110
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
letter C, nummer 155, in de rooijing te kunnen plaatsen van
de gebouwen aan de Oosterkade en de gedempte Keizersgracht
b. tot wederopzeggens toe om niet in gebruik te geven den
grondbenoodigd voor de stoepen van het sub 2a bedoelde huis.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een
verzoek van dr. J. G. Ottemaom onder toekenning van pensioen eer
vol te worden ontslagen als conrector aan het stedelijk gymnasium.
De vergadering, zich met de conclusie van liet voorstel ver-
eenigendebesluit buiten discussie en hoofdelijke stemming
Aan den heer dr. Jan Gerhardus Ottema, conrector aan het
gymnasium te Leeuwarden, eervol ontslag te verleenen uit die
betrekking, met dankbetuiging voor de vele en langdurige dien
sten aan de gemeente bewezen en onder toekenning van een
pensioen ten bedrage van een duizend gulden 'sjaars, een en
ander ingaande den 1 October 1872.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van
L. Kniepstraom kwijtschelding van beloopen boete.
De conclusie van het voorstel luidt als volgt
//Aan Lammert Kniepstratimmerman te Leeuwardentenge
volge van zijn daartoe betrekkelijk adresgedeeltelijke kwijt
schelding te verleenen van de boete, tot een b.edrag van ƒ65,
z/hem van de aannemingsom gekort, ter zake te late uitvoering
z/der aangenomen vernieuwing van de Poppebrugen mitsdien
z/te bepalendat den adressant van voormeld boetebedrag zal
z/worden gerestitueerd eene som van veertig gulden."
De heer van Sloterdijck zal zich niet met de conclusie
van het voorstel vereenigenin het algemeen om de redenen
reeds vroeger bij de behandeling van aanvragen om kwijtschel
ding van boete opgegeven. Thans wenscht hij er speciaal nog
op te wijzen, dat de adressant slechts een grond of eigenlijk
twee gronden voor zijn verzoek opgeeft, namelijk, dat het hout,
benoodigd tot voltooijing der brug, in de geheele provincie Fries
land niet voorhanden was en in de verste verte niet te verkrij
gen was. Van dit laatste motief zegt spr. is het tegen
deel geblekendewijl immerswanneer het hout zelfs in de
verste verte niet te bekomen wasde brug nu nog niet voltooid
had kunnen zijn. Er blijft dus over, dat het hout in dc pro
vincie Friesland niet te bekomen was. Doch nu moet spr. ver
klaren dat hij in de voorwaarden van aanbesteding te ver-
feefs eene bepaling heeft gezocht volgens welke het voor de
rug benoodigd hout uit de provincie Friesland afkomstig moest
zijn. Ware dit in de voorwaarden gestipuleerddanerkent
spr.zou de aannemer met eenig regt remissie van boete kun
nen vragen maar vraagt hij thans wat bindt den aan
nemer om het hout alleen in Friesland te zoeken Voor spr.
heeft derhalve het aangevoerde argument niet de minste waarde.
Hij wil aannemendat er moeijelijkheid bestond in het verkrij
gen van het hout eene omstandigheiddie trouwens ook
door den architect wordt bevestigd doch dan trekt hij daaruit
nog volstrekt niet eene conclusie als de architect. Men lette
hierbij er wel opdat de architecterkennendedat het hout
in 1871 schaars te verkrijgen was, tevens opmerkt, dat de aan
nemer, na het outvaugen daarvan niet dien spoed heeft ge
maakt, welke gemaakt kon worden. Hieruit blijkt dus, dat de
te late oplevering eigenlijk niet aan gebrek aan hout, maar
welligt aan andere bij den aannemer onderhanden werken moet
worden toegeschreven. Spr. is van oordeeldat men altijd bij
het kwijtschelden van boete veel te veel is te rade gegaan met
de wenschelijkheid voor de aannemers in die kwijtschelding ge
legen. Het gaat zijns inziens te ver, om op zulke schijngronden
als in het onderhavig geval een gedeelte der boete kwijt te
scheldenwat ten slotte altijd op het nadeel der gemeente
uitloopt.
De conclusie van het voorstel wordt hierop in omvraag ge-
bragt en met 10 t^gen 7 stemmendie van de heeren Roose
boom BruinsmaBloembergen Rengers van Eijsinga Dirks
en de Withvej'worpen.
De Voorzitter merkt vervolgens opdat het verzoek van
den adressantdoor de verwerping van de conclusiemoet ge
acht worden te zijn afgewezen.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders aangaande de overname
in beheer en onderhoud van den oostelijken toegangsweg naar het spoor
wegsstation.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
Van den staat der Nederlanden voor de gemeente in voort
durend beheer en onderhoud over te nemen den door den staat
aangelegden toegangsweg naar het station van den staatsspoor
weg te Leeuwarden overeenkomstig volgend
Proces-verbaal van overgave en overname van den toegangs
weg naar het station van den staatsspoorweg te Leeuwarden.
Op heden den 1800 twee en zeventig
heeft de ondergeteekende Jan Willem Witsen Eliaseerstaan
wezend ingenieur bij de staatsspoorwegendaartoe gemagtigd
door zijne excellentie den minister van binnenlandsche zaken, bij
aanschrijving van den 1872 no. lie af-
deelingin voortdurend beheer en onderhoud overgedragen aan
het bestuur der gemeente Leeuwardendaartoe gemagtigd bij
besluit van den raad dier gemeente, dd. 1872
no. welk bestuur verklaart in voortdurend beheer en on
derhoud te hebben overgenomen den door den staat der Neder
landen aangelegden toegangsweg naar het station van den staats
spoorweg te Leeuwarden met bermenslootengreppelsdui
kers en afrasteringeneen en ander tot zoodanige oppervlakte
als op de bij dit proces-verbaal gevoegde gewaarmerkte teeke-
ning met eene roode arcering is aangewezenen zulks met het
regt om daarin en op denzelven zoodanige werken aan te leggen
daarop zoodanige uitgangen of aansluitingen te verleenenals
het genoemde bestuur in het publiek belang zal nuttig en noo-
dig oordeelenzijnde de afrasteringop de teekening aangeduid
door de letters AB en Chieronder niet begrepen.
Waarvanenz.
De voorzitter sluit hierop de vergadering.
Verslag der handelingen van den
gemeenteraad te Leeuwarden1872.
111
Vergadering van Donderdag 26 September 1872.
Tegenwoordig 16 leden. Afwezig de heeren Wiersma en Ren
gers met- en de heeren de With Hommes en Rooseboom zon
der kennisgeving.
Voorzitter de heer burgemeester.
I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed
gekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt
1. Het rapport van het onderzoek der begrooting van kosten
der brandweer, voor 1873.
2. Als bovender gemeente-rekeningover 1871.
3. Als boven, der begrooting van het stads ziekenhuis, voor 1873.
4. Een voorstel van burgemeester en wethouders omtrent een
verzoek van A. F. de Haan pachter van de opkomsten der Irn-
sumerzijl c. a.tot onderhandsche verlenging van den pachttijd.
5. Als boventot afstand van een gedeelte sloot langs den
Harlingertrekweg aan de firma Tanja Co.
6. Als bovenop een adres van M. J. Gijswijt ter zake rui
ling van gebouwen.
7. Als boven, tot wijziging der gemeente-begrootingvoor de
dienst 1872.
8. Als boventot uitloting van aandeelen ten behoeveder ge
meente aangegane geldleeningen.
9. Als bovenbetrekkelijk een adres van Johanna Keta we
duwe van den gewezen pijphouder bij de brandweer in deze ge
meente Leendert de Bruinhoudende verzoek om eene tege
moetkoming uit de gemeentekas.
10. Als bovenop een adres van den hulponderwijzer A. G.
Nautatijdelijk belast geweest met de leiding van het onderwijs
aan de burgerschool voor meisjeshoudende verzoek om uitkee-
ring van bezoldiging deswege.
Voormelde stukken zijn ter inzage gelegd om in eene vol
gende vergadering te worden behandeld.
11. De begrooting van de stads armenkamervoor 1873.
Ten line van onderzoek en rapport gesteld in handen van de
heeren BruinsmaJongsma en Dirks.
12. Een verzoek van F. F. W. Koch om vergunning tot het
leggen van een brugje over eene, sloot bijlangs den Spanjaarsdijk.
Om berigt en raad in handen van burgemeester en wethouders
gesteld.
13. Een schrijven van den voorzitter van het collegie zetters
houdende mededeeling, dat de herbenoemde leden van dat col
legie, de heeren H. van Assen, O. Plantenga en K. Tigler Wij-
brandi, die herbenoeming hebben aangenomen.
14. Een schrijven van dr. J. G. Ottema, houdende dankbe
tuiging voor de genomen beschikking op zijn verzoek om ontslag
als conrector aan het stedelijk gijmnasium.
15. Een resolutie van gedeputeerde statenhoudende goed
keuring van het besluit tot afstand van grond aan H. H. de Jong.
De sub 1315 vermelde stukken zijn voor notificatie aange
nomen.
16. Het verslag van den toestand en de werkzaamheden der
vereeniging voor volksbijeenkomsten te Leeuwarden over het
dienstjaar 1871/72.
Ter inzage gedeponeerd.
III. De Voorzitter geeft te kennen, dat de memorie van
toelichting op de ontwerp gemeente-begrooting, voor de dienst
1873, is afgedrukt en rondgedeeld, en stelt met het oog daarop
voordat het onderzoek van opgemelde begrooting in de sectiën
vóór den 15 October a. s. zal moeten zijn afgeloopen.
Bijvoegsel, eeiioorende bij de Leeuwarder Courant.
Aldus wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
IV. De vergadering gaat over tot de behandeling van de op
den oproepingbrief aangebragte punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders betrekkelijk de opheffing
van de Bonkebrug.
De conclusie van het voorstel luidt als volgt
//Burgemeester en wethouders te magtigen omin vereeniging
met hunne ambtgenooten van Leeuwarderadeelvan heeren ge
deputeerde staten, ingevolge art. 121 der gemeentewet, magtiging te
vragen, ten einde door de besturen der gemeenten Leeuwarden en
Leeuwarderadeel in gemeenschappelijk overleg worde getreden om
trent het al of niet wenschelijke der opheffing van de Bonkebrug."
De heer Attema wenschtin verband met deze zaak een
enkel woord in het midden te brengen omtrent een puntwat
reeds meermalen is ter sprake geweest, de opheffing, namelijk,
van den Lekkumerweg. Bij gelegenheid van de behandeling der
gemeente-begrootingen voor 1870 en 1872 (zie bladzijde 165 van
het verslag van 'sraads handelingen over 1869 en bladzijde 177
van dat over 1871) is aan burgemeester en wethouders opgedra
gen een onderzoek in te stellenof er ook bezwaren bestaan
om den Lekkumerweg aan de publieke dienst te onttrekken.
Nu gelooft spr.dat wanneer de Bonkebrug wordt geamoveerd
het lot van bedoelden weg nog minder zal worden en dat men
daardoor nog te eerder zal raken tot het besluit.om hem aan
de publieke dienst te onttrekken en daarna te verkoopen. Hij
neemt daarom de vrijheid te vragenof burgemeester en wet
houders thans ter zake ook eenige inlichting kunnen geven.
Zij toch erkennen in het thans aan de orde zijnd voorstel dat
van den weg zeer weinig gebruik wordt gemaakt. Het is dui
delijk zegt spr. dat wanneer de Bonkebrug is weggeno
men van den weg geen communicatief gebruik meer kan wor
den gemaakt. Hij gelooft derhalvedat het thans behandeld
voorstel zich had moeten aansluiten aan een voorstel tot het
onttrekken van den weg aan de publieke dienst. Bij de begroo
ting voor 1872 is de wensch hiertoe zóó krachtig uitgesproken,
dat zelfs de laad de omschrijving //Lekkumerweg" uit den be-
trekkelijken onderhoudspost heeft geroijeerd. Het komt spr. voor,
dat beide onderwerpen (opheffing van de Bonkebrug en onttrek
king van den Lekkumerweg aan de publieke dienst) kwalijk van
elkander te scheiden zijnwaarom hij het collegie van burge
meester en wethouders in overweging geeftomwanneer het
een voorstel aanbiedt tot opheffing der brug, tevens een voor
stel te doen ten aanzien van den wegin den zin als door den
raad is gewenseht. In allen gevalle zal hij thans gaarne verne
men of werkelijk ook de opheffing van den weg in overweging
is genomen.
De Voorzitter antwoordt, dat toen het in het voornemen
lag een onderzoek in te stellen in hoever het wenschelijk was
den Lekkumerweg voor de publieke dienst te behouden er is
ingekomen een voorstel van belanghebbenden om de Bonkebrug
op te heffenals gevolg waarvan het in behandeling zijnd voor
stel door burgemeester en wethouders is aangeboden. Het spreekt
van zelfdat dat voorstel ingewikkeld het denkbeeld in zich be
vat, dat ook het collegie den Lekkumerweg niet meer als voor
de publieke dienst noodzakelijk beschouwt. Intusschen moet dit
voorstel over dat van den weg afgescheiden blijven. De weg,
immers, behoort aan de gemeente Leeuwarden alleen, terwijl
de brug het gezamenlijk eigendom is van de gemeenten Leeuwar
den en Leeuwarderadeelwaarvoor alzoo de toepassing van art.
121 der gemeentewet moet worden gevraagd. Het voorstel ech
ter sluit de mogelijkheid niet uit, om in het vervolg beide on
derwerpen gelijktijdig te behandelen zoodatwanneer er in prin
cipe tegen de opheffing van de brug geen bezwaar bestaattevens
een voorstel omtrent den weg kan worden gedaan. Wat voor het
overige aangaat het door den heer Attema bedoeld krachtig ar
gument het schrappen van den Lekkumerweg van de begroo
ting voor 1872 zoo zij het spr. veroorlooft op te merken, dat
20