80
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
door de commissie is gewezen acht ook spreker niet onbelang
rijk te zijn maar hij gelooft tochdat die handel van geheel
anderen aard is als die te Leeuwarden.
Op die plaatsen wordt veelal vee van de landbouwers door
de kooplieden aangekocht, die daarmede later le Leeuwarden
komen markten.
Eveneens is er veel waarde gehecht aan den aankoop op stal.
Dit is voor spr. een bewijs van de hooge mate van gewildheid van
ons vee. Die toestand komt hem echter als eene ziekelijkheid voor,
als indruischende tegen de wet der concurrentie van vraag en
aanbod. Hij gelooft dat de steeds verhoogde prijs die den land
bouwer voor zijn vee werd geboden menigeen tot verkoop op
stal zal hebben verloktterwijl latere ervaring zal hebben doen
zien dat men in dezen niet den voordeeligsten weg is gegaan en
menig landbouwer zijn verkocht vee zoude terug wenschen. Ver
der is opgemerkt, dat het vervoer naar Engeland bijna geheel
is opgehouden. Spreker gelooft dat hiervoor een zeer natuurlijke
oorzaak bestaat en wel dat dit een gevolg is van den Fransch-
Duitschen oorlogwaardoor in die landen de veestapel veel heeft
geleden en mede veel fokvee is vernietigd hierdoor zijn de prij
zen door de kooplieden uit die streken aangebodenhooger dan
de Engelsche markt. En bovendien gelooft spreker dat het den
boer onverschillig is aan wien hij zijn vee verkoopt, mits hij
maar den hoogsten markt bedingt.
Zeer wordt er in het verslag gedrukt op de zevenvoudige ver
hooging van het marktgeld. Als men de cijfers er niet hij ziet,
dan ja klinkt het zevenvoudig krachtigmaar als men in aan
merking neemt de buitensporige laagte van het veemarktgeld
als men er op let dat noch de Friesche maatschappij van land-
bou v noch de kamer van koophandel noch de kooplieden in eene
verhooging van 3 ets. tot 20 ets. eenig bezwaar zien, dan verliest
dit argument zijne waarde, 't Mag overigens als een vreemd ver
schijnsel worden aangevoerd, dat de belastingschuldigen met eene
verhooging vrede hebben, terwijl de belastingheffer er tegen opkomt.
Nog is als argument aangevoerd dat de landbouwers bij ver- j
plaatsing der markt naar het station niet in de stad zouden ko
men en dat daardoor de ingezetenen winsten zouden derven.
Dat argument houdt naar sprekers wijze van zien geen steek
hij gelooft niet dat de landlieden van het spoor naar de vee
markt en van de veemarkt naar het station zullen gaan zonder
in de stad te komen. Bij de tegenwoordige inrigting en ophoo
ping bij drukke marktdagen zal men welligt drie uren behoe
ven waartoe men bij eene goede inrigting slechts één uur be-
noodigd is.
Maar bovendien wanneer huisselijke behoeften spreken dan
moeten die voldaan worden en voor den aankoop daarvan blijft
voor de landbouwers genoegzame tijd over.
Andere punten kan spreker met stilzwijgen voorbijgaan.
Enkel wil hij nog releveren dat volgens zijn oordeel de voor
deden van de verplaatsing der veemarkt zijn
1. dat zij aanbiedt voldoende ruimte om op de meest bezochte
marktdagen het vee te kunnen plaatsen
2. dat zij geschikt gelegen is
3. dat zij kan worden afgesloten
4. dat zij zoo kan worden ingerigtdat de verschillende vee
soorten op de standplaats zelve voldoende kunnen worden waar
genomen en onderzocht
5. dat behouden blijft het plein voor het paleis van justitie;
6. dat de beesten nu voortaan niet meer door de stad behoe
ven te worden geleid
7. dat voor de toekomst de gelegenheid tot vergrooting der
markt veel beter zal zijn
8. dat de verkoop der bouwterreinen in de nabijheid der daar
te stellen markt zeer zal worden bevorderd.
Tegenover deze voordeelen staat volgens spreker slechts één
nadeeln.l. de belangen van de bewoners bij de tegenwoordige
markt.
De heer van Eijsinga kan
de breedvoerige adviezen van
de drie vorige sprekers kort zijn. Hij wil slechts een paar pun
ten releverendie zijn standpunt in dezen preciseren. Hij is het
volkomen met den voorzitter eens, dat er tusschen de beide za
ken veemarkt en beursconnexiteit bestaatniet zoozeer om
dat het beide zijn kwestiën van handelsbelangals wel om het
plaatselijk karakter. Hij gelooft ook dat de algemeene adhae-
sie der sectiën aan het denkbeeld om bij verplaatsing der vee
markt het daardoor vrijvallend terrein voor de stichting eener
beurs te benuttigen genoegzaam aanwijst, dat er tusschen beide
zaken verband bestaat. In dit opzigt is spr. het dus volkomen met
den voorzitter eens. Wanneer hij evenwel deslemming, bij het
onderzoek van het voorstel uitgesproken nagaat en in aanmer
king neemt, dat welligt de beide eerste punten der conclusie niet
worden aangenomen dan veroorlooft hij zich de vrijheid er op aan
te dringen dat het besluit van 26 Maart 1868 no. 4zoo spoe
dig mogelijk worde uitgevoerd. Strookt dit al niet met zijne
persoonlijke opinie tochnu men voor dat besluit staatmoet
er uitvoering aan gegeven worden.
Vervolgens moei spr. te kennen geven, dat, waar hij stemt
tegen de twee eerste punten der conclusiehij dit doetomdat
hij de voorkeur schenkt aan eene doortastende en afdoende ver
betering der bestaande veemarkten het voorgedragen plan der
nieuwe veemarkt hem in menig opzigt niet voldoet. Hij wil
hierdoor echter niet geacht worden in het vervolg te zullen
stemmen tegen elk voorstel tot overbrenging der marktindien
de nieuwe inrigting voor hem voldoende waarborgen oplevert.
Dit een en ander wenschte spr. slechts kortelings te releveren.
De heer Duparc meent de vergadering alsnog attent te moe
ten maken op iets, dat hij straks reeds had willen doen. De om
schrijving op den oproepingbrief leidt tot het denkbeeld, dat de
vergadering zal stemmen over de conclusie van het voorstel van
burgemeester en wethouders. Van daar ook dat de geachte laatste
spr.die het met de commissie eens iszeide tegen de beide
eerste punten te zullen stemmen waarmede hij echter kennelijk
het voorstel van burgemeester en wethouders bedoelde. Volgens
art. 64- van het reglement van orde echter «bieden de rappor
teurs te zamen den raad een verslag aan met een bepaald voor
dstel dat dan het onderwerp der beraadslaging uitmaakt." Spr.
gelooft dus niet, dat het voorstel van burgemeester en wethou
ders maar dat van de commissie van rapporteurs aan de
orde is.
De heer Bruinsoia vindt in de omstandigheid dat hij in
het collegie van dagelijksch bestuur tot de minderheid heeft be
hoord aanleiding de redenen daarvoor op te geven. Naar zijne
meening domineert de vraag, of er op de tegenwoordige vee
markt ruimte genoeg is, de geheele kwestie. Met aanwending
van een groot deel van het plein voor het paleis van justitie is
er, volgens hem, ruimte geooeg te krijgen. Men zal zeggen:
«dat geeft een misstand" maar hij gelooft nietdat die misstand
zoo groot zal wezenalthans niet grooter dan wanneer er
op de tegenwoordige veemarkt een beursgebouw wordt gesticht.
De voorzitter zegt spr. heeft gewezen op het accres in den
aanvoer van vee gedurende het ie kwartaal van 1872 verge
leken bij 1871. Spr. van zijn kant is zoo vrij te wijzen op de
statistiek van af 1865. Sedert dien tijd is de aanvoer van
koeijen weinig vermeerderd. De omstandigheiddat er te
genwoordig viel vee wordt verkocht zonder op de markt te
worden aangevoerdoefent op den aanvoer een grootcn in
vloed uit. Of in 't vervolg de aanvoer zal toe- of afnemen
valt moeijelijk uit te maken. Zooveel is echter zeker, dat
de veemarkt te Zwolle in den laatsten tijd belangrijk is voor
uitgegaan en dat deze plaats een meer centraalpunt dan
Leeuwarden is. De verkoopersten zuiden van Leeuwarden
wonende, zullen zooveel mogelijk hun vee naar de Zwolsche
markt brengen. Men moet voorts niet uit het oog verliezen
dat Groningen welligt binnen kort door de aansluiting van den
spoorweg aan Duitschland in eene gunstiger positie zal komen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872.
Dan nog wordt Sneek ook een gevaarlijke concurrent. In 1870
was de aanvoer daar 10,464 en in 1871 ruim 14,000 stuks. Spr.
dunkt, dat dit op de Leeuwarder markt invloed moet uitoefenen.
Wat betreft de vraag of de markt goed gelegen is spr.
wil gaarne erkennendat ze op het nieuwe terrein nog beter
zal liggen dan waar ze thans is maar hij moet opkomen tegen
de bewering van den heer van Valkenburg als zoude in het ver
volg wanneer de markt bij het station komthet vee niet meer
door de stad behoeven te worden geleid.
De heer van Valkenburg sprak er ook van, dat men op de
nieuwe veemarkt niet zoolang zou behoeven, te handelen als op
de bestaande. Ook dit kan spr. niet toestemmen wijl er op de
tegenwoordige veemarkt een reglement bestaatdat het uur van
aanvang en sluiting regelt.
De voorzitter heeft er vooral op aangedrongendat de markt
kan worden afgeslotenzoo tot handhaving der goede orde als
tot geregelde inning der marktgelden en tot het uitoefenen van
toezigt op den aanvoer van ziek of verdacht vee. Spr. wil gaarne
toegeven dat men op de nieuwe markt het vee beter zal kun
nen surveilleren; maar hij moet vragen, of dit wel iets helpen
zal? Wil het toezigt goed zijn, dan dient men een korps van
veeartsen aanteslellen. Immerssommige ziekten zooals b. v.
schuift of pokken onder de schapen zijn gemakkelijk te onder
kennen eveneens de longziekteindien de ziekte het laatste
tijdperk is ingetreden maar in het eerste stadium dier ziekte
valt het moeijelijk dit te bemerken zoodatin weerwil de maat
regel in 't algemeen gunstig moge werken men toch nog geene
stellige zekerheid heeftdat er geen verdacht vee ter markt
komt. Spr. houdt zich overigens overtuigddat ook de tegen
woordige veemarkt zeer wel kan worden afgesloten.
Dubbele baliën aldus vervolgt spr.worden door den veearts
aangeprezen. Uit een hygiënisch oogpunt beschouwdstemt spr.
het nut daarvan toe. Maar aan den anderen kant wordt daar
door ook vrij wat ruimte ingenomen. Ook heeft spr. van des
kundigen wel hooren bewerendat het niet noodig is het vee
van voren te bezien. Op stal geschiedt het althans ook niet.
Omtrent de overdekte plaatsen voor kalveren en varkens
geeft spr. toe, dat die overdekking beter door vaste getimmerten
als met zeildoek kan geschieden maar hij moet opmerkendat
de overdekking niet het geheele jaar maar alleen in de zomer
maanden, als de zon op den middag op het hoogst is, noodig is.
Tegen het overbrengen der huidemarkt, die thans op de
Langepijp wordt gehoudenheeft spr. alleen dit bezwaardat de
besmetting in huiden langen tijd voortduurt.
Het belang van de neringdoenden aan de tegenwoordige markt,
wier getal spr., in strijd met de opinie van den voorzitter, op
veel meer dan 17 stelt, weegt ook bij hem zwaar, dewijl hij van
oordeel blijft, dat ook de ingezetenen in de stad door de ver
plaatsing zullen worden benadeeld.
Spr. nadert tot de finantiöle zijde der zaak. Zooals men weet
moet de vergrooting der bestaande markt 33,000 kosten terwijl
voor eene geheel nieuweberekend naar het middencijfer der
onderscheidene plannenminstens 80,000alzoo ongeveer
50,000 meer zal noodig zijn. Volgens den voorzitter blijft er
plaats over voor ongeveer 60 huizen. Aangenomen nu dat al de
neringdoenden aan de tegenwoordige markt naar de uieuwe
overgaan, dan is het toch zeker, dat er onderscheidene terreinen
zullen overblijven waarvan de waarde door de nabijheid der
veemarkt gedrukt zal wordendoordien niet allen te midden van
het gebalk van koeijen willen wonen. Nu is er van gesproken om
het marktgeld zevenvoudig te verhoogendoch hier moet spr. wijzen
op Zwolle, waar het marktgeld van eene koe slechts 5 cents be
draagt. Dit lage bedrag is daar een gevolg van het minieme markt
geld in sommige nabij gelegen gemeenten geheven ja er zijn
daar sommige gemeenten waar in het geheel geen marktgeld
geheven wordt, maar integendeel premiën voor het ter markt
brengen van vee worden uitgeloofd. Nu mogen deskundigen
zeggendat 20 cents marktgeld voor eene koe hier niet te hoog
iswat spr. gaarne wil aannemenmaar hij moet dan toch zeg
gen dat men met de uitbreiding der bestaande veemarkt onge
veer 50,000 kan uitwinnen wat natuurlijk op het te heffen
marktgeld een grooten invloed moet uitoefenen. Men vergete
het vooral nietdat ieder verkooper van vee de meest mogelijke
zuinigheid in acht neemt. Het is hoofdzakelijk om de aange
voerde redenen dat spr. tegen het voorstel van burgemeester en
wethouders zal stemmen.
De heer van der Meulen zegtdat wanneer zijne opvat-
ling juist is, hij geene bedenkingen heeft hooren maken tegen
de geschiktheid van het terrein aan de Harlingervaart voor eene
veemarkt en evenmin tegen het stichten van eene beurs op de
tegenwoordige veemarktnatuurlijk spr. bedoelt de geschiktheid
voor de uitoefening van den handel. De redenen waarom som
mige leden zich tegen de voorstellen verklarenzijn van anderen
aard waarvan de finantiële opoffering wel de grootste is. Spr.
althans heeft in het verslag gelezen, dat de aanzienlijke verhoo
ging van kosten bij vele Jeden zwaar woog, terwijl er ten aan
zien van de beurs op gewezen wordt, dat er van de zijde van
den handel geeaerlei aanbod is gedaan om een gedeelte van de
uitgaven te dragen evenmin als er uitzigt bestaat op het ontvan
gen van voldoende retributiën. De laatste opmerking strookt met de
beweringdat de handel in eigen behoeften behoort te voorzien
en datwaar de gemeente die taak op zich neemtin ieder ge
val de rente van het besteedde kapitaal door de handelaren moet
worden betaald. Met verbasing heeft spr. in het verslag gelezen,
dat het niet betalen van voldoende retributie zou zijn in tegen
stelling met alle andere openbare gemeente-inrigtingen enz.voor
het gebruik waarvan regten worden geheven. Immerswanneer
spr. de gemeentebegrooting voor 1872 inziet, dan ontwaart hij,
dat voor kosten van het gijmnasium is uitgetrokken een bedrag
van 7070 waar tegenover staat eene opbrengst van schoolgel
den ad 1010, weshalve deze inrigting aan de gemeente eene
opoffering kost van 6060zonder nog te spreken van de rente
van het kapitaaldat de gebouwen der iurigting vertegenwoor
digen. Als spr. nu aanneemt de becijfering van burgemeester en
wethouderstegen welke becijfering hij geene bedenkingen hoor
de dan vindt hij dat de veemarkt een jaarlijksch overschot
van 4000 zal opleverendat bij de beurs ten allen tijde de
kosten van onderhoud en de bezoldiging van een beursmeester
door het verhuren van vaste plaatsen zal kunnen worden ver
kregen zoodat hier te kort zal schieten de rente van het kapi
taal voor de stichting van het gebouw benoodigd. En wanneer
spr. nu met de kamer van koophandel in aanmerking neemt
dat de geprojecteerde veemarkt en beurs alsmede alle inrigtingen
voor den handel door de gemeente gesticht haar geen enkele cent
zullen kostendan gelooft hij te mogen zeggendat het voor de
stichting van een beursgebouw uit te geven kapitaal niet
zoo bezwarend drukt. Spr. wijst nogmaals met nadruk op
het geciteerde voorbeeld omtrent het gijmnasiumjaar op
jaar worden de gelden toegestaan voor eeue inrigtingten
dienste van slechts een zeer klein getal ingezetenen. Spr. kan
het zich niet begrijpenhoe voor andere instellingenwaarvan
het middelijk belang zoo ontzettend veel grooter is, de gelden
worden geweigerd hoe men zich jaar op jaar tegen den handel
verzet en daarentegen niet schroomt uitgaven te doen voor enkelen,
waarvan hij zooeven gewaagde. Dit wat het finantiële gedeelte
aangaat.
Wat de veemarkt betreftmaakt de commissie Yan rapporteurs
eene vergelijking tusschen de nieuw te stichtene en vergrooting
van de bestaande. Spr. heeft van deze aangelegenheid eene
naauwgezetle studie gemaakt, en nu moge men zeggen, «in die
«twee drukke maanden moet men zich iets behelpen" hij
daarentegen is van gevoelen dat men juist op die drukke markt
dagen gelegenheid moet hebben om alles te kunnen plaatsen
want dan is het spoedigste verwarring te verwachten en orde
een hoofdvereischte. Spr. gelooftmet het oog op de plannen
dat wanneer de voorstellen van rapporteurs worden aangenomen