v^v
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 9 Januarij 1873 'svoormiddags.
De regeling van den afvoer der faecale stoffen schonk haar de
overtuiging, dat die eigenlijk niet geregeld was; dat men hinkte
op veel gedachten dat er de noodwendige eenheid aan ontbrak.
Het komt ons in het algemeen belang wenschelijk voordat
een vast stelsel worde aangenomenniet alleen met het oog op
de uitbreiding, maar in de gevolgen met het oog op de geheele
gemeente.
Datwanneer van afvoer van faecale stoffen sprake ishet
stelsel Liernur genoemd, en wel in de eerste plaats genoemd
wordt behoeft geen betoogeiseht geene verschooning.
Om nu, gelijk burgemeester en wethouders daadwerkelijk doen
voorkomen ons maar zoo in eens te doen optreden niet alleen
als voorstanders van het stelsel-Liernurmaar zelfs als voor
stellers tot toepassing en in uitvoerbrengingmijn heer de Voor-
zitterdat gaat mij te ver.
Uit het rapport van burgemeester en wethouders is voldoende
op te merken dat het stelsel-Liernur om verschillende beweeg
redenen hunne sijmpathie niet heeft, - dat het riolenstelsel tot
afvoer van faecale stoffen door hen wordt afgekeurd dat tegen
den aanleg van gemetselde pultenvolgens hengeen over
wegend bezwaar bestaatdat het tonnenstelsel door hen het
meest praktische wordt geacht.
Ik wensch niet te komen in de beoordeeling van eenig stelsel
maar erken voor mij volgaarnedat de veronderstelling van bet
dagelijksch bestuur waarheid is, waar het zegt; „dat wij om-
„trent de oplossing der door ons gedane vragen zelf in grooten
//twijfel verkeeren."
Had bij ons de overtuiging voorgezetendat de invoering van
dit of dat stelsel het best aan de eischen zoude voldoen - wij
hadden niet getracht een onderzoek uit te lokken, wij hadden
u direct voorstellen gedaan.
Juist die twijfel mijnheer de voorzitter, heeft ons geleid tot
de overtuiging, dat een grondig onderzoek door eene commissie
uit den raad met voorlichting van bevoegde deskundigenge-
wenscht was.
Ook na kennisname van de overgelegde stukken deze zaak
betreffendemoet ik bekennen, dat die twijfel niet is opgeheven,
dat meer licht door mij wordt verlangd.
Voor hen die in dezen reeds eene vaste overtuiging bezitten,
is de aanneming van het voorstel van burgemeester en wethou
ders mogelijkvoor hendie met ons nog zoekende zijn
verwerping pligt.
De heer Röngors komt op tegen de bewering van den heer
van Valkenburg als zoude het uit het rapport blijken dat het
stelsel van Liernur de sijmpathie van burgemeester en wethou
ders niet heeft. Hij voor zich althans vindt dat stelsel zeer merk
waardig en op zoodanige beginselen berustendedat men aan de
toepassing er van niet behoeft te wanhopen. Maar dit neemt
niet weg, dat men overal bij de toepassing vele bezwaren heeft
ondervonden. Op dit oogenblik pleit dus alles voor eene afwach
tende houding. Hij weet weldat stelselloosheid als eene ver
oordeeling klinktmaar in dit geval hecht hij daaraan niet veel.
We zijn in een vicieusen toestand zegt spr. en trachten
zooveel mogelijk naar verbetering. Wanneer den raad het ver
slag van de stadsreiniging over het afgeloopen jaar wordt aan
geboden zal het blijken dat men het er op toelegt het gewij
zigd tonnenstelsel zooveel mogelijk in toepassing te brengen. ïn
zijn primitiven toestand was dit stelsel allerwalgelijkstmaar
men heeft daarin zoodanige trapsgewijze verbetering aangebragt
dat het thans meer en meer bijval vindt, zoodat er bijna geen
week voorbijgaat, dat er geen aanvragen van burgers inkomen,
om het ook bij hen toetepassen. Daarmede is dus reeds een
stelsel aangenomen, dat in de toekomst veel verbetering belooft.
Het spreekt echter van zelf, dat niet alles in eens kan komen
men kan het den bewoners van huizen die hunne faecaliën in
de grachten loozen niet zoo maar dadelijk verbieden hiermede
op te houden, ja de raad mag zich wel tweemaal bedenken
alvorens zoodanig verbod uittevaardigen. Het tonnenstelsel geeft
intusschen dit voordeeldat de gemeente zich in geen enkel op-
zigt de handen bindt. Overigens kan met eene kleine wijziging
van de bouwvoorwaarden de gelegenheid behouden blijven om
eventueel het Liernurstelsel met succes in het nieuwe gedeelte
in te voeren door het behoud van stegen langs de huizen. De
verpligting hiertoe was in de primitive bepalingen opgenomen.
Tegen zijn zin is ze daaruit verwijderdwaarom spr. het voor
nemen beeft straks bij de behandeling der zaak een voorstel te
doenom ze er weder in te brengen.
Wat voor 't overige het vooistel tot het instellen van een
onderzoek betreftspr. ziet hierin volstrekt geene noodzakelijk
heid noch uit een hygiënischnoch uit een economisch oogpunt,
is het Liernurstelsel in der daad goed en worden do pnktische
moeijelijkheden opgelostdan zal men met een jaar of vijf met
meer gerustheid tot de invoering er van overgaan. Dat de
zaak thans evenwel met het instellen van een onderzoek eene
schrede zal vorderenbetwijfelt spr. sterk.
De heer van der Meulen heeft in den aanvang veel met
het voorstel der heeren Wiersma c. s. op gehad. Hij is zelfs
geneigd geweest het te ondersteunen. Maar toch ziet hij zich
genoodzaakt te stemmen voor het voorstel van burgemeester en
wethouders, omdat hij ten volle beaamt, dat de uitgifte der
bouwterreinen door het onderzoek zal worden vertraagd. De heer
Wiersma heeft wel gezegd, dat dit niet het geval zal zijn doch
spr. is hiervan niet overtuigd en uit die overweging zal hij voor
het voorstel van burgemeester en wethouders stemmen.
De heer WiersmaHet doet mij leed dat zoo straks de
door ons gestelde motie door de meerderheid is verworpen om
dat wij meenden door het daarin bedoelde uitstel van behande-
ling de groote zwarigheid die tegen ons voorstel schijnt te plei
ten nl. de vertraging der uitgiftete verwijderen. Door de ver
werping der motie ben ik tot de zekerheid gekomendat ons
voorstel door de meerderheid van den raad zal worden verwor
pen. Ik heb een oogenblik dan ook het voornemen gehad het
voorstel in te trekken. Maar ik heb hiervan afgezien omdat
wanneer ons voorstel nu zal worden verworpende meerderheid
van den raad zal hebben beslist, dat de tegenwoordige hier
vigerende wijze van afvoer der faecalia voldoende mag worden
geachten er geen onderzoek naar eene betere wijze voor dezen
oogenblik wenschelijk is. Die overtuiging van de meerderheid van
den raad deel ik niet. Ik ben van oordeeldat een onderzoek
wel noodig is maar daarom leg ik mij nu als minderheid met
volle gerustheid bij de besliste overtuiging der meerderheid néér.
Mijne overtuiging evenwel blijft door die beslissing onverkort,
en op dien grond trek ik het voorstel niet indaarom wil ik
de argumenten refuteren die door het collegie van dagelijksch
bestuur tegen ons voorstel zijn aangevoerd. Ten eerste blijkt
uit het advies eene gevoeligheid over^ons voorstel, die mij pijn
lijk heeft aangedaan. Is aan den eenen kant, zooals het collegie
in zijn advies veronderstelt, het belang der gemeente werkelijk
de eenige drijfveerdie ons noopte devoor de gezondheid en
het welzijn der inwoners zoo gewigtige vraag nogmaals aan een
grondig onderzoek van den raad te doen onderwerpenaan den
anderen kant zijn wij ons volstrekt niet bewust dat deze hande
ling ons, zooals het advies luidt: „het collegie van dagelijksch bestuur
„deed voorbijgaan"of „dat wijzoodoendeeen gedeelte van het ge-
heele plan aan het collegie van dagelijksch bestuur wilden onttrekken
Den ijver van dat collegie eenigermate te miskennen, is geen
oogenblik onze bedoeling geweestmaar ik moet ronduit ver
klaren dat het mij niet bekend isdat de raad aan dat collegie
de beraming van een geheel stelsel tot afvoer heeft opgedragen,
zoodat de raad zou mogen geacht worden niet vrij te zijn daar
over te handelenzoolang zoodanig plan niet door het collegie
is voorgesteld. De beschuldiging van Jontijdig te zijn met ons
voorstel komt mij dus voor niet gewettigd te zijn daardoor, dat
wij niet met het voorstel op de plannen van het collegie hebben
gewachtevenmin als door de opmerkingdat wij getreden
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van (J Januarij 1873 'svoormiddags.
ïouden zijn in den werkkring, dien de raad bij besluit van 5
Maart 1868 aan de commissie voor openbare werken zoude heb
ben aangewezen. Genoemde commissie toch is eene commissie
▼an bijstand, die alleenlijk haar oordeel kan zeggen over onder
werpenover welke haar advies door burgemeester en wethou
ders wordt gevraagd cn het zoude dus ook alleen door middel
▼an het collegie van burgemeester en wethouders hebben kunnen
gijn dat wij een oordeel van gemelde commissie hadden kunnen
▼ragen of eene opdragt aan haar van den raad hadden kunnen
uitlokken. Het is mij evenwel niet bekend dat eenige bepaling
der gemeentewetof ook zelfs de beleefdheid de leden van den
raad eenigermate zoude verpligtende voorstellendie zij mee-
nen te moeten onderwerpen aan 's raads oordeelvoor de indie
ning door den trechter van het dagelijksch bestuur bij eenige
commissie van bijstand te moeten brengen.
I Wat de opmerking betreft„dat een onderzoek zooals wij het
▼oorstellen „minder bij den raad zoude te huis behooren maar veeleer
„de taak zoude zijn van een of ander genootschapdat zich meer uit-
sluitend beweegt op het gebied van natuurkundige of oeconomische weten-
I„schappenzij al volgens de bewoordingen dier zinsnede onze
goede bedoeling niet miskend ik ben van meeningdat burge
meester en wethouders wel degelijk de strekking en zelfs de
bewoordingen en den eenvoudigen zin van ons voorstel nebben
Voorbijgezien. Wanneer wij toch in aanmerking nemendat de
vraag - welke de voor de gezondheid der ingezetenen en voor de
fin anti ën der gemeente meest geschikte wijze van afvoer dei
faecaliën is, wanneer wij die vraag in vele steden door de ge
meentebesturen aan de orde zien gebragtwanneer wij dan die
vraag aan de orde willen brengen, in eene gemeente, waar de
reukorganen der ingezetenen 's avonds op zoo bijzondere wijze
worden gestreelden het collegie van dagelijksch bestuur wil
ons met die vraag als niet bij den raad te huis behoorende naai
een wetenschappelijke, natuurkundige of oeconomische commissie
verwijzen, terwijl datzelfde collegie bij hetzelfde rapport deze
vraag eenigzins bij het collegie zelf wil monopoliseren, dan
stap ik met gerustheid over dit blijkbaar onbeduidend argument
heen dat mij eerder zou doen denken aan een vluchtigen blik
op dan aan eene grondige beschouwing van ons voorstel.
Een volgend argument is dat eene commissie van onderzoek zich
volkomen vrij en onafhankelijk moet kunnen bewegen en dat het nitt
is aan te bevelen omzoo als in het voorstel is geschiedde wijze en
„voorwaarden te regelen waarop zij moet werken".
Ik moet eerlijk verklarendat ik verscheidene malen ons
voorstel heb overgelezen om de wijze en voorwaarden daarin
te vindenwaarop de commissie zou moeten werken. Wij stel
den voor een onderzoek. Nu zal Diemand in de eerste plaats
toch eene commissie van onderzoek willen benoemen zonder te
bepalenwaarover zich dat onderzoek moet uitstrekken. Wij
stelden daarvoor drie vragen dit is het eerste punt, verder open
den wij door punt II de mogelijkheid om de commissie omtrent
het Liernunstelsel, hetgeen het meest aan de orde is, officieel te
doen voorlichten door den man, die het zelf uitgevonden heeft,
die dus de grootste ondervinding heeft van zijn nog jong stelsel.
Ook hierin is het niet wel mogelijk eene regeling der wijze en
voorwaarden van onderzoek te vinden. Het derde punt van ons
voorstel mag men noemen eene beleeldheidsbijvoeging. Terwijl
wij geen oogenblik hadden kunnen denken dat het dagelijksch
bestuur zich met eenig regt voorbijgegaan kon achten door ons
voorstelevenmin als de commissie voor openbare werken, voor
welke het dagelijksch bestuur zoo bereidwillig den handschoen
opvattewaren wij echter wel van meeningdat wij ge
acht zouden kunnen worden de twee in punt drie van ons
voorstel genoemde ambtenaren voorbij te gaan indien wij niet
als onze bedoeling vooropsteldendat het onderzoek wel dege
lijk in overleg zoude geschieden met die beide ambtenaren wier
voorlichting naar ons inzien bij dit onderzoek onmogelijk kan
worden gemist.
Daar dus ook dit punt van bestrijding op eene onjuiste opvat
ting berust ga ik over tot het laatste argument.
De noodzakelijke vertraging der uitgifte van bouwterreinen
heb ik bij het voorstellen der motie genoeg bestredenom aan
den raad de overtuiging te gevendat en ook op welke gron
den ik van oordeel ben dat een onderzoek als hetgeen wij
voorstellen zeer goed met eene oogenblikkelijke uitgifte van
terreinen kan zamengaan.
Wat de appreciatie der verschillende stelsels in het advies van
burgemeester en wethouders betrefthierin wil ik niet treden
omdat ons voorstel alleen betreft een onderzoek en geen be
paald voorstel omtrent een of ander stelsel.
Deze beschouwingen moeten later aan de orde komen. Hoe
't ook zij ik acht hierdoor de argumenten van het collegie tegen
ons voorstel voldoende bestreden. Het eenig argumentdat wij
meenden dat als oogenschijnlijk van belang indruk op 's raads
leden zou kunnen makende vertraging der uitgifte nl., poogden
wij weg te nemen door de voorgestelde motie. Door het ver
werpen dier motie oordeelde de raad nietdat er op grond van
die mogelijke vertraging nu geen onderzoek moest plaats heb
ben maar dat de toestand hier voldoende mag worden geacht
en geen verder onderzoek noodig Is.
Niet alleen als tot de minderheid behoorende moet ik mij aan
die beslissing onderwerpen maar met gerustheid leg ik mij bij
die tevredenheid der meerderheid neer, mijne overtuiging even
wel behoudende dat de toestand onvoldoende is en dat het on
derzoek naar een vast stelsel van afvoer der faecaliën in deze
gemeente eene gewenschte zaak is en blijft.
En nu het argumentop grond waarvan de heer van der
Meulen zich tegen ons voorstel zal verklaren. Ik heb niet noo
dig hierover in het breede uit te weiden. De raad acht het te
bezwarend het door mij verlangde voorbehoud op te leggen.
Zooals de voorwaarden van uitgifte gesteld zijn zullen de koo-
pers zich hebben te houden aan het stelseldat thans in toe
passing is gebragt. Ik acht de bijvoeging noodzakelijk. In Am
sterdam zit men volgens den voorzitter in moeijelijkheden. Ik
weet niet waaruit die moeijelijkheden zijn ontstaan, althans kan
ik mij niet voorstellen dat de vraagwaar een privaat moet
staan, het geheele bouwen tegenhoudt. Voor 't overige wan
neer het door mij gewenschte voorbehoud het eenige bezwaar
voor de koopers wasik zou het volmaakt eens zijn met de le
den, die zich niet met het instellen van een onderzoek kunnen
vereenigen. Maar juist dit bestrijd ik. Waar men overigens
reeds zooveel bezwarende voorwaarden den koopers oplegt
daar kan niet het minste bezwaar bestaan tegen het maken van
een voorbehoud opzigtens den afvoer van faecale stoffen. Dan
ware het nog beter de geheele uitgiftedie toch al zoo lang in
de pen isnog maar eenigen tijd uit te stellen. Ik eindig met
op ae aanneming van ons voorstel aan te dringen terwijl wan
neer de raad een onderzoek als niet noodig mogt oordeelen ik
mij met volkomen gerustheid aan die beslissing zal onderwerpen.
De heer Jongsma verklaart, dat, toen hij voor de motie
stemdehij dit deed in de hoopdat de zaak op de eene of
andere manier aan de orde zou blijven. Nu hij echter heeft ge
hoord dat uit de aanneming van het voorstel der heeren Wier
sma c. s. onaangenaamheden en moeijelijkheden bij de uitgifte
van bouwterreinen zullen voortvloeijenzal hij zich thans
tegen dat voorstel verklaren. Maar daardoor wil hij nog niet
gerekend worden te behooren tot diegenenwelke aen afvoer
van faecale stoffen in deze gemeente als zoo bij uitnemendheid
geregeld beschouwenhoedanig de voorstemmers van het
voorstel van burgemeester en wethouders zoo even door een
der sprekers zijn gekwalificeerd. Integendeel spr. heeft met
genoegen gelezen een boekgeschreven door den heer Bruin-
smanl. eene geneeskundige beschrijving van Frieslanddat
op last van den minister van binnenlandsche zaken is ge
drukt en waarvan hij de lezing aan zijne medeleden aanbeveelt.
In dat boek komt o. a. ook een rapport voor over het putwater