158 Verslag der handelingen van den g
ratie van het tweede of gedurende het derde huurjaar een bedrag
van een honderd gulden.
«7°. de op de huurovereenkomst vallende kosten komen ten
laste van den huurder."
De heer Wiersma acht den bedongen huurprijsmet het
oog op de som in der tijd door de gemeente voor het huis be
steed zóó matigdat hij bezwaar moet maken de in punt 60.
bedoelde korting op de huursom toe te staan. Het is de vraag,
of de heer van der Burg ook niet zonder die korting het huis
zou willen huren.
De Voorzitter merkt opdat burgemeester cn wethouders
den heer van der Burg niet gesteld hebben voor het alternatief
van óf de huizinge zonder korting te huren, óf haar anders niet
te kunnen krijgen maar dat de billijkheid hun tot het voor
stellen der sub 6Ü bedoelde korting heeft gebragt. Men mag toch aan
nemen dat dat huis over drie jaar tegen J 475 per jaar billijk
zal zija verhuurd en wanneer nu de gemeente niet voor die
drie jaar kan instaan dan dunkt spr.is het eigenaardig den
huurderbij tusschentijdsche ontbinding der huureene korting
toe te staan.
De heer Wiersma moet zichook na de bckoming inlich
ting tegen het toekennen der voorgestelde korting blijven ver
klaren. Hij zou het wenschelijk achten het huis van jaar tot
jaar te verhurenals wanneer de korting niet te pas komt.
Vooral acht hij dit daarom wenschelijk omdat het bij het be
staand gebrek aan huizen wel geen bezwaar zal in hebben om
voor den voorgestelden huurprijs een' anderen huurder te vinden.
De Voorzitter brengt den heer Wiersma onder de aandacht,
dat een deel van het pand met name de loods en een gedeelte
van de plaats, voor de gemeente wordt gereserveerd, hetgeen
ook al weder een bezwaar voor den huurder oplevert.
Hierna de conclusie aan de orde gesteld zijndezegt de heer
Wiersmadatwanneer nu de huur in plaats van op drie
jaren op een jaar wordt gesteldaan zijn denkbeeld zal zijn te
gemoet gekomen.
De Voorzitter is er zeker van, dat dit niet met het denk
beeld van den heer van der Burg zou strooken.
De heer Wiersma stelt hierop voor den huurtijd op één
jaar te bepalen.
Dit voorstel, niet ondersteund wordende, blijft buiten behan
deling.
Hierna wordt de conclusie zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
IV. De heer Jongsmahet woord gevraagd en bekomen
hebbendedient het volgend schriftelijk voorstel in
«De ondergeteekende stelt aan den raad voor te besluiten
Het voorstel van burgemeester eu wethouders „tot wijziging der
verordeningregelende de inrigting der politie", dat aan den raad is
ingediend tot onderzoek te verzenden naar de sectiën, cn te bepa
len dat dit onderzoek zal zijn afgeloopen voorden 1 Januarij 1873.
z/Hij doet dit voorstelnaar hij meentovereenkomstig artt.
3063 en 644e lid van het reglement van orde en art. 42 der
gemeentewet.
E. JONGSMA."
De Voorzitter geeft te kennen datofschoon dit voorstel
vreemd aan de orde van den dag is hij echter van oordeel is
dat het wel dadelijk kan worden afgedaan. Hij doet daartoe
het voorstel.
Nadat hierop de vergadering tot de in overweging neming
van het voorstel had beslotenwordt het buiten discussie en
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
V. De heer Wiersma brengt ter tafel het volgend schrifte
lijk voorstel van hem en zijne medeleden de heeren van.
Valkenburg en van Eijsinga:
meenteraad te Leeuwarden, 1872.
//De ondergeteekenden leden van den gemeenteraadhebben
bij dezen de eer aan den raad een voorstel te doen omtrent de
afvoer der faecale stoffen in de nieuwe terreinen die door de ge
meente ter bebouwing zullen worden uitgegeven tusschen de
stadsgracht en het station van den staatsspoorweg naar aanlei
ding van de volgende beschouwingen
z/dat de vraa" naar de meest geschikte afvoer der faecale
stoffen in de steden hoe langer hoe meer de algemeene aandacht
begint te trekken
z/dat, bij de beantwoording dier vraag in de aller eerste plaats
het belang der volksgezondheid op den voorgrond treedt en in
de tweede plaats de financiële quaestie in het oog behoort gehou
den te worden
/,dat het sinds lang bekend isdat ook hier ter stede plan
bestaat liet oude stelsel der rioleeringzooals die gebruikt wor
den te verlaten en een nieuwmeer met de eischen des tijds
overeenkomend stelsel aan te nemen
z/dat de vraag welke der bestaande stelsels de beste uitkom
sten leverten met name of het Liernurslelsel ook met vrucht
in de nieuwe gedeelten dezer stad zoude kunnen worden toege
past nimmer een punt van bespreking heeft uitgemaakt
z/dat intusschen zoowel de proeven in Leiden Rotterdam en
Amsterdam genomen als de verschillende over het Liernurstelsel
handelende geschriftende ondergeteekenden bevestigen in de
meeningdat misschien de toepassing daarvan bij de nieuwe
uitgifte van bouwterreinen zeer aanbevelenswaardig is te achten
z/dat ondergeteekenden niet voldoende op de hoogte der zaak
zijn om zich onvoorwaardelijke voorstanders van het Liernur
stelsel te verklaren maar de resultaten der genomen proeven
en de inhoud der geschriften hen van de wenschelijkheid over
tuigen van een grondig onderzoek door eene commissie uit den
raad met voorlichting van bevoegde deskundigen
//Redenen waarom ondergeteekenden de eer hebben aan den
raad voor te stellen
AEene commissie van vijf leden uit den gemeenteraad te
benoemen ten einde door haar worde gerapporteerd over de
volgende vragen
//1°. Is in de terreinen die door de gemeente zullen worden
uitgegeven ter bebouwing tusschen de stadsgracht en het station
van den staatsspoorwegof ook in grooteren omvangde toe
passing van het Liernurstelsel tot de afvoer van faecale stoffen
wenschelijk en uitvoerbaar
*2°. Zoo jaop welke vrij ze en in welken omvang behoort de
proef te worden genomen
z/3°. Zoo neen op ivclke andere wijze moet dan de afvoer van
faecale stoffen plaats hebben met het oog op de belangen der
volksgezondheid en tevens met de vermijding zooveel mogelijkvau
bezwaar der ingezetenen en behartiging van financieel belang der
gemeente
B. Den heer Charles T. Liernur te Amsterdam uit te noodi-
gen ter zijner tijd de commissie voor te lichten omtrent de voor
deden en de bezwaren aan zijn stelsel verbonden.
,iC. Den gemeente-architect en den directeur der stads reini
ging uit te noodigen hunne zienswijze over den bestaanden afvoer
der faecale stoffen in deze gemeente, over het tonnenstelsel en
het Liernurstelsel aan genoemde commissie mede te doelen ten
einde deze rapporten voor de commissie zullen kunnen strekken
tot uitgangspunt van onderzoek.
//Aldus voorgesteld in de openbare raadsvergadering van den
28 November i872.
H. WIERSMA.
S. DRAISMA van VALKENBURG.
I. F. van IIUMALDA van EIJSINGA."
Op voorstel van den Voorzittor wordt besloten het iugediend
voorstel ter inzage te leggen en in eene volgende vergadering over
de in overweging neming daarvan te besluiten.
De vergadering wordt hierop door den voorzitter gesloten.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1872.
159
Vergadering van Donderdag 12 Decembor 1872.
Tegenwoordig 19 leden, afwezig de heeren Oosterhoff en de
With beide met kennisgeving. Voorzitter de heer burgemeester.
I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en
goedgekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt
1. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot ver
meerdering van het onderwijzend personeel aan de armenscholen
met twee hulponderwijzers.
2. Alsbovenom het schoolgebouw op den Wisjesdwinger
beschikbaar te stellen voor het geven van godsdienst-onderwijs
aan kinderen van behoeftige Israëlieten.
3. Alsbovenop een verzoek van A. Dronrijpom aan hem
in eigendom over te dragen een plekje grond gelegen achter
het hem toebehoorend huis op de Nieuweburenlett. I, no. 197.
4. Alsbovenbetrekkelijk den verkoop van de helft der po
pulieren boomen 6taande langs den weg van de Vrouwenpoort-
brug naar de Begraafplaats.
5. Alsboventot vaststelling der jaarwedden van sommige
hoofd- en hulponderwijzers en hulponderwijzeressen in verband
met de regeling der grondslagen voor pensioenbijdragen.
6. Alsboven op een verzoek van T. J. Pijnakkerom kwijt
schelding van beloopen boete.
7. Alsboventot het aanbrengen van eenige wijzigingen in
de verordening regelende de brandweer.
8. Als bovenaangaande de uitgifte in exploitatie der bouw
terreinen rondom de aan te leggen veemarkt.
9. Een schrijven van de commissie van toezigt op het mid
delbaar onderwijs, houdende ter vervulling van de in die
commissie te ontstane vacature door periodieke aftreding van
den heer P. J. II. Haijward aanbeveling van de heeren P. J. H.
Haijward mr. C. Wiersma en mr. J. C. Bergsma.
Voormelde stukken zijn ter inzage gelegd om in eene vol
gende vergadering te worden behandeld.
10. Een adres van E. J. van der Veenbetrekkelijk een dub
belen aanleg ten zijnen name in de directe belasting op het in
komen over 1872.
Ten fine van beschikking aan burgemeester en wethouders ge
ren voijeerd.
11. Een adres van A. Houtsmahoudende verzoek om bij
verbouwing van het hem toebehoorend pand op den hoek van
de Tuinen, letter A, no. 191, de daarlangs loopende «Jan Mutske-
stceg" te mogen digt houwen en de rigting van den zijmuur aan
de Oosterkade te wijzigen.
12. Een adres van H. R. Stoetthoudende verzoek om ver
hooging zijner bezoldiging als leeraar in het regtlijnig teekenen
aan de burgerdag- en avondschool.
De sub 11 en 12 vermelde adressen zijn om berigt en raad
in handen van burgemeester en wethouders gesteld.
13. Eene missive van den heer jhr. mr. W. E. Engelen van
volgenden inhoud
//Leeuwarden, 6 December 1872.
z/De heer minister van binnenlandsche zaken heeft aan de di
recteuren der rijks hoogere burgerscholen eene instructive cir
culaire gerigtwaarin voorschriften worden gegeven en wenken
omtrent hunne verhouding tot de commissiën van toezigtvan
j die circulaire heeft de heer minister tevens aan die commissiën
afschrift gezonden.
«Ik meen te mogen verwachten dat die circulairegevoegd
bij de toezegging van minister en inspecteur aan de commissiën
ruimere mededeelingen te doen dan plagt te geschieden, voor
het vervolg de bezwaren die ik hadzal opgeheven houden.
Bijvoegsel beiioorende btj de Leeuwarder Courant,
//Ik meen daarom terug te mogen komen op mijn besluitmijn
ontslag te nemen als lid der commissie van toezigt op het mid
delbaar onderwijs alhier.
//Daartoe draagt niet weinig bij de blijken die de raad heeft
gegeven prijs er op te stellen dat de bezwaren van de leden
der gezegde commissie werden uit den weg geruimd.
//Tot deze zaak was betrekkelijk mijne missive van 21 No
vember 1872.
z/Ik heb de eer te zijn 's raads dw. dr.
W. E. ENGELEN."
Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten deze missive
voor notificatie aan te nemen en aan den heer Engelen de be
tuiging te doen toekomen dat het door den raad op hoogen
prijs wordt gestelddat hij heeft kunnen goedvinden het door
hem ingediend ontslag in te trekken.
14. Eene missive van den heer mr. J. H. Albarda van vol
genden inhoud
//Leeuwarden, den 9 December 1872.
Mijne Heeren
//Van heeren burgemeester en wethouders ontving ik afschrift
van het aan u gerigt schrijven van den heer minister van bin
nenlandsche zaken van 29 October jl.lett H5e afdeeling
waarbij deze te kennen geeft dat«vermits de commissiebe-
«doeld bij art. 52 der wet van 2 Mei 1863 Staatsblad no. 50),
«niet belast is met het beheer der inrigtiogen van middelbaar on-
«derwijs, maar slechts met het toezigt op die inrigtingenen het
«uiterst moeijelijkzoo niet onmogelijk zou zijnde wijze
«waarop dat toezigt behoort te worden uitgeoefend in een regle-
«ment te omschrijvenhij geen vrijheid heeft gevonden aan
«het verzoek van den gemeenteraad tot regeling van dien werk-
«kring bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, te vol
doen."
«In hoofdzaak wordt hetzelfde gezegd in een schrijven van den
minister aan den voorzitter der commissie.
«Te gelijker tijd is echter eeue ministeriële circulaire aan de
directeuren der hoogere burgerscholen gerigtbevattende eenige
voorschriften welke zij met betrekking tot de commissiën van
toezigt zullen hebben in acht te nemen en is die circulaire in
afschrift aan de commissie medegedeeld.
«De beide leden van de commissie van toezigtdieeven als
ikhun ontslag hadden genomenhebben aanleiding gevonden
om op hun besluit terug te komen.
«Tot mijn leedwezen kan ik hun voorbeeld niet volgen.
«De redenen die mij tot het nemen van ontslag noopten
bestonden niet in eenige handeling of nalatigheid van den direc
teur der hoogere burgerschool, maar, zoo als ik de eer had u te
kennen te geven, daarin, dat de werkkring der commissie, ten
opzigte van die inrigting niet behoorlijk is omschreven zoedat
de commissie bij iedere, stap, welke zij doet, in twijfel geraakt
omtrent hare bevoegdeid.
«I)e wet noemt haar eene commissie van toezigt. De onder
vinding leertdat aan dit laatste woord zeer uiteenloopende be-
teekenissen worden gegeven.
«Dc commissie is herhaaldelijk door den minister teregt gewe
zen door de opmerkingdat zij is eene commissie van toezigt
niet van beheer, zonder dat ooit is aangeduid geworden, waar
de grenslijn tusschen beide moet worden gelrokken. De inspec
teur Parvé heeft daarentegen onbewimpeld verklaard dat de
commissie nooit buiten de grenzen barer bevoegdheid is gegaan
en zich nooit eenige daad van beheer heeft aangematigd.
«Diezelfde inspecteur is van meeningdat het toezigt zich
zoowel over het personeel der leeraren als over de inrigting en
het gehalte van het onderwijs behoort uit te strekken. De di
recteur der hoogere burgerschool was, vroeger althans, van eene
andere zienswijzeen verklaardedatzoo de commissie hem
inlichtingen omtrent de leeraren vroeg hij die zoude weigeren
en de inspecteur Staring ging zelfs zoover van te beweren dat
26