erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 8 Mei 187S.
besteding van cementsteen-riolen enz. in het terrein ten oosten van den
stationsweg.
In overeenstemming met de conclusie van 't voorstel wordt
besloten
Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten
van Frieslandburgemeester en wethouders te magtigen om het
leveren van cementsteen-riolenzinkputten en kolken voor wa
terlossing, zoomede van waterputten en buizen tot waterleiding
voor brandblusschingbenoodigd op het terrein der uitbreiding
van de gemeenteten oosten van den stationswegonderhands
aan te besteden aan den heer Lindo te Delft, als directeur der
aldaar bestaande Nederlandsche cementsteenfabriekzulks voor
eene som van hoogstens J 9500 en op voorwaarden door burge
meester en wethouders vast te stellen.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandsche aan
besteding van cemcntstccn-n'olen etiz. ten behoeve van de nieuwe vee-
marktplaats.
Overeenkomstig de conclusie van 't voorstel wordt besloten
Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten
van Frieslandburgemeester en wethouders te magtigenom de
levering van cementsteen-riolen, zinkputten, kolkroosterspalen
en platenbenoodigd voor de inrigting der veemarktonder
hands aan te besteden aan den heer Lindo te Delft, als direc
teur der aldaar bestaande cementsteen fabriek, zulks voor eene
som van hoogstens J 10,000 en op voorwaarden door burgemees
ter en wethouders vast te stellen.
8. Voorstel van burgemeester en wetftouders tot onderhandsche aan
besteding van het leveren en stellen van een nieuwen gashouder.
Zich vereenigende met de conclusie van het voorstelwordt
door de vergadering besloten
Aan de firma L. J. Enthoven en Co. te 't Gravcnhage onder
hands aan te besteden liet afbreken van een der gashouders bij
de gemeentelijke gasfabriek aanwezig en het vervaardigenle
veren en stellen van een nieuwen gashouder, ter vervanging van
dienwelke moet worden afgebroken zulks voor de som van
7995 en op de voorwaarden reeds in overleg met genoemde
firma bepaald of alsnog door burgemeester en wethouders vast
te stellen.
9. Voorstel 'van burgemeester en wethouders tot het aangaan cener
geldleeninggroot f 200,000. (Zie bijlage no. 6.)
Het bij het voorstel gevoegd plan wordt buiten discussie en
hoofdelijke stemming onveranderd vastgesteld.
10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van de
verordeningregelende de bezoldiging van het onderwijzend personeel
aan de openbare lagere scholen. (Zie bijlage no. 7.)
De heer van Eij8inga zou kunnen volstaan met eenvoudig
het voorstel aan te nemen ware het nietdat in de begelei
dende missive van burgemeester en wethoudersdie spr. be
schouwt als eene memorie van toelichting, beschouwingen voor
komen waarmede hij zich niet kan vereenigen. Hij wenscht dit
met een kort woord mede te deelenom niet geacht te worden
in te stemmen met de beweegredenen, die aan liet voorstel vooraf
gaan. Het beginsel van het voorstel zelf kan hij volkomen
deelen reeds bij de behandelingvoor eenigen tijdvan het
adres van twee hulponderwijzers om verhoogiDg hunner bezoldi
ging heeft hij zich in dien zin uitgelaten. Het heeft hem even
wel getroffendat burgemeester en wethouders zoo op den voor
grond stellenals zouden ze door dwang tot den voorgestelden
maatregel genoodzaakt zijn over te gaan. Als hij toch in het
schrijven van burgemeester en wethouders leest„dat het col
legia noode tot het besluit is gekomen" en een weinig verderde
uitdrukking vindt//deze gedwongene tractementsverhooging"
dan gelooft hij te mogen zeggen dat hier te veel is op den
voorgrond gestelddat burgemeester en wethouders, door de
noodzakelijkheid daartoe gedrongen het voorstel hebben gedaan.
Spr. meent tegenover deze beweringen te mogen stellendat het
niet te ontkennen isdat het belang der gemeente dergelijk
voorstel medebrengt. Ook tegen de twee door burgemeester en
wethouders voor huune bewering aangevoerde motiven heeft spr.
bezwaar. In de eerste plaats wordt gezegddat burgemeester
en wethouders overtuigd zijn, dat eene bezoldiging van ƒ350
voor jonge lieden van 18 23 jaar werkelijk voldoende is. In
het algemeen kan spr. dit toestemmenmaar tevens is hij van
oordeeldat men niet uit het oog moet verliezendat de om
standigheden veranderd zijn. Bij de vroegere regeling moesten
de hulponderwijzers nagenoeg 2/8 van hun tractement aan kost
geld besteden en waar dat kostgeld thans tot 250 wordt op
gevoerd daar gelooft spr.dat eene verhooging der bezoldi
ging van ƒ300 welke voor korten tijd nog een normaalcijfer
wastot J 400 geen noemenswaardige verhooging kan heeten.
In de tweede plaats kan spr. niet inziendat zooals bur
gemeester en wethouders zeggen deze tractementsverhooging
eene wanverhouding in de bezoldiging der gemeentelijke ambte
naren te weeg brengt. Moeijelijk toch kan inen hier eene juiste
vergelijking maken. Men moet niet voorbij zien dat de betrek
king van hulponderwijzer eene zoodanige iswaarvoor een exa
men moet worden afgelegd.
Een ander puntdat spr.'s aandacht getrokken heeftisdat
burgemeester en wethouders de tractementsverhooging gedeelte
lijk bij wijze van personele toelagen willen verleenen hetgeen
volgens hen althans eenigen waarborg geeftdat niet allen
zonder onderscheid van geschiktheid en verdienste het genot der
verhooging na een a tweejarigen dienst in de gemeente erlangen.
Hieromtrent merkt spr. op dat hij de toepassing van laastbe-
doeld beginsel niet in een der artikelen van het voorstel vindt
opgenomen. De toelage, die volgens art. 13 na 1 of 2-jarigen
diensttijd wordt genotenis niet van dergelijke voorwaarde als
vorenbedoelde afhankelijk gesteld.
Eindelijk heeft spr. nog eene opmerking omtrent de aan het
slot van de missive voorkomende uitdrukkingwaarbij het voor-
uitzigt wordt geopend, om door verhoogiDg van sommige school
gelden aan de vermeerderde uitgaven eenigermate tegemoet te
komen. Spr. wil hierover echter niet in het breede uitweiden
omdat dit onderwerp incidenteel in het schrijven is ingelascht
maar in het vooruitzigt van de mogelijkheid van een daartoe
strekkend voorstelzou spr. burgemeester en wethouders in
overweging willen geven, daarover vooraf ernstig na te denken
en niet dan in de allernoodzakelijkste omstandigheden daartoe
over te gaan. Wat hem betreft, hij zou zoodanig voorstel niet
met genoegen ontvangenal aanstonds wil hij 't verklaren dat
hem het geopperd denkbeeld niet toelacht. Evenwel, het past
hem niet thans op dit punt verder te instérenwijl het niet aan
de orde is.
Voor 't overige heeft spr. nog eene bemerking omtrent het
nieuw voorgedragen art. 18; hij acht het evenwel beter die bij
dat art. ter sprake te brengenwaarom hij zich voorbehoudt
daarop straks terug te komen.
De heer Rengers wenscht naar aanleiding van het in de
laatste plaats door den heer van Eijsinga aangevoerde te kennen
te geven dat de mogelijkheid van de verhooging van het school
geld nog in een verwijderd verschiet ligt en van omstandigheden
afhankelijk is, die waarschijnlijk de vrees van dien spreker zul
len verminderen. Natuurlijk toch zal dergelijk voorstel niet ge
schieden dan na het schooltoezigt' daarover te hebben gehoord.
Alleen met het oog op de omstandigheid, dat de uitgaven voor het
onderwijs hand over hand toenemen meenden burgemeester en
wethoudersdat er althans aan de mogelijkheid eener verhoo
ging van sommige schoolgelden mogt gedacht worden daar toch
de wet op 't lager onderwijs dat middel als tegemoetkoming in
de kosten aanwijst. Burgemeester en wethouders gelooven in-
tusschen bij vroegere gelegenhedenonder anderen bij de af
schaffing der schoolgelden aan de burgeravondschoolgenoeg-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 8 Mei 1873.
68
rame blijken te hebben gegeven dat zij niet voor overdrijving in
dit opzigt gestemd zijnzoodat er geene reden tot ongerustheid
behoeft te wezen.
Omtrent het verstrekken van toelagen bij 1 of 2-jarigen dienst
tijd schijnt bij den vorigen spr. een misverstand te bestaan, dat
door eenige wijziging van de redactie van art. 13 zal kunnen
worden opgeheven. De heer van Eijsinga meende uit de toe-
jlichting van liet voorstel af te leidendat men een waarborg
wenschte te hebben, dat niet alle onderwijzers zonder onder-
jecheid van ijver en bekwaamheid de toelage zullen ontvangen.
Spr. kan verklaren dat dit werkelijk de bedoeling is en dat
men gemeend heeft dit doel te kunnen bereiken door het al of
siet toekennen der toelage afhankelijk te stellen van eene voor-
dragt der plaatselijke schoolcommissiedie het best in staat is
te beoordeelenof een onderwijzer door zijn gedrag en vlijt op
die toelage aanspraak kan maken. Overigens wordt de toelage
ook slechts tot wederopzeggens verleend zoodat men steeds het
regt heeft haar te onthouden indien een hulponderwijzer min
der geschikt toont te zijn.
De Voorzitter merkt opdat de lieer van Eijsinga de mo
tiven voor het voorstel omvat in dit eene woord //het gemeente
belang." Spr. echter zou meenendat men alsdan met evenveel
regt zou kunnen stellen //het belang van de onderwijzers." Im
mers het belang der gemeente isom op de minst-kostbare
wijze de meest geschikte onderwijzers te krijgen. Weinig zou
het met het belang der gemeente strookenindien men hooge
tractementcn gaf aan personendie weinig geschikt voor hunne
betrekking zijn. En nu men voor het tegenwoordige tractement
geene geschikte personen kan krijgenis men genoodzaakt het
te verhoogen. Wel degelijk geschiedt dit met het oog op het
intellectueel belang der gemeentemaar men moet daarbij het
finantieel belang niet geheel vergeten; en met het oog daarop
acht spr. de uitdrukking in het schrijven van burgemeester en
wethouders zeer ge regt v aard igd. Intussclien beüogen èn burge
meester en wethouders èn de heer van Eijsinga hetzelfde doel
goed onderwijsen daartoe is het eenige middel verhoogiDg der
jaarwedden.
De heer van Eijsinga kan zeer goed instemmen met het
door den voorzitter gesprokenewaaruitnaar hij meent, blijkt,
dat hetgeen hij zoo straks zeide omtrent het belang van de ge
meente volkomen juist is. En teregt ware hier het belang
van de gemeente niet aanwezig, de raad zoude goed doen
met het voorstel af te stemmen. Wat betreft de uitdrukking
van den voorzitter, dat men op de minst kostbare wijze de
meest geschikte onderwijzers moet krijgenook spr. verlangt
goede waardoch is tevens van oordeeldat men goede waar
goed moet beloonen. Hij kan overigens den heer Rengers toe
stemmen dat art. 13 al. 2 de toelagen wel afhankelijk stelt van
de voordragt der schoolcommissie. Al. 1 echter zegt, dat die
toelage wordt toegekend na een- of tweejarigen dienst en niet
dat zij in dat geval kan worden toegekend.
De algemeene beraadslaging wordt hierop gesloten en de con
clusie van het voorstel aan de orde gesteld.
De heer RongOPS wenschtalvorens tot de behandeling van
de conclusie worde overgegaannog eene wijziging voor te stel-
len op art. 3 der verordening. Het is namelijk aan de aandacht 1
van burgemeester en wethouders ontgaandat in dat art. ook
nog eene hulponderwijzeres is vermeld op eene jaarwedde van
J 350. Die hulponderwijzeres zou werkzaam zijn aan de burger
school voor meisjes. Zij is echter nog niet benoemd en zal voor
eerst ook nog niet benoemd worden. Intusschen gaat het moeije-
hjk, om, nu voor de armen- en tusschenscholen als minimum
van jaarwedde J 400 wordt gesteldvoor de burgerschool voor
meisjes 350 te bepalen, 't Is daarom dat spr. voorstelt de 4e
almea van ait. 3 te lezen: //eene hulponderwijzeres ƒ400."
Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Hierna wordt overgegaan tot de voorgestelde wijziging van art. 4.
De lieer van Sloterdljck heeft eene opmerking te maken
de redactie betreffende. Er staat namelijk «de hulponderwij
zers of hulponderwijzeressen." Hij gelooft nietdat deze bepa
ling alternatief is op te vatten waarom hij voorstelt in plaats
van of te lezen en. Dezelfde opmerking geldt ook de artt. 5 en
13, waarin ook die omschrijving wordt gevonden.
Nadat het amendement van den heer van Sloterdijck was
aangenomen wordt de wijziging van art. 4 zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd, wordende vervolgens óp voorstel van den
Voorzittor aan burgemeester en wethouders de magt verstrekt
om soortgelijke wijziging als de bedoelde ook in de overige arti
kelen aan te breDgeu.
De voorgestelde wijziging van art. 5 wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Nieuw art. 13.
De heer van Eijsinga kan de in dit art. opgenomen bepa
ling toejuichen. Het denkbeeld, om na een vol jaar dienst eene
toelage op het tractement te verleenen heeft veel voorvooral
bij de heerschende zucht om zich telkens te verplaatsen en steeds
van de eene naar de andere gemeente te trekken. Spr. ge
looft, dat eenige stabiliteit voor het onderwijs wel van belang
te achten en daarom vindt hij de voorgestelde bepaling goed
en doelmatig. Dergelijke bepaling heeft men ook elders aange
nomen en spr. houdt zich overtuigd dat zij ook hier aanbeve
ling verdient. Toch moet hij omtrent de bepalingzooals ze is
geformuleerdeene aanmerking in het midden brengen. In de
eerste plaats zou het de vraag kunnen zijnwelke toelage ver
leend zal worden aan hulponderwijzers die drie jaar in de ge
meente zullen zijn gebleven. Hem dunkt dat het in den aard
der zaak ligt, en met het oog op de tweede alinea gelooft hij te mo
gen aannemen, dat het ook in de bedoeling ligt, dat eene toelage van
ƒ59 jaarlijks zal worden verleend. Maar lettende op de ratio
van de bepalingkan hij zich niet verklaren waarom voor het
eerste jaar maar 30 zal worden gegeven. In andere gemeen
ten heeft nien dat onderscheid niet gemaakt maar besloten voor
ieder jaar f 50 te geven, en spr. gelooft, dat dit beter is te
achten. Men vergeve het spr.maar hij vindt de bepaling wel
wat krenterig. Hij zou het ilink achtenindien men voor ieder
vol dienstjaar 50 toekende, en zoo zijn denkbeeld ondersteu
ning vindtis hij bereid een daartoe strekkend amendement in
te dienen.
De heer Rengors merkt opdat op zich zelf beschouwd het
verschil van 20 geen groot bezwaar medebrengt; maar dat het
hoofdmotief tot het aannemen van verschil in toelage voor een
of tweejarigen dienst dit is geweestdat men eenigermate wenscht
te behouden de ten vorigen jare ingevoerde klassificatie van de
hulponderwijzers. Reeds nu is men genoodzaakt geweest het
tractement van de hulponderwijzers der 2e klasse te verhoogen
doch indien na verloop van slechts een jaar de hulponderwij
zers der 3e klasse hetzelfde tractement zouden ontvangen als
die van de 2e klassedan vervalt het beginsel van klassificatie
geheel. Men zal dunkt spr. beter doen om met het toe
kennen der toelage van ƒ50 te wachten tot dat de hulponder
wijzers twee jaar in dienst zijn geweest en men daarmede de
overtuiging heeft verkregendat zij door ijver en gedrag op de
toelage van 50 aanspraak mogen maken.
De heer van Eijsinga, den heer Rengers beantwoordende,
zegtdat hij met de klassificatie van de hulponderwijzers-jaar-
wedden instemt. Het verschil tusschen hem en burgemeester en
wethouders komt hierop neer, dat in zijn stelsel de klassificatie
bij de hulponderwijzers 2e en 3e klasse aan de hier bedoelde
scholen, na verloop van één jaar, en in dat van het collegie
na één jaar bijna, en na twee jaar geheel vervalt. Wil mea
het stelsel van klassificatie behoudendan komt naar spr. meent
een verschil van slechts ƒ20 niet aanmerking. Men wil hier