l 56 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 April 1878. H" Reeds tweemaal heeft de kinkhoest onder zijne kinderen g heerscht, en zijne niet door de ziekte aangetaste kinderen zouden telkens langer dan drie maanden van onderwijs verstoken ge weest zijn wanneer de verordening ware toegepast. Het is zeer mogelijkdat een volgend jaar weder een ander zijner kinderen deze ziekte krijgt en dan zouden wederom al zijne kinderen ook zijdie de ziekte reeds hebben gehad van de school worden geweerd. Spr. gelooft dat zeer vele ingezetenen met hem in denzelfden toestand verkeeren. Nu leest hij wel in art. 3dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bezoek van de scholen te verbieden, zoodat men mag aannemen, dat er mogelijkheid bestaat dat in sommige gevallen het bezoek van de scholen zal worden toegelaten maar daar 6taat tegenover de waarschijnlijkheid dat het bezoek zal worden verboden. Spr. zou daarom gaarne omtrent de strekking van art. 3 nader wen- schen te worden ingelichthij zou wenschen te vernemen in welke gevallen het bezoek van de scholen zal worden verboden en wanneer van de gegeven bevoegdheid geen gebruik zal wor den gemaakt. De heer Dliparc veroorlooft zich den heer van der Meulen er aan te herinnerendat de door hem bestreden bepaling ook voorkomt in de twee jaren geleden vastgestelde verordening die 1 Mei a. s. buiten werking wordt gesteld. Spr. heeft den heer van der Meulen een door hem persoonlijk ondervonden be zwaar hooren aanvoeren dat inderdaad niet gering is te achten maar hij kan toch niet nalaten te verwijzen uaar het in de me morie van toelichting aangevoerde, dat namelijk de kinkhoest eene ziekte isdie zeer kwaadaardig kan wezen en waarvan juist op de scholen de meeste voortplanting plaats heeft. Het geopperd bezwaar geldt evenzeer de mazelen, en toch is een enkel geval van mazelen genoeg, om gelijke bij de nieuwe wet gestelde verbodsbepalingen in toepassing te brengen. Zóó streng gaat de voorgestelde verordening nietzij laat aan burgemeester en wet houders over het verbod van het bezoek der scholen uit te vaar digen indien zij rekenen daartoe termen te hebben. Spr. weet niet welke ervaring het collegie ten vorige jare ten aanzien van kinkhoest en mazelen heeft opgedaan maar hij meent te mogen aannemendat het de verbodsbepalingen zal toepassen, wanneer de ziekte min of meer een epidemisch karakter dreigt aan te nemen, dat het in ieder geval naar omstandigheden zal hande len. Met het oog daarop is ook voor twee jaar de bepaling in de verordening opgenomen. Hij weet weldat dit verbod voor de ouders der kinderen vrij wat bezwaar medebrengtdoch acht het onnoodig nog uiteen te zettendat persoonlijke wenschen en belangen moeten onder- doen voor het belang van allen. En wanneer nu eene ziektedie zulke treurige gevolgen kan heb ben als kinkhoest, door toepassing van het verbod in de kiem kan worden gestuit, dan gelooft spr. dat de raad niet verant woord zou zijn, als hij, na de ondervinding van 1872 niet op nieuw de bevoegdheid tot dat verbod in deze verordening opnam. Een bezwaar als dat van den geachten spr. is trouwens niet nieuwmeermalen zelfs is er bij de vaststelling der wet op ge wezen maar ook telkens is er op geantwoorddat persoonlijk belang wijken moet voor het algemeen belang. Spr. twijfelt er ten slotte geen oogenblik aan of burgemeester en wethouders zullen in dezen met de noodige zeemanschap te werk gaan. De heer RengöFB zou ongaarne de serie van verbodsbepalin gen met nog eene willen vermeerderen, indien hij niet de over tuiging haddat de door den heer van der Meulen bestreden bepaling van zeer groot belang is. Hij vereenigt zich geheel met hetgeen dienaangaande door den heer Duparc is aangevoerd. Intusschen is die spreker in eene dwaling vervallendie wel verklaarbaar isdewijl zij de toepassing der verordening door burgemeester en wethouders betreftmaar die spr. zien toch verpligt acht hier te releveren Niet wanneer er eene algemeene epidemie van kinkhoest of mazelen heerschte is het verbod van schoolbezoek met de meeste kracht toegepast, maar juist wan neer zich enkele sporadische gevallen voordeden. Vooral dan achtte men eene strenge toepassing van belang om zoo mogelijkj het ontstaan eener epidemie te voorkomen. Toen verleden jaar de epidemie van kinkhoest en mazelen eene aanmerkelijke uit breiding had verkregenzou het nagenoeg met het sluiten der scholen gelijk gestaan hebben wanneer men in al die gevallen het verbod toepaste. Teregt begreep mendat het toenter-j wijl in bijna ieder gezin een geval van mazelen of kinkhoest voorkwamonpractisch zoude zijn het verbod in al zijne ge strengheid te handhaven. Juist wanneer zich enkele gevallen voordoen is het tijd krachtig te handelen. Dit zegt spr. ligt ook in de bedoeling wanneer deze verordening wordt vast gesteld. De heer Bruiusma heeft weinig te voegen bij het door den heer Rengers aangevoerde. Ten vorigen jaretoen zich de eer ste gevallen van mazelen voordedenheeft men het verbod met kracht toegepastmaar latertoen de ziekte een goedaardig karakter had aangenomen, hebben burgemeester en wethouders dit niet meer noodig geoordeeld. Niettemin werd er voor ge zorgd dat de scholen niet werden bezocht door de onderwijzers in wier gezinnen de ziekte heerschte. De heer Duparc heeft reeds gewezen op het kwaadaardige van de kinkhoest. 8pr. kan hier nog bijvoegen, dat in 1872 in deze gemeente aan kink hoest 52 personen gestorven zijn, tegen 41 aan mazelen Hij brengt verder onder de aandachtdat bij art. 4 het bezoek der scholen wordt verboden aan kinderendoor hoofdzeer of andere huidziekten aangetasten met het oog hierop gelooft hij, dat nie mand het zal wraken dat ook de door kinkhoest aangetaste vAuv vui\ wc uuur huik noest aangetast? kinderen van de scholen kunnen worden geweerd. Spr. kan zich daarom wel met de voorgestelde bepaling vereenigen in weer wil ook hij erkennen moetdat het verbod voor de ingezetenen lastig is. Intusschen spreekt het van zelfsdat burgemeester en wethouders niet tot het uitvaardigen van het verbod zullen over gaan dan na daarover vooraf met deskundigen te hebben ge raadpleegd. De heer van der Meulen merkt, naar aanleiding van 't door den heer Duparc gesprokeneopdat er tusschen mazelen en kinkhoest een groot verschil bestaat. Een door mazelen aan getast kind zal men in huis houdenmaar een door kinkhoest aangetast kind gaat er veeltijds mede uitwaardoor de besmet ting van die ziekte dus toch niet te keeren is. Spr. heeft nog een ander bezwaar. Wanneer iemand zich aan de verordening wil onttrekken kan hij dit zeer goed doen door namelijk geen geneeskundige bij den lijder te halen. Volgens art. 1 toch is de kennisgeving van een geval van kinkhoest eerst dan verpligtend, wanneer de geneeskundige het aanwezig zijn daarvan heeft verklaard. Hieruit volgtdat indien men geen verklaring van een genees kundige heefter ook geen verpligting tot aangifte bestaat en dus de kinderen uit zoodanig gezin vrijelijk de school kunnen bezoeken. Spr. is daarom bevreesd dat de aanneming der be paling zal tengevolge hebbendat men zooveel mogelijk genees kundige hulp zal buiten sluitenen dit acht hij in meer dan een opzigt gevaarlijk. Hij blijft dus bij zijn gevoelendat het mid del hier erger dan de kwaal is en zal daarom tegen de voorgestelde bepaling stemmen. De heer Duparc is van oordeeldat juist het door den heer van der Meulen aangevoerdeomtrent het groote verschil tus schen kinkhoest en mazeleneen krachtig argument voor de aanneming der bepaling is. Juist, omdat de aan mazelen lij dende kinderen worden tehuis gehoudenmaar dit met hendie aan kinkhoest lijden veel minder het geval isis het zoo noo dig maatregelen te nemen tegen het schoolbezoek van deze patiënten en tevens van de kinderen uit hetzelfde gezin. Er is gezegd dat men door het niet inroepen van genees kundige hulp de verordening kan ontduikenmaar spr. kan moeijelijk aannemen dat er ouders zullen ziindie zoo weinig het wezenlijk belang hunner kinderenhet behoud van de ge- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 April 1873. 57 idheid van hun kroostop prijs stellendat zij geen genees- ndige hulp zullen inroepenalléén om de kindereu maar de iooI te kunnen doen bezoekenHem komt het bovendien or, dat dit eene zaak is, die aan de ouders moet worden jvergelaten de raad kan in geen geval de ingezetenen noodza- en geneeskundige hulp in te roepen, veel minder hen die opdringen. tDe heer Bruinsma merkt op, dat bij alinea 2 van art. 1 t hoofd des gezins voor het nakomen der in de eerste alinea jschreven verpligting aansprakelijk is gesteld. De heer van der Meulen wenscht den lieer Duparc op- lerkzaam te maken op art. 14 der wet tot voorziening tegen esmettelijke ziektenwaarvan de laatste alinea aldus luidt Op scholen uitsluitend bezocht door leerlingen boven de twaalf iaarisbij het voorkomen van mazelen en diphtheritishet uepaalde in de eerste zinsnede van dit artikel (verbod van het bezoek der school) niet van toepassing." Volgens deze bepa- ing wordt naar 't spr. voorkomt eene besmetting door kinderen oven de 12 jaar minder geducht. I Hierna wordt de algemeene beraadslaging gesloten en de con siderans der verordening aan de orde gesteld. De lieer Suringar heeft eene opmerking te makende re dactie betreffende. Hij wenscht aan de commissie te vragen, if zij een zwak heeft op de aan het eind van den considerans 'oorkomende formule „heejt beslotengelijk hij besluit bij deze." £ou het vraagt spr. niet geuoeg zijn alleen te lezen ^besluit" of wel, indien men dit te kort acht, „heejt goedgevon den te besluiten gelijk hij besluit bij deze". Heeft beslotengelijk lij besluit bij deze klopt naar het inzien van spr. niet. Men alt daarmede in eene contradictie tusschen de twee leden van len volzin, daar men den raad in het tweede lid een besluit doet lemendat hij in het eerste zegt reeds genotnen te hebben. Spr. «telt dus voor die zeven woorden te doen vervangen door het !cne woord besluit De heer Duparc heeft niet het minste bezwaar tegen de loor den heer Suringar gewenschte verandering. Het is de tot lusverre steeds gebezigde formule in alle plaatselijke verorde- lingen. De heer Bruinsma wijst op de wetwaarin de formule luidti/hebben goedgevonden en verstaan gelijk wij goedvinden £u verstaan bij deze". Hier zegt spr. is het dus nog om- ülagtiger dan in de verordening. De heer Suringar gelooft, dat zijne opmeikiug door het loor den heer Bruinsma voorgelezenc wordt bevestigd. Hierop wordt de considerans na verandering van whceft 'cslotengelijk hij besluit bij deze" in besluit zonder hoofde lijke stemming aangenomen. Het intitule wordt mede zonder hoofdelijke stemming aange komen. Art. 1. De Voorzitter wenscht aan de verordening-commissie in bedenking te gevenof het zoo straks door den heer van der Meulen geopperde denkbeeld wel zoo ongegrond isof namelijk niet de ingezetenen in het niet inroepen van geneeskundige hulp een middel tot ontduiking der verordening kunnen vinden. In art. 3 staat duidelijk, dat het bezoek van de scholen aan die kinderen (dat wil zeggenuit gezinnenwaarvan een genees- 1 kundige verklaard heelt dat er een geval van kinkhoest heerscht) kan worden verboden. Er zal dus eerst eene verklaring van een 'geneeskundige moeten komen eer aan een kind het bezoek van l de school kan worden ontzegd. Oppervlakkig beschouwd acht spr. de bedenking niet ongegroud waarom hij der commissie in overweging geeft zoo mogelijk daarin te voorzien. De lieer RengerB vraagt.of het gevaar van ontduiking met zou kunnen worden voorkouieu door cemge uitbreiding te geven aan art. 3. Men zou aan dat art. eene alinea kunnen voegen bepalendedat zoodanig verbod ook kan worden uitgevaardigd wanneer naar het oordeel van den onderwijzer een kind door de kinkhoest is aangetast. Daartegen bestaat zijns inziens te minder bezwaaromdat de eigenaardige kenmerken dezer ziekte ook door leeken gemakkelijk zijn waar te nemen. De heer van Sloterdijck ziet in de tegenwoordige redactie niet het minste bezwaar. Hij is van oordeeldat men zich geen onnoodige bezwaren moet scheppenen dat men aan de natuur der dingen den loop der zaken gerust kan overlatenwijl de ouders voor .de gezondheid hunner kinderen wel de noodige zorg zullen dragen. En wanneer men nu in aanmerking neemt waarop het hier eigenlijk aankomthet schoolgaan der kinderen of hunne gezondheid dan gelooft spr. als zeker te mogen aan nemen dat in den regel het belang van de gezondheid boven het schoolgaan op den voorgrond zal worden gesteld. Naar hij onderstelt komen er meer gevallen voordat de kinderen ter wille van de gezondheid van school worden gehouden, dan dat de gezondheid wordt opgeofferdom toch maar niet de school te verzuimen. Van dergelijke onderstellingen als de geopperde uitgaandezouden meer bepalingen der verordening illusoir kunnen worden gemaakt. Om maar iets te noemende op heffing van het verbod die afhankelijk wordt gemaakt van eene schriftelijke verklaring van een geneeskundige. Stel nu het gevaldat de geneeskundige geen zoodanige verklaring wenscht te geven danzegt spr.kan het verbod niet wor den opgeheven. Dit is een voorbeeld hoedanig spr. er onder scheidene zoude kunnen bijbrengenmaar dergelijke bezwaren kan men zich scheppen in wezenlijkheid bestaan ze niet. Art. 1 wordt hierop aangenomen met 18 tegen 1 stemdie van den heer van der Meulen. Art. 2. l)e heer van dör Meulen zal op de door hem aangevoerde gronden tegen dit, zoo ook tegen de artt. 3 en 9 stemmen; doch verklaart geen hoofdelijke stemming te verlangen. Art. 2 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 3. De heer W08tenberg wenscht te worden ingelicht, waarom de commissie niet, gelijk als in art. 14 der wet, eene uitzonde ring voorstelt voor de scholen, bij uitsluiting door kinderen boven de 12 jaar bezocht. De heer Duparc zegt, dat art. 14 der wet niet aan de aan dacht der commissie is ontgaanmaaromdat iels in de wet slaat, daarom wil de commissie het nog niet als goed aannemen; er komen in de wet verscheidene bepalingen foor, die zij niet gaarne zou onderschrijveu. En wat nu het ouderwerpelijk geval betreft zoo merkt spr. op, dat kinkhoest zich meestal bepaalt tot jonge kinderen terwijl daarentegen mazelenwaarvan de wet spreektmeer ook onder volwassenenja zelfs bejaarden voorkomen. Spr. gelooftdat de bij de wet gemaakte exceptie in deze verordening wel kan worden gemist. De heer Rooseboom deelt de door den heer van der Meu len geopperde bezwaren en zal daarom tegen dit artikel stemmen. Art. 3hierop in omvraag gebragtwordt aangenomen met 17 tegeu 2 stemmen, die van de heeren van der Meulen ea Rooseboom. De art. 4—6 worden achtereenvolgend zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 7. De heer BlO0mberg0U leest in dit- art.datindien dc ge neeskundige dit noodig oordeelthet lijk van een aan eene besmet telijke ziekte overleden persoon, in de kleederen, waarin de lijder is gestorven moet worden ter aarde besteld. Het komt hem voordat deze bepaling aan den geneeskundige te veel magt toekent. Ilij acht dit "daarom niet gcwenechtomdat hij van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 2