Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 9 Januarij 1873 's voormiddags.
hier ter stede. Spr. wil er slechts het volgende uit voorlezen „Het
„putwaterwaarvan 33 soorten onderzocht werden, waaronder 10
„uit openbare en de overige uit pompen in gestichten afkom-
„stigwas over het geheel goed drinkbaar. De meeste soorten
„waren bijna helder, sommige een weinig troebel, enkele erg
„troebel. Sommige bezaten bovendien een lichtgele kleur. Zij
„waren allen reukloosmaar van enkele was de smaak eenig-
„zins ziltig. Wat de opgeloste stoffen betreft zoo kan in 'tal-
„gemeen gezegd worden dat slechts sommige der putwateren geheel
„vrij van ammonia warenofschoon de meeste toch maar zeer
„weinig daarvan bevatten. Bij een paar soorten was evenwel
„'t gehalte vrij groot. Ook van salpeterigzure verbindingen (een
„tweede kenmerk, waaruit men besluit, dat de wateren waar
schijnlijk met in ontbinding verkeerende organische stoffen zijn
„in aanraking geweest) bevatten de meeste putwateren sporen. Twaalf
„soorten waren evenwel hiervan geheel vrij en slechts zeven be-
„zaten eene vrij groote hoeveelheid. Kalkzouten werden ook in
„alle deze wateren aangetroffen, ofschoon in enkelen slechts
„zeer weinig en in sommige anderen alleen als koolzure kalk.
„De meesten evenwel bezaten zoowel koolzure als chloor- en
„zwavelzure kalkverbindingen. Een paar watersoorten waren
„geheel vrij van zwavelzure zoutenmaar bijna allen hielden
„eene vrij groote hoeveelheid chloor natrium opgelost in."
Urgentie bestaat er dus welmerkt spr. opwant deskundi
gen verklarendat het meeste putwater alhier door organische
stoffen is verontreinigddoch bij de overtuiging hiervan bezit
hij genoegzaam vertrouwen in het dagelijksch bestuur, dat het
de zaak niet uit het oog zal verliezenmaar spoedig voorstellen
zal doenom een vast stelsel aan te nemen.
De heer BminsiHcl ziet in het rapport van burgemeester en
wethouders niets van de gevoeligheid waarop de heer Wiersma
meer dan eens heeft gedrukt. Wanneer de leden bekend waren
met het talloos aantal geschriften over het Liernurstclsel cn het
verzamelen der faecale stoffendan verwacht spr. dat ze met
hem zullen instemmendat het rapport der te benoemen com
missie niets dan eene bloemlezing van al die geschriften zal be
vatten. Een eigenlijk onderzoek kan op het oogenblik nog niet
worden ingesteldomdat het Liernurstelsel nog nergens over
eene geheele gemeente is ingevoerd. Naar spr's. inzien is het
voorstel dan ook prematuur. Wil men een onderzoek instellen,
dan moet men gelegenheid hebben zoowel voor eene praktische
als voor eene theoretische beschouwing. De betrekkelijk kleine
proevenin Amsterdam cn Leiden genomenkunnen geen licht
genoeg opleveren daaruit is althans niet op te maken of het
Liernurstelsel voor de geheele gemeente goed zal zijn. Ook
moet spr. opmerkendat het Liernurstelsel nog op lange na niet
een uniform stelsel is. Uit de geschriften van den heer Liernur
zelvcn blijkt evenzeer, dat hij in sommige opzigten nog twijfel
achtig is. Alles rust nog op zeer willekeurige grondslagen. Spr,
wil gaarne erkennen dat hier de reukorganen soms onaange
name gewaarwordingen ondervindeneen gevolg er van dat de
geheele oppervlakte van sommige tonnen niet bedekt is. Maar
van lieverlede zal hierin eene goede verbetering komenwan
neer althans de in gebruik genomen tonnen van 't nieuwe sy
steem die hermetisch gesloten kunnen worden algemeen in
gang vinden.
De conclusie van het voorstel van burgemeester en wethou
ders wordt hierop in omvraag gebragt en met 18 tegen 2 stem
mendie van de heeren Wiersma en van Valkenburg, aange
nomen.
IV. De Voorzitterhet noodig achtende eene zitting met
gesloten deuren te houden heft de openbare tijdelijk op.
V. Na heropening der vergadering stelt de Voorzittor aan
de orde een voorstel van burgemeester cn wethouders tot vaststelling
van het plan van verdeeling van het bouwterrein naast de hoogeie bur
gerschool.
Zich met de conclusie van het voorstel vereenigendcwordt
door de vergadering besloten
a. Vast te stellen het plan van verdeeling in perceelen van
het bouwterrein gelegen ten oosten van de rijks hoogere bur
gerschool in deze gemeente.
b. Burgemeester en wethouders te magtigen de sub bedoelde
perceelen zoo spoedig mogelijk publiek te verkoopenop voor
waarden in hoofdzaak overeenkomende met die, waarop de
perceelen nos. 6 tot en met 15 van bouwterrein B zijn verkocht.
Hierna wordt op voorstel van den Voorzitter de vergade
ring verdaagd tot heden avond ten half acht ure.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
Vergadering van Donderdag 9 Januarij 1873,
's avonds.
Tegenwoordig 19 leden; afwezig de heeren van Eijsinga en
Wijbrandi. Voorzitter de heer burgemeester.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot aankoop van grond
voor de stichting van een schoolgebouw op Olde-Galdtën.
Overeenkomstig de conclusie van liet voorstel wordt besloten
Ten behoeve dezer gemeente vana. den heer Jildert Pabe
Komein, houthandelaar alhier, en b. mejufvrouw Maria Engeler,
weduwe van den heer Jan Romein zonder beroep te Kampen
zoo voor zich zelve als in hoedanigheid van moeder en voogdes
over hare vier minderjarige kinderen Dirk Frans, Jan Julius,
Jan en Willem Romeinaan te koopen het gedeelte van het
perceel land ten kadaster bekend in sectie F, no. 1177 aange
duid op de schetsteekening door den architect overgelegd bij
missive dd. 6 Julij 1872 no. 180/3, tot eene oppervlakte van
13.220 centiare, tegen ƒ1.de centiare cn voorts op navolgende
j voorwaarden
a. dat de betaling der koopsom moet geschieden in één ter
mijn acht dagen na het passeren der koopacte in Nederland-
sche muntspecie of bankbilletten
b. dat alle kosten op de eigendomsoverdragt vallende, geene
uitgezonderd komen ten laste der gemeente
c. dat de gemeente aan den tegenwoordigen huurder van het
land moet vergoeden de schade waarop hij krachtens overeen
komst met de verhuurders geslotenaanspraak heeft
d. dat een door het gemeentebestuur aan te wijzen gedeelte
van het gekochte, ten behoeve van het onverkochte gedeelte van
gemeld kadastraal perceel bezwaard wordt met voet- en kruipad
van- en naar den publieken weg op Olde-Galileën
e. dat de verkoopers het regt hebben een notaris aan te wij
zen tot het opmaken van de koopacte.
2. Benoeming van een lid der commissie van toezigt op het middel
baar onderwijsin plaats van den heer mr. J. II. Albarda.
Op den heer A. A. Hulshoff w orden uitgebragt 11 stemmen
op den heer J. B. Weerman 6 stemmen en op den heer mr. I.
Telting 1 stem, zo< dat eerstgenoemde is benoemd geworden.
(De heer Brungor was bij deze stemming nog niet ter verga
dering tegenwoordig.)
3. Ontwerp-verordening op het aanleggen onderhouden en gebruiken
1 der ijsbanen in de gemeente Lttuwarden. (Zie bijlage no. 34 van
1872.)
De Voorzittor deelt mede, dat door de verordening-com
missie op het ontwerp eene kleine wijziging wordt voorgedragen
en wel om art. 7 te doen luiden „De overtredingen van de
„artikelen 2 alinea 345 en 6 dezer verordening worden
„gestraft met eene geldboete van één tot vijf gulden."
Hierop wordt de algemeene beraadslaging geopend en dewijl
geen der leden het woord verlangdehet intitule aan de orde
gesteld.
De heer Dirks merkt opdat in art. 1 wordt gesproken van
openbare ijsbanen en vraagtof het niet geraden is het woord
optnbare ook in het intitule op te nemeu.
De Voorzitter erkent de gegrondheid der gemaakte opmer
king en stelt namens de commissie voor het woord openbare in
het intitule iu te lasschen.
Aldus gewijzigd wordt het intitulé zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De artt. 13 worden mede zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Art. 4.
De heer Oostorlioff wenscht in- of achter dit art. ook eene
bepaling omtrent de schaatsenrijders te zien opgenomen. Van
algemeene bekendheid is hetdat er niet zelden ongelukken ge-
BlJVOEGSER BEHOORENDE BIJ DE LEEUWARDER COURANT.
te Leeuwarden, van 9 Januarij 1873 's avonds. 13
beuren door het tegen elkander aan-rijden. Wanneer nu werd
bepaalddat de schaatsenrijders bij 't voorbijrijden regts moeten
afhoudenzou men veel ongelukken kunnen voorkomen. Hij
vraagt, of er bij de commissie ook bezwaar tegen het opnemen
van dusdanige bepaling bestaat?
De Voorzitter antwoordt, dat het denkbeeld, om eene be
paling opzigtens de schaatsenrijders in de verordening op te ne
men wel in de commissie is geopperd maar dat men van het
voorstellen er van heeft afgezien wegens de moeijelijkheiddie
er in gelegen isom zoodanige bepaling vol te houden. De com
missie is uitgegaan van het denkbeelddat een goed schaatsen
rijder wel weet welken kant hij moet afhoudenen dat een
zoogenaamde „kruk" wel wilmaar veelal niet in de mogelijk
heid is aan zijn wil gevolg te geven. Spr. beaamt volgaarne,
dat eene bepaling als de bedoelde wel wenschelijk is, maar is
bevreesddat ze een doode letter zal zijn.
De heer Oosterhoff gelooft, [dat bij het bestaan van eene
bepaling als de door hem gewensehtcde schaatsenrijders er
meer attent op zullen zijn welken kant ze irtoeten afhouden. Hij
acht de zaak van genoegzaam belangom een ter zake strek
kend voorstel te doen en stelt mitsdien voor, achter art. 4 te
doen volgen een art. 5 van volgenden inhoud„De schaatsen
rijders moeten bij het voorbijrijden, regts afhouden", en de
overige artt. te doen opschuiven.
De heer Dirks leest in sub d. van art. 3 dat zoodra het ijs
daarvoor geschikt isde baanvegers verpligt zijn eene tweede
baan voor paarden en sleden aan te leggen. Nu zegt art. 4, dat
liet verboden is met paarden op de voor schaatsenrijders bestemde
banen te rijden. Spr. vraagt daaromwaarom in art. 4 niet
eveneens het woord sleden is opgenomen
De Voorzitter antwoordt, dat men heeft willen vermijden
de noodzakelijkheid om voor zoogenaamde schuif- of vrachtsleden
eene afzonderlijke haan aan te leggen. Men heeft ingezien dat
men door het opnemen van het woord sleden in art. 4 zou tegen
gaan het gebruik van de gewone banen tot liet vervoer van
goederen. Daarom heeft men zich in art. 4 uitsluitend bepaald
tot paarden.
Hierop wordt art. 4 zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Het voorstel van den heer Oosterlioff tot het opnemen van een
nieuw art. 5 komt vervolgens op nieuw aan de orde.
De heer Attoma is behalve dat hij de noodzakelijkheid
van de voorgestelde bepaling niet inziet van oordeeldat
wanneer men in zoodanige details wil afdalenmen genood
zaakt zal zijn tot vaststelling eener instructie voor schaatsenrij-
dets. Hij zou van den heer Oosterlioff wel eens willen weten op
welke wijze men overtredingen er van zal constateren. Hij voor
zich kan dit niet vattenomdat de overtreder dadelijk uit de
voeten is.
De heer Oosterhoff gelooftdat er in 't algemeen veel be
palingen zijn, waarvan de overtreding moeijelijk te constateren
is. Maar daarom behoeft men zich niet er van terug te houden,
vooral niet, nu de bepaling uitsluitend strekt in het belaug der
publieke veiligheid. Ontegenzeggelijk zal zij meer nut doen dan
schaden; en mogen de overtredingen al niet altijd te constateren
zjjn éénmaal 19 in spr.'s oog genoegom herhaling te voor
komen. liet is hem ook niet duidelijkwaarom de overtre
dingenin art. 4 bedoeld, wél en die van zijn voorstel moeije
lijk te constateren zijn.
De heer WlGTSnia kan zich niet vereenigen met de beschou
wingen van den heer Oosterlioff. Wanneer de raad eene straf
bepaling in het leven roeptdie niet toe te passen isdoet deze
aan de kracht van andere bepalingen veelal schade. En boven
dien er zullen zich gevallen voordoendat men door omstan
digheden gedrongen onwillens de overtreding begaat. Wat een
moeijelijkheden zullen er dus voorkomen enkel maar om uit te
2