76 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872. door den raad genomen besluitenofschoon spr. dit laatste niet kan toestemmen. Immers onder de door burgemeester en wet houders overgelegde stukken zijn verschillende plannen aanwe zig van eene uitbreiding van dc markt op het tegenwoordige terrein. Burgemeester en wethouders hebben getracht den raad daardoor in de gelegenheid te stellen over die uitbreiding te oor- deelen en gemeend hem daardoor den weg te hebben aangewe zen die de meerderheid van het collegie er toe heeft gebragt het voorstel te doen tot verplaatsing der veemarkt. Een gevolg daarvan was het voorstel omtrent de beurswaaromtrent liet collegie de zienswijze deelde der kamer van koophandel en van de le afdeeling der Friesche maatschappij van landbouw dat de tegenwoordige veemarkt om zoo te zeggen de aangewezen plaats was voor eene handelsbeursen deze plaats openvallendemog- ten burgemeester en wethouders niet aarzelen voor te stellen haar voor een beursgebouw te bestemmenal ware dit voorstel in strijd met een door den raad in vroegere jaren genomen besluit. In het verslag vervolgt spr. wordt verder beweerd dat de gewenschte toestand ezenzeer kan worden verkregen door uitbreiding van de tegenwoordige veemarkt. Bij de wederleg ging van dit punt komt in zijn oog alles aan op de vraag wat men door gewenschte toestand verstaat. Bestaat het alleen in het aanwijzen van eene zekere ruimte alwaar op marktdagen de landbouwer en koopman zijn vee ten verkoop kan aanbieden, dan geeft spr. terstond de best rijders van het voorstel toe dat de thans bestaande markt met een gedeelte van het plein hieraan kan voldoen. Het denkbeeld van een gewenschte toestand is echter ge heel subjectief. Spr. voor zich hecht daaraan meer dan het denkbeeld van ruimte. Een gewenschte toestand moet volgens hem aan de vereisehten in het begin van het rapport van burge meester en wethouders vermeld beantwoorden dat is a. De noodige ruimte moet er zijn om op de meest bezochte marktdagen het vee zoodanig te kunnen plaatsen dat elke soort als daar zijn stierenossenkoeijenvette en magere kalveren, schapen vette en magere varkensbiggenpaarden en veulens, bij elkander doch behoorlijk afgescheiden kunnen worden geplaatst. Dit is eene noodzakelijkheidook reeds door de afdeeling van de maatschappij van landbouw ontwikkeld. Volgens het gevoelen van den heer Prakke op wien de bestrijders zich beroepen is het een vereischte, dat het vee zoodanig geplaatst worde, dat het niet alleen van de achter- maar ook van de voorzijde kan worden bezien. Dit echter zegt spr. kan op de tegenwoordige veemarkt niet ge schieden. Men is vooreerst door de aanwezige boomen aan de be staande afmeting gebonden en zoude daarenboven ruimte verliezen, welke weder door opoffering van een gedeelte van het plein moest worden vergoed. Nu wensebt men alleen vaste leuningen te hebben voor koeijen voor plaatsing van kalveren wordt dit niet noodig geacht. Hiermede moet spr. in gevoelen verschillen. Wanneer toch, zooals is geschied, op één dag 1564 kalveren worden aangevoerd dan zal het wel boven allen twijfel verheven zijndatwil men orde en regelmaat handhaven (en dit zal toch wel ontegenzeggelijk bevordelijk voor den handel zijn) voor kal veren ook eene vaste standplaats moet worden gemaakt. Door het stellen der kalveren op de standplaats voor koeijen geeft men aanleiding tot ongelukken. Zij kruipen alsdan onder de leuning door en kuünen zich daardoor aan den rug kwetsen. Spr. wil geenzins de cijfers overdrijven. Hij wil aannemendat er bij een groot aantal graskalveren minder koeijen worden aan gevoerd maar hij kan zich geen denkbeeld maken van eene in geivenschten toestand ingerigte veemarktindien niet ook voor een behoorlijk getal kalveren geschikte plaatsen zijn gemaakt. Spr. moet hierbij wijzen op de toename van den aanvoer van vee. Terwijl deze in het eerste kwartaal van 1871 8773 stuks be droeg, werden in dat van 1872 11.346 stuks aangevoerd gevende alzoo een accres van meer dan 2500 stuks. Men wenscht vervolgt spr. op enkele drukke marktda gen de kalveren achter het paleis van justitie te plaatsen. De voorstanders van dit denkbeeld zijn naar zijn inzienniet ver vuld met de gedachte om de veemarkt in een gewenschten toe stand te brengen dat is te zeggen om eene plaats aan te wijzen waar al het vee ten verkoop kan worden uitgestald maar zij willen de veemarkt splitsen. Doch spr. moet vragen waarom niet veel verder te gaan. Maak zegt hij maak hier eene koemarktelders eene schaapenmarktwecler op eene derde en vierde plaats kal ver- en varkenmarkt; ge hebt minder ruimte noodig, ge verspreidt den handel door de gemeente; maar ge doodt tevens den handel en ge moet niet spreken van een gewenschten toestand. Als tweede voorwaarde is door burgemeestér en wethouders genoemd h. dat de markt geschikt moet gelegen zijn. Spr. erkent, dat de tegenwoordige markt goed is gelegen en zich gunstig onderscheidt van vele andere marktplaatsen in ons landde aanvoer van vee is gemakkelijkde nabijheid van den spoorweg strekt ten gerieve van het vervoer en indien de markt aan alle eischen zoo goed voldeed als aan deze, dan zou spr. geen voorstel tot verplaatsing hebben ondersteund. Maar hij vraagt der vergaderingbeantwoordt de thans door burgemeester en wethouders voorgestelde plaats ook niet aan alle die punten f Is die plaats voor aanvoer en vervoer nog niet veel verkieslij ker? Waarom is vroeger de veemarkt ingerigt bij de Wirdu- merpoort aan een der uiteinden van de stadin een toen wei nig gezocht gedeelte Juist omdat men toen reeds begreep dat eene veemarkt niet binnen de bebouwde kom der gemeente maar zooveel mogelijk daar buiten moet worden gebragt. De toestand der gemeente is veranderd het Zaailand vroeger een uithoek der stad alwaar men harddraverijenpaarde- en vee markt hield is thans door de uitbreiding der gemeente van na tuur veranderd en zal weldra, wanneer de bouwterreinen van woningen zijn voorzieneen der middelpunten dezer gemeente worden. Het is daarom thans geraden de veemarkt te verplaat sen en aan een der uiteinden van de gemeente te brengen zoo als zij oorspronkelijk is geweest. Spr. heeft door een bestrijder van het voorstel hooren beweren datindien er geen veemarkt washij aan de door burgemeester en wethouders aangewezen plaats de voorkeur zou geven boven de bestaandemaar dat hij in de gegeven omstandigheden tot de verplaatsing niet kon be sluiten. Voorwaar een krachtig bewijs voor de geschiktheid der aangewezen plaatswaar zelfs de bestrijder dit erkent. Men heeft zich ook beroepen op de omstandigheiddat het terrein van alle zijden open isdat handelaars en vee niet tegen wind en zon beschut zouden zijnenz. Op dit oogenblik erkent spr. de juistheid dezer bewering; maar merkt hij op men verlieze daarbij niet uit het oog 16. dat het voornemen bestaat de nieuwe markt behoorlijk van boomgewas te voorzien 20. dat voorbedachtelijk rondom de markt terreinen zijn over gelaten om te bebouwenwelke ongetwijfeld spoedig met hui zen zullen zijn bezetzoodat het de vraag zal zijnof er niet reeds verschillende huizen zullen zijn gesticht eer er nog een beest op de markt is geweest; 30. dat men in het geheel geen melding heeft gemaakt van de door den heer Hardenbroek ingezonden plannen tot stichting van een' grooten stal voor 500 koeijen op rijksterrein bij het station. Als derde vereischte voor een gewenschten toestand wordt door burgemeester en wethouders genoemd c. dat eene veemarkt met het oog op goede orde en hijgiène naar vereisch kan worden afgesloten. Dit puntzegt spr.wordt in het verslag niet aangeroerd. Spr. veronderstelt echter, dat het niet aan de aandacht zal zijn ontsnapt; maar dat de bestrijders van het voorstel het liever met stilzwijgen wilden voorbijgaanomdat aan dien eisch op de bestaande veemarkt niet kan worden voldaan. Deze zaak is echter van groot belangom de veemarkt aan de «ischen des tijds te doen beantwoorden. Spr. gewaagt hier niet van het innen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872. 77 van marktgelden dat door eene behoorlijke afsluiting ordelijk en geregeld kan plaats hebben dit zoude voor dc gemeente slechts eeB geldelijk voordeel zijn waarbij hij voor het oogen blik niet wil stilstaan. Maar hij heeft voornamelijk op het oog de hygiène de zorg om te waken dat geen verdacht vee op markt wordt toegelaten.Gelijk het credietalles is voorden koopman, zoo is het voor eene goede veemarkt eene levenskwestiedat men in het buitenland de zekerheid hebbedat er behoorlijk maatregelen worden genomen tegen het toelaten van verdacht vee op onze marfft. De laatste jaren hebben bewezen dat be smettelijke ziekten van verschillenden aard hoe langer zoo meer onzen veestapel bedreigen. Dit is een natuurlijk gevolg van de vermeerdering der middelen van vervoer en onze aanraking met het buitenland. Hier tegen dus met alle mogelijke middelen te waken ligt op den weg van het bestuurniet alleen in het belang van den handelmaar ook in dat van onzen veestapel en spr. meent dus met aandrang der vergadering te moeten her inneren dat afsluiting der veemarkt buiten alle tegenspraak tot de vereisehten voor eene getvenschte veemarkt behoort. Een vierde vereischte voor eene gewenschte veemarkt is d. overdekte standplaatsen en hokken voor vette kalveren en varkens. D t wordt ook door de bestrijders van het voorstel erkend maar zij willen de kalveren en varkens plaatsen onder zeilen, welke na afloop der markt worden weggenomentussehen de regels boomen op het plein. Het is echter naar spr's. meening verre te verkiezen hiervoor vaste inrigtingen te makendie niet telkens behoeven te worden weggebroken. Dit laatste vereischt veel tijd en arbeidsloon terwijl de losse hokken en zeilen door het gedurig opstellen en afbreken schielijk zijn versleten zonder nog te spreken van eene afzonderlijke bergplaatswelke ver eischt wordt, om die voorwerpen telkens te kunnen plaatsen. Men beroept zich wel op het voorbeeld van Rotterdam maar dat is niet juist. Daar zijn, behalve voor magere kalveren, de plaatsen voor het klein vee en voor een deel der runderen overdekt. Bij deze hoofdpuntenvoor hetgeen spr. een gewenschte vee markt kan noemenkan men nog eenige andere voegen van wel is waar ondergeschikt belang, maar die niet zijn te versma den wanneer men ze kan verkrijgen. Daartoe behooren een goed weegtoestelom bij den handel het gewigt van het levend vee terstond te kunnen bepalen een telegraaf-bureaugoed drink water voor het veeeen kantoor voor den marktmeesterwelk een en ander op de bestaande veemarkt niet is te verkrijgen. Wanneer spr. nu vergelijkt hetgeen door hem als vereischte voor eene gcivenschte veemarkt wordt gevorderdmet hetgeen waarmede de bestrijders van het voorstel zich tevreden stellen dan zal het geen betoog behoeven dat hierin een aanmerkelijk verschil bestaaten toch durft hij zijne eischen aan iederdie met onpartijdigheidmet kennis van zaken en vooral op een geheel vrij standpunt de zaken beoordeelt, onderwerpen of zij als overdreven zijn te beschouwen. Aan de meeste dier billijke eischen de bestrijders van het voorstel hebben ook niet be proefd het te betoogen kan niet worden voldaan op de thans bestaande markt. In het verslag van rapporteurs is de aanmerking gemaakt dat burgemeester en wethouders zich niet altijd op het juiste standpunt hebben geplaatst bij hunne becijferingen van het aan gevoerde voe. Hiertegen wenscht spr. aan te voeren dat het collegie in zijne berekeningen zich niet heeft bewogen in hoo- gere sferen, dat het niet die stoute vlugt heeft genomon waarin de bestrijders van het voorstel het niet durjden te vol gen maar dat het slechts de werkelijkheid heeft gevolgd. Voor 1866 koeijen stelde het 2000 voor 1564 kalveren 1600 voor 2784 schapen (in de afgeloopen maand zijn er meer geweest) 3000 en voor 735 varkens 800. Dit zegt spr. kan geene overdrijving heeten dit kan geen hooge vlugt genoemd wor den waarin men burgemeester en wethouders niet zou durven volgen tenzij men al zeer weinig moed beziten dit kan spr. zich van de bestrijders niet voorstellen, integendeel er be hoort moed toeom een voorstel te bestrijdendat als het on derhavige zoozeer in het belang der gemeente strekt. Het gaat niet op de becijfering voor te stellen zooals dit in het verslag is geschied, door namelijk alle diersoorten, die op een marktdag geweest zijn, op te tellen en dus tot de conclusie te komen: er is voor dit getal voldoende plaats op de markt. Wanneer men zooals reeds is gezegd de markt in het belang van orde en regelmaaten dus ook in het belang van den handelgoed wil inrigten dan moet iedere veesoort afzonderlijk zijne stand plaats hebben. Maar spr. moet hier, even als dit ook reeds in de missive van de kamer van koophandel is opgemerktook eene tegenstrijdigheid in het verslag releveren. Er wordt aan burgemeester en wethouders tegen geworpen//gij rekent op een te groot aantal veeuwe markt is te groot" en op eene andere plaats waarschuwt men het collegie de inrigting der markt zoodanig te maken dat niet na korteren of langeren tijd op nieuw plannen tot vergrooting in overweging moeten worden genomen. Dit echter geeft spr. vertrouwendat het voorstel wel het beste zal zijn en dat burgemeester en wethouders, tus sehen twee uitersten kiezendede goede cijfers als grondslag hebben genomen. Ook het kosten-bedrag woog volgens het verslag bij eenige leden zwaar. Spr. zou deze objectie kunnen begrijpenwan neer die kosten kwamen ten laste der gemeente Leeuwarden maar het i3 reeds breedvoerig in het voorstel en ook in het verslag van rapportevrs betoogd de onkosten door de vee markt veroorzaakt, kunnen door de opbrengst der marktgelden worden gedekt zoodal dit punt geene nadere wederlegging behoeft. Nog een ander gewigtig punt is er, dat volgens sommige le den niet over 't hoofd moet worden gezien //Tiet terrein al dus luidt het in het verslag datbij aanneming des voor- z/stels van burgemeester en wethoudersvoor de veemarkt zou //worden ingenomenmaakt een aanzienlijk deel uit van de //gronden in der tijd niet zonder moeite zelfs tot hooge prijs //zen aangekocht eenig en alleen ten behoeve der uitbreiding z/van de bebouwde kom der gemeente. Aan die bestemming zou „dat terrein nu geheel worden onttrokken". Deze bedenking is naar spr's. oordeel in zooverre gegronddat dit gedeelte van het terreinthans als veemarkt voorgesteldniet voor bouw terrein niet derhalve ten voordeele van eenige particulieren maar ten voordeele van het algemeen van den veehandelvan een belangrijken tak van welvaart en bloei der geheele gemeente zal worden gebruik gemaakt. Daarenboven gaat het voorstel doordan wordt weder een ander deel bouwterrein (een deel dat waarlijk niet minder is te noemen) door de verplaatsing van de beurs voor bouwterrein beschikbaar. Wanneer spr. daarbij nagaat, dat alleen op het bouwterrein tussehen de Harlinger- vaartde nieuwe gracht en den spoorweg gelegen, na aftrek van het voor vee- en huidemarkt bestemde terreinnog ge schikte plaats is voor 56 woonhuizen en 5 villa's alsmede voor 15 gebouwen langs de Harlingervaartwanneer hij daarbij re kent dat nog het geheele bouwterrein daartegenover aan de oostzijde van den stationsweg beschikbaar is dan vraagt hij of er eenige redelijke grond bestaat om te kunnen beweren zooals in het verslag op pag. 45 „dat inen gevaar loopt om //binnen een welligt niet zeer verwijderd tijdstip in dezelfde ver legenheid te geraken als voor weinige jaren het geval was". In die wel eenigzins stoute vlugt durven burgemeester en wethouders de bestrijders van het voorstel niet volgenvooral nietdewijl geenszins uit het oog moet worden verlorendat de behoefte aan bouwterrein afhankelijk blijft van de vermeerde ring der bevolking. Spr. kan zich wel voorstellendat er bij de ingezetenen eene zucht tot verplaatsing gevonden wordt maar hij kan niet aannemendat het aantal inwoners zoodanig zoude toenemendat er nog in onzen leeftijd bepaald e behoefte aan bouwterrein zoude ontstaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1872 | | pagina 2