98
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
pligt zijn ook vakken aan te leerendie de ouders voor hen niet
noodwendig achten. Spr. acht het in den tegenwoordigen tijd
noodig dat eene leerinrigting veelzijdig nuttig, d. i. voor allen
bruikbaar zijen wijst hierbij op een maatregel door den raad
zeiven genomende verlaging van schoolgelden namelijk en op
een maatregeldie weldra bij de rijks hoogere burgerschool in
toepassing zal komen en waaraan de commissie van rapporteurs
een zoo hoog gewigt toekentnamelijk de oprigting van een pa-
ralelcursus aan het einde van den drie-jarigen cursus beide maat
regelen waarvan het doel niet te miskennen valt, openstelling
nl. van de inrigting voor zoovelen mogelijk. Met het oog op
een en ander stelt spr. voor, om naast de door de commissie
voorgestelde veranderingenop art. 18 van het reglement een
artikel van volgenden inhoud te doen volgen „Zij die slechts
x/enkele lessen wenschen te volgenkunnen daartoe van curato
ren vergunning bekomen." Het spreekt echter van zelf, dat
wanneer dit voorstel wordt aangenomenhet dan ook van in
vloed zal zijn op het te helïen sehoolgeldwant als men de ge
legenheid openstelt voor het ontvangen van onderwijs in een en
kel vakdan gaat het niet aan daarvoor het volle schoolgeld te
laten voldoen. Evenwel behoeft dit geen bezwaar te ziin nu
men onder punt b der conclusie van het verslag aantreft eene
opdragt aan burgemeester en wethouders om des noodig voor
stellen te doen tot het in overeenstemming brengen van andere
bepalingen met de vastgestelde wijzigingen. Met eenige aanvul
ling dezer opdragt zou de zaak wel te vinden zijn.
De heer van Eijsinga moet, zonder zich te verdiepen
in het door den vorigen spr. geopperd denkbeeldwaaromtrent
hij in het algemeen verklaartdat hij er veel nut en heil van
verwacht opmerkendat dat denkbeeld niet in de sectiën ter
sprake is gebragt. De rapporteur der sectiewaarvan de heer
van Sloterdijck lid is, heeft daarvan althans geen melding ge
maakt en dat is dan ook de redenwaarom daarvan met geen
enkel woord in het verslag wordt gewaagd.
Overigens heeft spr. enkel het woord gevraagd bij de alge-
meene beraadslaging, om der vergadering dank te zeggen voor
haar in de vorige zitting genomen besluit tot het aanhouden der
behandeling van deze aangelegenheid. Hij heeft daardoor het
voorregt aan de behandeling een werkzaam deel te kunuen ne
men terwijl hij er eenige voldoening van heeft zijn buitenlandsch
uitstapje zoo te hebben ingerigtdat het niet meer dan eene
raadsvergadering heeft genomen.
Eindelijk moet hij nog opmerkendat in het gedrukt verslag
enkele drukfouten zijn blijven staanwaarvan eene tot verwar
ring aanleiding zou kunnen geven. In de conclusie staat ver
keerdelijk art. 23 in plaats van art. 25. Hij behoudt zich overi
gens voor, om later over de onderdeelen zijne meening nader
kenbaar te maken.
De heer van Valkenburg ondersteunt ten zeerste het
voorstel van den heer van Sloterdijck. Overigens moet
hij opmerkendat er in het verslag sprake is van het wensche-
lijkeom het gymnasium te maken tot eene zelfstandige inrig
ting. Het komt hem voordatwil men dit doenhet dan niet
anders kan als door eene verlaging van de eischen van toelating.
Het heeft ernaar spr. meentalle schijn vanals of men de
jongelieden wil dwingen, om alvorens tot het gymnasium te kun
nen worden toegelaten eerst de hoogere burgerschool te bezoe
ken. Rapporteurs wijzen op de hooge waarde van het natuur
kundig onderrigt. Spr. deelt dit gevoelen niet. Hij wil wel ge
loven dat jongens van 14-jarigen leeftijd meer vatbaarheid
voor het onderwijs in de oude talen hebben dan die van 12
jarenmaar hij gelooft tochdat men op 12-jarigen leeftijd wel
geacht mag worden voor het onderwijs aan het gymnasium
vatbaar te zijn. Immers op 10-jarigen leeftijd leeren de jongens
tegenwoordig al Fransch en iets verder de Duitsche taal. Is er
nuvraagt spr.voor het aanleeren der oude talen meer noodig
dan voor de nieuwe? Hij kan zich dit niet voorstellen. Mede
kan hij zich niet voorstellendat het onderrigt in de natuurkunde
voor de aanstaande gymnasiasten eenige vrucht zal dragen. De
studie daarvan is niet zoo ligt en zal daarbij niet volledig kun
nen zijn terwijlwanneer men eenmaal op het gymnasium is
toegelaten dat onderwijs wordt gestaakt. Spr. zou zeggendat
liet onderwijs in de natuurkunde een jaar gegeven en gedurende
vier jaren niet verder voorgezet geen de minste waarde heeft.
Spr. is verder van oordeeldat men bij aanneming der voor
stellen van de commissie inbreuk maakt op de vrijheid der ouders,
om de kinderen ter school te zendenwaar zij willen. De com
missie toch wil ze eerst de hoogere burgerschool doen bezoeken.
De oudersdie het beter achten eerst hunne kinderen de oude
talen te doen beoefenen, verliezen daardoor hunne vrijheid van
handelen. Zijn er ouders die de kinderen eerst de hoogere bur
gerschool willen doen bezoekenwelnuzegt spr.laat ze de
vrijheid daartoemaar laat ook hen vrij die juist het omge
keerde als wenschelijk beschouwen. Spr. vindt aanleiding om er
op te wijzendat onlangs twee jongelieden het examen in de
philosophie hebben gedaan zonder ooit de academie te hebben
bezocht. In het algemeen is hij van oordeeldat door de voor
gestelde bepalingen de ouders te veel worden gebonden. Hij
wil de beoordeeling van hetgeen voor de jongens het beste is
aan de ouders zelve overlaten. Nog komt er bij, dat, wanneer
de jongens eerst de hoogere burgerschool bezoekenze dan on
derrigt ontvangen van specialiteitenvakonderwijzersterwijl
daarentegen aan het gymnasium de leeraren in een of meer vak
doceren. Tenzij er uitbreiding gegeve worde aan het getal do
centenwaardoor men voor ieder vak aan het gymnasium een
specialiteit krijgtacht spr. de beoogde regeling minder doelmatig.
De heer AttGma wenscht zich aan te sluiten aan het gespro
kene door den heer van Eijsingawaar deze zijn dank betuigde
voor het besluit tot aanhouding van de behandeling dezer aan
gelegenheid maar kan zich niet ontveinzendat hij bij het le
zen van het verslag van de vorige zitting onaangenaam werd
aangedaan door hetgeen toen te dezer zake door den heer Ren
gers gezegd is. Hij moet dat geachte lid opmerken dat de toen
aoor hem gebezigde woorden zoo sterk gekleurd zijn, dat iemand,
die niets van de zaak weet, wel de vraag mag doen wie ziin
de leden van die commissie van rapporteurs? stellen deze in de
betrokken aangelegenheid zoo weinig belangdat ze 't niet noo
dig achten ter vergadering te verschijnen En tochzegt spr.
is de afwezigheid van twee dier leden beperkt tot slechts eene
vergadering. Ook moet hij den heer Rengers onder de aandacht
brengendat de leden der commissie niet zijn heengegaan dan
nadat zij alvorens het rapport opgemaakt niet alleen maar ook
nog eene andere zaak met de nieuwe organisatie van het gym
nasium in verband staande tot genoegen der vergadering geschikt
hadden. Spr. moet derhalve tegen het door den heer liengers
gesprokene opkomen. Hij vindt voor de commissie daarin eene
hardheid gelegen, ofschoon hij wel wil geloven, dat de heer
Rengers het niet zoo kwaad heeft bedoeld. Maar voor den on-
bevooroordeelden lezervoor het publiekligt in die woorden
eene soort van beschuldiging.
•Wanneer spr. zich nu verder in de zaak begeeft, moet hij in
de eerste plaats een woord zeggen naar aanleiding van het denk
beeld geopperd door den heer van Sloterdijck en gedeeld door
den heer van Valkenburg. Hij is niet geheel zeker van het doel
matige en nuttige van het door die leden beoogde doel. Het
spijt hemdat de zaak niet in de sectiën is besproken en der
halve geen punt van onderzoek heeft kunnen uitmaken. Maar
toch zou hij den heer van Sloterdijck wel eens gevraagd willen
hebben op hoedanige wijze hij eene door hem bedoelde verdee
ling zou willen maken. Zeker is het zijne bedoelingdat in elk
i-eval de cursus in de oude talen zal moeten worden gevolgd
lij althans kan zich niet voorstellendat men een aanstaand
academieburger van de studie dezer talen kan vrijlaten. Doch
dit daargelaten spr. komt het in geen geval gewenscht voor
om de gelegenheid open te stellenwaardoor het gymnasium
wordt teruggebragt tot hetgeen men vroeger hadeene Latijn-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwaraen1872.
99
school. Hij is van oordeeldat het eene zich aan het andere
moet aansluiten. Er is hem voorgelegd een reglement op het
gymnasium te Zutphenwaarin eene bepaling als de gevvenschte
voorkomt; doch hij moet vragen hoe men de toepassing dier be
paling krijgt Men kan wel de gelegenheid geven tot het aan
leeren van de oude talen en aanverwante vakken en vrijstelling
verleenen van het bijwonen van den cursus in de nieuwe talen
doch spr. betwijlelt het of dit wel zal strekken iu het belang
van den aanstaanden student. Voor deze acht hij het gewenscht,
om eerst, na behoorlijk de beginselen der nieuwe talen te heb
ben behandeldtot de studie der oude talen te worden toegela
ten en daarnevens die der nieuwe voort te zetten. Afscheiding
van het eene van het andere komt hem ondoeltreffend voor. Hij
zegt dit, altijd in de veronderstelling, dat men zoo ver niet zal
willen gaan om zelfs van het Latijn of van het Grieksch vrij
stelling te geven. Hij zal in dit opzigt nadere inlichtingen af
wachten.
Wat betreft de bezwaren van den heer van Valkenburg tegen
het toelating-examen spr. gelooft dat dit voor het gymnasium
eene nuttige strekking heeft. Hij acht het voor de leerlingen
goed dat zij, alvorens het gymnasium te bezoeken, een zekeren
cursus aan de hoogere burgerschool hebben bijgewoondal ware
het enkel om daardoor eene zekere methode van studie te krij
gen. Wanneer ze dan op het gymnasium aankomen hebben ze
reeds een goed fundament gelegd, waarop het gemakkelijker valt,
om met de studie der oude talen aan te vangen. Spr. gelooft in
dit opzigt geen tegenspraak te ontmoeten, wanneer hij beweert,
dat menig gymnasium geleden heeft door het gebrek aan voor
bereiding van zijne bezoekers. Nu kan men wel zeggen, dat
de keDnis der natuurkunde weinig geeft; maar dit is eene zeer
gewaagde hypothese. Men moet echter niet meenen, dat het de
bedoeling is het veelomvattend woord //natuurwetenschap" in
praktijk te brengen in tegendeeldoor het voltooijen van den
driejarigen cursus der hoogere burgerschool zal voortaan gelegen
heid worden gegeven tot het bekomen van een algemeen over-
zigt over de physika. Degene die dat onderwijsdie dien cur
sus zal geven weet dat hij met jeugdige knapen te doen heeft.
Zijn onderrigt zal ongetwijfeld daaraan geëvenredigd zijn. En
nu kan spr. zich voorstellendat dit werkelijk wel eenige
vrucht zal dragenals de jongens van 12 tot 15-jarigen leeftijd
van de natuurwetenschap eenige notie gekregen en al de andere
vakken alles behalve verwaarloosd hebben. De vergadering, zegt
spr.moet wel in het oog houden dat rapporteurs op dit punt
enkel de voorstellen van burgemeester en wethouders hebben
uitgebreid. Deze immers waren bij het doen van het voorstel
nog niet met het plan tot het oprigten van de paralel derde klasse
aan de hoogere burgerschool alhier bekend. En nu heeft de com
missie gevraagdnu men de hoogere burgerschool als voorberei
ding voor het gymnasium wil benuttigen kunnen we er nu nog
niet meer profijt van hebben dan volgens het voorstel van bur
gemeester en wethouders? Die vraag werd door haar toestemmend
beantwoord van daar het voorstelom in plaats van een twee
een driejarig bezoek der hoogere burgerschool als voorbereiding
voor het gymnasium te eischen.
Spr. moet hier een voorbeeld aanhalenofschoon hij in
stemt met de hier meermalen verkondigde stellingdat voor
beelden geen argumenten zijn. Hij bedoelt het gymnasium te
's Hage, waar juist hetzelfde gebeurt als door de commissie wordt
beoogd. Daar namelijk gaan de jongens eerst den driejarigen
cursus aan de hoogere burgerschool bijwonen en eerst dan gaan
ze op het gymnasium over; en naar spr. verzekerd is, werkt
deze maatregel daar bij uitnemendheid gunstig. Maar zegt
men wat wilt geeerst de jongens zenden naar de hoogere
burgerschoolwaar ze door specialiteiten worden onderwezen
en dan naar het gymnasium, waar geen specialiteiten zijn? Spr.
moet hieromtrent opmerken dat juist de commissie het er naar
toe wil leidendat ook aan het gymnasium even als aan dat
te Groningenvoor ieder vak bepaalde docenten zijn. Wanneer
men nu het stelsel der commissie beschouwt dan is het in het
kort ditzij wil hebben goed voorbereide jongensdie hunne
kennis aan eene goede inrigting hebben opgedaan.
En wordt het doel der commissie bereikt, dan zal raeu aan
het gymuasium hetzelfde zien gebeuren als aan de hoogere bur
gerscholen dat namelijk het onderwijs door specialiteiten wordt
gegevendan zal men zien breken met het oude stelsel van
rector-conrector- en prteceptorschool.
Spr. heeft gemeend dit tegen de bezwaren van den heer van
Valkenburg te moeten aanvoeren. Hij gelooft, dat die spr. te
bevreesd is, dat men de jeugdige hersenen der leerlingen zal
overvoeren. Doch dit is geenszins de bedoeling. Men wil enkel
gebruik maken van de bijzondere goede gelegenheid tot voorbe
reiding voor het gymnasiaal onderwijswaarvan wel is waar het
gevolg zal worden dat de jonge lieden niet op zoo jeugdigen
leeftijd ter academie komen. Maar spr. is trouwens ook van
oordeeldat men hieromtrent eenstemmig zal zijndat het beter
is op 19 a 20 jaar aan de academie te worden toegelaten dan
op 16 a 17 jaar, al ware het alleen om een beter bezit van ka
rakter en zelfstandigheid. Dat bezwaar weegt bij spr. niettrou
wens het voorstel van burgemeester en wethouders brengt het
zelfde mêe.
Spr. moet nog op eene kleine onjuistheid, door den heer van
Valkenburg begaan de aandacht vestigen. Die spr. heeft namelijk
beweertdat de hoogere burgerschool een bij uitnemendheid goede
gelegenheid is tot voorbereiding voor aanstaande wis- en natuur
kundigen en zich daartoe beroepen op het voorbeelddat twee
jonge lieden die eene zoodanige school hadden doorgeloopen
het examen in de philosophie hebben afgelegdzonder aan de
academie te zijn geweest.
Spr. wil nu niet bewerendat //een examen in de philosophie"
tamelijk ombestemd ishij neemt echter aan dat bedoeld wordt
een candidaats-examen in de philosophie en dan is hem bekenddat
twee jonge lieden die eene hoogere burgerschool met vijfjarigen
cursus hadden doorgeloopenhun candidaats-exam'en in de philo
sophie dedennadat ze slechts één jaar aan de academie waren.
Ten slotte echter deze vraag tot den heer v. Valkenburg zou
dat voorbeeld juist niet spreken ten gunste van het stelsel der
commissie Ligt daarin niet klaar en duidelijk het bewijsdat
de hoogere burgerschool voor iedereenook voor den aanstaan
den gymnasiasteene uitstekende voorbereiding is
De heer Rengers is zijns ondanks genoodzaakt om over een
persoonlijk feit het woord te voeren. Het is namelijk naar aan
leiding van de door een lid der commissie betoonde gevoeligheid
over een door spr. in de vorige vergadering geuit gezegde. Hij
kan den heer Attema verzekerendat de bedoelde uitdrukking
geenszins het oogmerk hadom de leden der commissie van rap
porteurs van hunne afwezigheid een verwijt te maken. Het eenige
wat spr. wilde te kennen geven was dat met het oog op de artt.
19 en 20 van het reglement van orde uitstel voor zakendie aan
de orde zijnniet dan om zeer moverende redenen moet worden
toegelaten.
Indien men uit beleefdheid voor afwezige leden spoedeischende
zaken niet in behandeling neemtzal men diezelfde beleefdheid
in eene volgende vergadering, wanneer andere leden ontbreken,
insgelijks dienen in acht te nemen; en waar zou het dan eindigen
Spr. gelooft dan ook dat de leden die er prijs op stellen om
bij de behandeling eener zaak tegenwoordig te zijndaartoe wel
gelegenheid zullen vinden en zoo hij zich bij de vorige verga
dering voor het uitstellen der behandeling heeft verklaard ge
schiedde dit volstrekt niet om den afwezigen eene beleefdheid te
betoonenmaar dewijl hij hunne tegenwoordigheid bij die be
handeling zeer gewenscht rekende. Hij hooptdat de heer At
tema met deze verklaring genoegen zal nemen.
Wat de zaak zelve betreft moet spr. zijn leedwezen betuigen,
dat een zoo ingrijpend beginselof sommige lessen aan het gym
nasium op de wijze afs aan de hoogere burgerschool toegankelijk
zullen zijnvolstrekt niet in de sectiën besproken is. Toevallig