Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 13 Februarij 1873 'savonds.
alinea van 'tart. toe te voegen, of het in het volgend art. 11
in te lasschen. Met dit laatste heeft men art. 10de aanwij
zing van de ten dienste der politie beschikbaar te houden loka
len en art. 11 de bepaling van de verwarming, verlichting en
reiniging der lokalen. Spr. stelt mitsdien voor in art. 10 te
roijeren aan het slot van sub 10. nalle van het noodige ameublement
voortien van sub 20. „en almede voorzien van het noodige ameuble
ment van sub 30, „met het noodige ameublementen dan art.
11 te doen luiden: //De lokalen, onder 10, 20 en 30 van het vo
rige art. genoemdworden van het noodige ameublement voor-
zieD en ten koste der gemeente behoorlijk verwarmdverlicht
en gereinigd".
De heer Suringar heeft het amendement van den heer Duparc
ondersteundomdat hij de redactie daarvan veel korter vindt
dan de voorgestelde. Hij moet echter observerendat onder
sub 20. van art. 10 in plaats van //den inspecteur," zal moeten
staan de inspecteurs.
De Voorzitter merkt op, dat altijd maar één inspecteur de
nachtdienst waarneemt.
De heer Suringar meent te mogen verwachten dat het lo
kaal altijd ook wel voor den tweeden inspecteur toegankelijk
zal wezen. In t generaal is het lokaal toch zeker voor de in
specteurs bestemd. Spr. vindt geen de minste reden hier in het
enkelvoud te spreken.
De Voorzitter gelooft, dat het bezwaar kan worden opge
lost door te lezen „den dienstdoenden inspecteur
De heer Suringar kan zich hiermede best vereenigen.
De heer Duparc kan zich niet voorstellendat men een lo
kaal kan hebben voor een niet dienstdoend inspecteur. Hij ge
looft, dat men genoeg heeft met te bepalen //van den inspec
teur," omdat de nachtdienst toch slecnts door één inspecteur
wordt waargenomen.
De heer Dirks vraagt of het niet noodig is de wachthuisjes
te vermelden onder de lokalendie ten koste der gemeente ver
warmd verlicht en gereinigd worden
De heer Duparc heeft zich gehouden aan de nadere redactie
van de commissiedie van meening isdat de wachthuisjes niet
verwarmd en verlicht behoeven te worden. Hij heeft echter
geen bezwaar ook de wachthuisjes in zijn amendement op te ne
men want in de koude winternachten zal het wel van belang
zijn ook deze lokalen te verwarmen. Men zou zich ook kunnen
bepalen met in art. 11 eenvoudig te spreken van //de in het vo
rig art. genoemde lokalen." Is het niet noodig, dan spreekt het
van zelfsdat ze niet verwarmd worden
De Voorzitter geeft te kennendat de oorspronkelijk voor
gestelde bepaling al lange jaren gevigeerd heeft en nog nimmer
tot bezwaren aanleiding heeft gegeven. Hij zou daarom in over
weging willen geven haar maar te laten zooals ze is. Dat de
wachthuisjes op zijn tijd gereinied worden spreekt reeds van
zelfsen komen er koude nachten en moeten de menschen er
lang in vertoeven, dan brengt de meuschelijkheid mede ze te
verwarmen.
Art. 10 wordt hieropna overeenkomstig het amendement van
den heer Duparc te zijn gewijzigdzonder hoofd'dijke stemming
aangenomen.
Art. 11.
De Voorzitter is van oordeeldat dit art. eenigzins anders
moet luiden, dan het volgens het amendement van den heer Du-
parc zoude doen. Hij stelt voor het tc lezen
//De in het vorig art. genoemde lokalen worden van het noo-
z/dige ameublement voorzien en zooveel noodig ten koste der
//gemeente behoorlijk verwarmd verlicht en gereinigd."
Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artt. 12 en 13 worden beide zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Art. 14.
Den Voorzitter zij het veroorlooft op te merken, dat, zoo
iets in deze verordening niet te huis behoorthet dan zeer ze
ker is de door de commissie voorgestelde wijzewaarop de uit
gaven voor de politie op de begrooting zullen worden aange-
>ragt. Bovendien worden reeds nu bijna al de door de commis
sie opgenoemde posten op de begrooting vermeld. Spr. gelooft,
dat het den raad te veel bindt de begrooting in te rigten naar
de verordening tot regeling der politie. Maar hij moet er tevens
op wijzendat de commissie enkele posten vergeten heeft op te
noemen. Behalve toch de door haar genoemde posten komt er
altijd een postomschrijving op de begrooting voor //buitengewone
uitgaven J 400"waaruit de bij buitengewone gelegenheden te
bezigen personen worden beloond. Men zou dus alligt de erva
ring kunnen opdoen dat hier een post te veel of te weinig is
opgenoemd. Eindelijk heeft het spr. bevreemddat de commis
sie in het art. niet tevens een post heeft aangebragt tot het ver-
leenen van extra-toelagen voor langdurige getrouwe pligtsbetrach-
ting(Spr. hoort zich toeroepen litt. Goed, antwoordt
hij maar dan is toch vergeten het door de commissie aan de
hand gegeven denkbeeld in de verordening uit te drukkenzoo
als te Groningen heeft plaats gehad. En nu gelooft spr.dat
wanneer men zoodanigen post op de begrooting wil brengen
men dan ook het beginsel daarvan in de verordening moet neer-
leggen.
De heer Jongsma geeft te kennendat de voorzitter volko
men gelijk heeft, waar hij erop wijst, dat bedoeld beginsel niet
door de commissie in de verordening is neergelegd. Alleen aan
den spoeddien de commissie op het laatste oogeublik heeft moe
ten maken om het rapport uit te brengen is het toe te schrij
vendat het uit de verordening is weggelaten. Spr. kan de
verzekering geven datindien de leden van de commissie meer
tijd aan het nazien van het ontwerp-rapport hadden kunnen be
steden het niet aan hunne aandacht ontgaan zodfle zijn dat eene
zoodanige bepaling niet in de voordragt is opgenomen.
De heer Attema gaat ten opzigte van art. 14 nog wat ver
der dan de voorzitter en zou net geheele art. willen roijeren.
Hij gelooftdat het wel geheel kan worden gemistdaar het
uit den aard der zaak zelve volgtdat de uitgaven voor de po
litie op de begrooting moeten worden aangebragt. Zijns inziens
behoeft dit niet in deze verordening te worden bepaald. Is de
regeling van de politie eenmaal aangenomendan moeten de uit
gaven op de begrooting worden gebragt. Art. 205 der gemeen
tewet schrijft dit uitdrukkelijk voor. Spr. acht het meest verkies
lijk burgemeester en wethouders geheel vrij te laten in de wijze,
waarop de uitgaven voor de politie op de begrooting zullen worden
gebragt, en zou daarom het geheele art. willen doen vervallen.
De heer Jongsma stemt gaarne toe, dat de gemeentewet
bepaalt, dat de uitgaven voor de politie op de begrooting moe
ten worden gebragt; doch acht het wenschelijknuttig en noo
dig, dat de verdeeling der uitgaven bij de verordening worde
geregeld. Daarmede toch zal alle discussie over sommige post-
omschrijvingen geheel zijn afgesneden. Ook is hij van oordeel
dat de door de commissie voorgestelde splitsing niet is in strijd
met, maar veeleer eene uitwerking van het bepaalde in art. 205
der gemeentewet.
De heer Bloembergen ziet ook bedenking in de door de
commissie voorgestelde splitsing. Hij gelooftdat de thans bij
de begrooting gevolgde wijze van splitsing zeer is aan te beve
len. Daarbij toch worden de voor ieder onderdeel uitgetrokken
sommen niet als bepaald rigtsnoer aangemerktmaar worden
ze meer beschouwd als eenigzins calculatief het gezamenlijk be
drag der uitgaven toe te lichten. Zonder noodzaak zou men bij
aanneming van het stelsel der commissie telkens tot af- en over
schrijving gehouden zijn.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad t<
Het door de commissie voorgesteld art. 14 wordt hierop ver
worpen met 11 tegen 4 stemmen, die van de heeren Jongsma,
van Eijsinga, de With en Wiersma.
De heer Westenberg wenscht te worden ingelicht, of door de
afstemming van het voorstel der commissie nu ook het toeken
nen van toelagen voor langdurige getrouwe pligtsbetrachting ver
valt. Hij vraagtof het ook in de bedoeling van het dagelijksch
bestuur ligt hiervoor eene som uit te trekken
De heer Bloembergen wenscht op te merkendat het da
gelijksch bestuur geen reden heeft gevonden om aan den bur
gemeester de door de commissie gewenschte faculteit toe te ken
nen. Heeft de commissie soortgelijken maatregelen willen hebben
toegepast als te Groningendan gelooft spr.dat daartoe een
bepaald voorstel zal dienen te komen wantwil men voor lang
durige getrouwe pligtsbetiachting eene extra belooning toeken
nen dan kan dit niet geschieden door het uittrekken van een
post op de begrootingmaar moet het bij de verordening gere
geld zijn.
De heer Westenberg verklaart de inlichting te hebben ge
vraagd omdat hij behoord heeft tot de leden die de politie
dienaren der 3e klasse in twee categoriën wenschten te hebben
verdeeld om zoodoende door uitzigt op verbetering van positie,
de ambitie van het personeel op te wekken. Het ter zake door
hem gedaan voorstel heeft bij de sectiën geen ingang gevonden,
maar daarom heeft het hem te meer genoegen gedaan, dat*de
commissie het denkbeeld opperdeom voor langdurige getrouwe
pligtsbetrachting eene extra belooüing toe te kennen. Hij zou
gaarne ziendat rapporteurs hieromtrent een voorstel deden
niet zoo zeer om voor langdurige dienst als wel voor buitenge
wonen ijver of flinke daden acht hij het toekennen van extra
toelagen zeer gewenscht.
De heer Attema moet opkomen tegen het openen van een
crediet tot belooning van buitengewone diensten enz. Hem komt
het voordat er geen termen bestaan om speciaal voor de amb
tenaren van politie eene exceptie als de bedoelde te openen.
Waarom juist voor den ijverigen politiebediende eeu premie uit
geloofd terwijl men daaraan voor andere ambtenaren niet denkt
Spr. is bovendien dit stelsel niet toegedaan vooral niet in dit
gevalwaar men eene regeling heeft gemaaktwaarbij aan de
beambten een behoorlijk tractement wordt toebedeeld hij zou
zeggendat de raad hier nog al tamelijk mild is geweest. Spr.
zelf heeft er toe medegewerkt om de tractementen hooger te
stellendan ze door burgemeester en wethouders waren voor
gedragen doch vindt het niet goed nu nog eene speciale bepa
ling te scheppen volgens welke de politiebeambten in sommige
J gevallen eene extra belooning zullen krijgen. Welke moeijelijk-
heden dit in de praktijk zou geven behoeft spr. niet uit een te
zetten. Maar vooral dit acht spr. van belaög op te merkendat
burgemeester en wethouders een speciaal voorstel tot belooning
kunnen doen indien zich een geval voordoet van langdurige ge
trouwe pligtsbetrachtingflinke beradenheidin één woord van
I bijzonderen dienstijver.
De heer Jongsma vereenigt zich met het door den heer At
tema aangevoerde. Nu door verwerping van het door de com
missie voorgesteld art. 14 het gevolg sub litt. is weggenomen
acht spr. het niet meer noodig het toekennen van extra beloo
ningen bij de verordening te regelen.
De heer Rengerszich aansluitende bij het door den heer
Attema gesprokeneacht het weinig geraden een uitzigt op
extra belooningen te openen. Zijns inziens geeft het aanleiding
tot verkeerdheden de betrokken titularissen zullen trachten zich
bij hunne superieuren aangenaam te maken en spr. gelooft dat
het voor deze laatste veelal moeijelijk zal zijn eene juiste onder
scheiding te maken wie al of wie niet op eene belooning aan
spraak hebben. Zooals gewoonlijk in dergelijke gevallen zal men
eindigen met het toegestaan bedrag over de ambtenaren om te
Leeuwarden, van 18 Februarij 1873 'savonds. 89
slaanwaarmede alsdan van zelfs het beoogde doel wordt ge
mist. Daarenboven wanneer eens het geval zich voordoetdat
een of ander ambtenaar eene buitengewone toelage heeft ver
diend dan gelooft spr. nietdat de raad ongenegen zal wezen
daarvoor gelden toe te staan.
De heer Westenberg moet krachtig opkomen tegen het
door den heer Rengers gesprokene. Heeft dat geachte lid on
dervinding gehad van oogendienderij dan stelt spr. daartegen
over zijne sedert jaren van het tegendeel opgedane ondervinding,
die hem het toekennen van extra belooningen als een zeer goed
sijsteem heeft doen kennen. Niet wanueer meu daarvoor een
zekeren maatstaf vaststeltmaar wanneer men het toekennen
daarvan aan de chefs overlaat, kan daardoor soms veel worden
voorkomen. Spr. heeft intusschen niemand gehoorddie zijne
opinie beaamtwaarom hij van het doen van een voorstel afziet.
De heer Duparc zou van het bekomen woord kunnen afzien,
nu de heer Westenberg verklaard heeft geen voorstel te willen
doen. TogIi wil hij de zaak nog eens vau den anderen kant be
schouwen. En dan moet hij er op wijzendat het hier voorna
melijk geldt de drie politiedienaren der le klasse, voor wie geen
vooruitzigt op opklimming bestaatmaar het tractement van deze
wordt nu met eenige dagen op eene goede hoogte gebragt. Als
we eens een 5 a 10-tal jaren verder zijn zegt spr. dan
zou een voorstel tot toekenuing van extra belooning aan deze
beambten, zoo ze dan nog in dienst zijn, eenigen grond van
bestaan hebbendoch nu ze eene hoogere bezoldiging zullen
krijgen bestaat er niet de minste aanleiding zoodanig vooruitzigt
als de heer Westenberg wenschte al dadelijk te openen.
Hierna wordt het door burgemeester en wethouders voorge
steld art. 14 zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 15.
De Voorzitter verwachtdat de commissie van rapporteurs
nu geen bezwaar zal maken om den datum van in werking tre
ding der verordening in dit artikel in te vullen omdat dit za-
menhing met de aanneming of verwerping van punt a der door
haar voorgedragen conclusie.
Na hiervan de zekerheid te hebben verkregen stelt de Voor
zitter voor den datum van in werking trediDg te stellen op 1
April 1873.
Aldus aangevuld wordt art. 15 zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Vervolgens wordt de geheele verordening aan de stemming
onderworpen en daarbij aangenomen met 11 tegen 2 stemmen
die van de heeren Wiersma en Jongsma. (De heeren Rengers
en Attema hadden voor de stemming de vergadering verlaten).
Op voorstel van den Voorzitter wordt verder aan burge
meester en wethouders opgedragen de verordening aan eene
nadere redactie te onderwerpen.
Als gevolg van een en ander is vastgesteld de volgende
VERORDENINGregelende de inrigting van het
personeel der politie in de gemeente Leeu
warden.
HOOFDSTUK I.
Van het personeelde bezoldiging en de uitrusting der beambten van
politie en van den door hen af te leggen eed.
Art. 1.
Tot handhaving van de openbare orde in deze gemeentezoo
wel bij dag als bij nachtworden aangesteld
2 inspecteurs van politie
3 politiedienaren der le klasse
9 2e
24 3e
8 4e p
•ts