebruiken van ververschingen te geven Spr. wijst hier slechts op als eene omstandigheiddie ligt bij monde linge bespreking zou zijn ter sprake gekomenten minste wanneer men in loco is zeu alligt de vraag zich opdringenof die achterlokalcn niet voor het houden van beurs te bestemmen zijn. Het is alleen eene vraag, merkt spr. op, eene vraag, die zijne stelling aandringt, dat men niet heeft onderhandeld zoo als men had behooren te doen. Nu is het groote verschilpunt het licht. Van wege burgemeester en wethouders is geëischt het aanbrengen van nog twee vallichten in het middenlokaalterwijl door den heer van der Wielen dadelijk is genoegen genomen met het maken van drie vallichten in het westelijk zijlokaal. Hij heeft echter bezwaren tegen het aanbrengen dier lichtschep pingen in het middeulokaalomdat de constructie van zijn gebouw 11

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1872 | | pagina 1