82 Verslag der handelingen van den gemeenteraad tc Leeuwarden, van 24 Julij 1873. stekende onderwijzeressen maar hij betwijfelt het of het leidt tot het verkrijgen van degelijk ontwikkelde vrouwen zooals hij het zou wenschen. Het middelbaar onderwijs voldoet zijns inziens alleen aan hen die het voornemen hebben zich aan dat. onderwijs in de toekomst te wijden. Op het oogenblik kan het bovendien nog niet aan de eischen van het algemeen voldoen, omdat de gaping tusschen het lager- en middelbaar onderwijs nog te groot is. Kerst dan wanneer het lager ouderwijs verbeterd en uitgebreid en men betoverden aard en de strekking van't mid delbaar eens is, kan dit laatste d;e vruchten afwerpen, welke de tijd eischt. De voorafgaande verbetering van het lager onder wijs was ook het standpuntwaarop spr. zich plaatstetoen op zijn voorstel in de aan de commissie te verstrekken opdragt, het aanwijzen van 't verband tusschen beide werd aangenomen. Maar zal men zeggen laat ons de proef nemen. Spr. antwoordt, hieropgeen proefnemingen de gemeentekas per mitteert dit niet en daarbij de meisjesde factorenzullen de dupe daarvan worden. Zoolang men niet de waarheden heeft aan het licht gebragtwaar men thans nog naar zoekt, zoolang ontraadt spr. elke proefneming. Er zijn nog te veel puit ten waarover de geleerden het oneeDS zijn en waarvan het beste door de praktijk moet wordeu aan den dag gebragt. Spr. meent er op te mogen wijzendat de ingezetenen der gemeente het met hem schijnen eens te zijn; drie jaren toch zijn er sedert het instellen der commissie heengegaan cn nog is er geen enkele stem vernomen die op de invoering van 't middelbaar onderwijs aau- drong. Mogen we via*gt spr. dit feit miskennen en eene kostbare regeling in liet leven roepen zonder dat inen van de resultaten verzekerd is? Hij antwoordt: neen! Hij wil eens een oogenblik, met de voorstanders eene dadelijke invoering van het middelbaar onderwijs voor meisjes, aannemen, dat door de in voering daarvan den ingezetenen eene weldaad kan worden bewe zen doch hij moet daarbij opmerken dat weldaden zich niet straffeloos laten opdringen: met andere woorden, dat die wel daad niet op waarde zal worden geschat en dat de inrigting, die men daarstelt, door weinigen zal wordeu bezocht. Spr. vindt in zijne opinie steun in het rapport van de plaatse lijke schoolcommissie, die eeist het Jager ouderwijs wil hebben verbeterd en dan het oprigten eener middelbare school nu t vijf jarigen cursus aanraadt. Ofschoon hij oorspronkelijk met die com missie omtrent dit laatste punt verschilde, moet hij bekennen, dat, hij na lezing en overweging vooral van het advies van de commissie voor het middelbaar onderwijs, omtrent dit laatste van gevoelen is veranderd en dat hij thans gelooft, dat zoo men iets wilmen de school met vijf-jarigen cursus moet kiezen. Doch met de oprigting daarvan dient men to wachten tot dat m< n door de ervaring, elders verkregen, de wetenschap heeft bekomen op welke wijze dat middelbaar onderwijs voor meisjes moet worden i ingerigt en tot dat liet lager onderwijs verbeterd is. Spr. wil zich tot zoolang liever met het minder goede dat bestaat behel pen dan zich aan eene kostbare proefneming te wagen. Ziedaar spr.'s standpunt in deze zaak. la een der bladen is dit, een „minder gelukkig" standpunt genoemd. Spr. heeft zich er over verwonderd hoe iemand tot zoodanige uitspraak kon komen, zonder kennis te dragen van de motiven die hij daarvoor had. Hij laat die kwalilicatie dan ook voor Tgeen ze is; doch ver wacht, dat hij straks bij de stemming over de motie Westenberg niet zal alleen staan, maar door menig lid der vergadering zal worden gevolgd. Die verwachting geeft hem tevens hoop op aangenaam gezelschap op dat dus genaamde minder gelukkige standpunt. Pe heer Duparc zal trachten zich aan de motie te houden en dus alleen de vraag overwegen of het rapport nu zal wor den behandelddan wel of de behandeling dient te worden uit gesteld. Misschien dwaalt hij soms eenigzins af, doch in dat geval vraagt hij reeds bij voorraad van den voorzitter verschoo- niog. Spr. droeg reeds enige kennis van hel. voornemen tot in diening éep'er motie tot uitstel. Ilij stelde zich echter voor, dat de reden daarvoor zou gelegen zijn hierin dat men in dit m soen minder opgewektheid heeft voor de behandeling van ingewik kelde zaken omdat de hooge warmte-temperatuur daartoe mindu geschikt maakt, maar dat de raad b. v. in Sept. iot dé discussie zou overgaan. Doch niets van datde motieven der motie zij; tot spr's verbazing van geheel anderen aard. De geachte voor steller heeft er van gesproken, dat men nog behoefte had aan voor lichting van deskundigen. Spr. echter gelooft, dat dc raad reeds te veel autoriteiten heeft geraadpleegd. Als er ooit sprake kan zijn van genoegzame voorlichting, dan is het juist, in doze zaak. Men neme slechts bij de hand de adviezen van de inspecteursvanl 't middelbaar onderwijs Staring en Steijn Parvévan de com missie van toezigt op het middelbaar onderwijs te Leeuwarden, den inspecteur van 't lager ónderwijs, den districtsschoolopzie ners en de plaatselijke schoolcommissie niet een van al deze autoriteiten en cóllegiën, of ze zijn 't in het wezen der zaak eens. allen zijn voor het middelbaar onderwijs voor meisjes, sj verschillen slechts hier en daar over de wijze van inrigting. De geachte voorsteller heeft ook gewaagd van de kwe&ti der invoering van gemengd onderwijs, aan jongens en meisje* doch spr. veroorlooft zich op te merken dat dit geene kwestie meer is, dan alleen in die gemeenten, waar bepaaldelijk geer uitzigt bestaat op de vestiging van eene hoogere burgerschool voor meisjes. Do voorsteller der motie heeft op uitstel der behandeling aan gedrongen, ook met het oog op de goede werking der Fransch* dag- en kostschool voor meisjes. Spr. wenscht er echter uitdrukke lijk op te wijzen, dat, indien die school nog langer blijft in den toestand, waarin ze zich voortdurend bevindt, do raad, met het 002 op de wet, van stonden af aan geroepen is haar eene andore in ngting te geven. Daar wordt, 't is reeds meermalen opgemerkt gegeven een 6emi-middelbaar onderwijs, buiten de wet om. li- moet ophouden aan dezen on wettigen toestand moet een eiuds komen. Vóór de wet van 1863 kon dit allc3 er door, doch dt verordening voor d:e school kan niet langer onveranderd blijven. De heer .longsma wil eerst het lager onderwijs verbetoren. om te krijgen eene goede voorbereiding voor 't middelbaar on derwijs ïu dat opzigt echter verschilt die geachte sp. zeer met den voorsteller der motie, die gezegd heeft, dat lid voorbereidend ouderwijs goed is. Dat bier nu een overhaast besluit zou wosden genomentfi wel niet als een ernstig argument kunnen gelden. De raad be handelt thans reeds bijna driejaar deze zaak. Bijna tot stikken' toe zitten wij in de uitgebragte rapporten en adviezen gevraag en ongevraagd zegt spr. - en zou men nu een besluit au Del nog overhaast kunnen noemen? Het tegendeel is waar. De ïv derlaodsche aard om lang te dralen met het nemen van t - ecnigzins ingrijpenden maatregel openbaart zich vooral hier. Met nog meer bevreemding heeft spr. uit den mond van dec voorsteller vernomen dat hij bereid is de behandeling nog lw ger uit te stellen. Spr. noemt uitstellen tot November 1874 gee uitstelmaar afstel. De leden hebben reeds genoeg gelezen om een oordeel te kunnen vellen. Of moet deze gemeente n langer achteraan komen Beter ware het een goed voorbeeld I- I geven ook aan andere nog weifelende gemeenten. In antwoord op dc bedenking van den heer «Tongsma, dal men de kinderen veel laat leeren wat ze niet noodig hebber en hen omgekeerd veel onthoudt, waarvan de kennis voor hea nuttig kan zijn, wijst spr. op art.. 21 der wet tot regeling va» 't middelbaar onderwijs, dat de gemeenten ten aanzien van de inrigting der middelbare scholen voor meisjes volkomen vrij I«a! alleen voor de jongens-scholen is men aan een programma gÉ' bonden. We weten echter zegt spr. dat de leeraren vso het middelbaar onderwijs zeiven inzien, dat de vakken voorjn- gens ie veel zijn en dat over de inkrimping daarvan bereidsers belangrijk rapport is uitgebragt. Pe Voorzitter maakt den heer Du pare opmerkzaam dat k- wel ccnige afwijking kan veroorloven maar datnu't midden Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 24 •Julij 1873. 83 baar onderwijs in 't algemeenhij hem herinneren moetdat de motie van orde aan de orde is. De heer Duparc dankt den voorzitter voor de gedane herin nering maar hij maakt hein er indachtig opdat hij niets an ders deed dan den heer Jongsma te antwoordendien de voor zitter ongestoord het woord over hetzelfde punt heeft doen voeren. Dit alleen wil hij nog zeggen dat de raad in de inrig ting van het middelbaar ouderwijs voor meisjes zoo vrij mogelijk is. Overigens zal hij over dit puut niet verder uitweiden. Hij zal het te minder doen omdat hij in hoofdzaak toch reeds heeft gezegd, wat hem op het hart lag. De geachte rapporteur van de commissie heeft bovendien ook het woord gevraagden dit is voor spr. reden genoeg om .nu verder het débat af te wachten. Hij rekende zich intusschen moreel verpligt op te komen legen eene motie, die de strekkiug heeft de behandeling dezer zaak 15 a 16 maanden uit te stellen hij achtte zich te meer geroepen die motie te bestrijden, omdat hij het was, die de zaak van het middelbaar onderwijs voor meisjes het eerst hier aan de orde heeft gebragten hij zijn papieren kind te lief heeft gekregen om er op deze wijze van te willen scheiden. De heer van Éijsinga zegt, dat dc vorige spreker het hera gemakkelijk heeft gemaakt om de motie te bestrijdenwant ook hij voelt zich genoopt de aanneming daarvan te ontraden. Vooraf wenscht hij echter te zeggendat het hem aangenaam was uit den mond van den heer Jongsma te vernemendat deze het ontbreken in het rapport van de motivenop grond waarvan hij wilde temporiseren 't geen op verzoek van dat geachte lid zei ven is geschied voor zi jne rekening nam. De mededee- ling dier motiven heeft zeker er toe geleiddat die spreker min of meer van de orde is afgeweken. Spr. zal zich tot de motie bepalen en kan daarbij kort zijn. Hij bekentdat hem een schrik overviel, toen hij het tijdstip van November 1874 hoorde noemen en dat die schrik niet tot bedaring kwam, toen de voor steller der motie zich bereid verklaarde den termijn nog te ver lengen. Met het oog op de belangrijke ingekomen adviezen acht hij deze zaak genoegzaam voorbereid en in dit opzigt gelooft hij dat de uitdrukking in het nader rapport, dat het hoog tijd wordt om over het beginsel van middelbaar onderwijs voor meisjes eene beslissing te nemen niet behoeft te worden terug genomeu. Spr. zou niet weten van waar men na de ontvangen adviezennog meer voorlichting denkt te ontvangen. Iets anders is het, indien men de werking van andere scholen wit ziendoch wat betreft advies van deskundigengelooft spr.dat men genoeg heeft om er zijn oordeel op tc kunnen gronden. De voorsteller heeft gezegd dat men het over het programma nog op lange na niet eens isdoch hier moet spr. opmerken dat de commissie dat juist als eene zaak van latere zorg bij haar nader rapport voorbedachtelijk achterwege heeft gelaten. Zij achtte dc zamenstelling van het programma, in verhouding tot het hoofdbeginselvan minder gewigtalthans niet gewigtig ge noeg om de geheele zaak er om op te houden. Zoo ook het verschil van gevoelen dat tusschen de leden der commissie is blijven bestaan. Het is volkomen juist, dat dc leden der com missie niet eenstemmig zijn wat de toepassing en de uitvoering van het beginsel betreft, doch juist daarom meent spr., dat het hoog tijd wordt, dat de raad omtrent de hoofdkwestie eene be slissing neme. Met leedwezen heeft spr. hooien gewagen van de fransche school voor jonge jufvrouwen. De voorsteller deed het voorko men alsof het gehalte van het daar gegeven onderwijs een punt van beoordeelin® uitmaakt. Doch dit is niet het geval alleen 'le organisatie der school moet worden besproken en dit punt klemt zoo zeerdat in elk geval hieromtrent voorziening zal dienen to worden genomen. Volgens art. 11, 3e lidder wet op liet middelbaar onderwijs zou het ter sprake kunnen komen in hoever deze inrigting kan blijven eene inrigting van lager onderwijs. Het is reeds geconstateerddat de school een gemengd karakter draagt. Spr. behoeft niet te herhalendat uitstel der behandeling door hem wordt betreurd hij gelooftdat den ledeu gelegenheid ge noeg is gegund om de zaak naar behooreu te overwegen. \an de beide rapporten der commissie wil hij niet spreken; hij bedoelt de ingekomen adviezenwaarin licht genoeg is ontstokenom dc zaak thaos aan de openbare beraadslaging te onderwerpen. De heer Dirks heeft het meermalen opgemerkt, dat, wanneer eene hoogstbelangrijke zaak op het punt staat van in duscussie te komener eene motie tot uitstel der behandeling komt. Het. gevolg daarvan isdat de leden die zich op de zaak hadden geprepareerdzich te vergeefs hebben afgesloofd. Spr. had zich nu juist niet voorgesteld dat heden de hoofdslag zou worden geslagen maar wel dat er eene geregelde discussie over de zaak zou worden gehouden. Hij acht zoodanige discussie hoogst nuttig èn voor de leden zeiven èn voor de ingezetenen. De heer Jong sma heeft gezegddat deze zaak weinig sympathie bij de inge zetenen schijnt te vindenwijl niemand op de oprigting cener middelbare school lieeft aangedrongendoch daartegenover meent spr. te mogen stellendat de oprigting van zoodanige school ook door niemand is bestreden. Hij gelooft intusschen dit hieraan te mogen toeschrijven dat deze zaak voor het meerendeel der in gezetenen te ingewikkeld isze laten de beoordeeling er van liever aan de leden van den raad hunne vertegenwoordigers overmaar is er eenmaal een besluit over het principe genomeu, dan komen er gewoonlijk eerst sommige voor den dag om het genomen besluit te veroordeelen. Spr. meentdat het in deze zaak ook zóó is. Zijns inziens moet de raad de aandacht van het publiek op de zaak vestigeiien dit zal geschieden door eene discussie zooals spr. die wenscht. Hij had het kunnen billijken indien er na het houden eener discussie eeue motie ware gedaan tot uitstel van de beslissing tot b. v. November e. k.maar dc nu voorgedragen motie van orde leidtnaar 't hem voorkomttot wanorde. De voorzitter toch (wij hebben het reeds gezien) moet steeds op zijn qui vivc zijnom te voorkomen, dat dc leden door het fond van de zaak te behandelen niet buiten den kring van de motie van orde gaan. Spr. zal zich zooveel mogelijk daarvoor wachten en zich daarom bepalen tot hetgeen door den voorsteller der motie tot verdediging van het lange uitstel of liever ajatel is gezegd. Deze dan heeft beweerd, dat er in alle rapporten een groot verschil van gevoelen doorstraalt. Spr. ontkent dit. Zoowel de beide inspeetcurs van t middelbaar onderwijs de plaatselijke schoolcommissie alhierde commissie van toezigt en de leeraren aan de hoogere burgerschool allen zijn van opiniedat de oprigting eener middelbare school voor meisjes alhier noodzakelijk is. Maar het verschil heerscht hoofd zakelijk over bijzaken in de beide rapporten der raadscommissie. Terwijl in het eerst^ rapport drie leden voor het oprigten der school zijn en twee voorloopig de zaak willen laten rustenvindt men het getal der eerstgenoemden in het laatste rapport tot vier geklommen en dat der tegenpartij met een verminderd. Doch nu bestaat er tusschen die vier leden weer een groot verschil over de wijzewaarop men zal te werk gaan. Een daarvan wil eene iurigting voor gewoon cn meer uitgebreid lager onderwijs en eene tweede inrigting voor middelbaar onderwijs met 3-jarigen cursus twee wenschen eene inrig ting voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs en eene inrigting voor middelbaar onderwijs met 5-jarigen cursus cn de vierde eene lagere school en eene middelbare met 5-jarigen cur sus. In een punt komen echter die vier leden overeennamelijk de opheffing van de fransche dag- en kostschool voor jonge juf vrouwen, ook, omdat deze inrigting in strijd is met de wet. Dit wil spr. in 't kort zeggendat niet in alle rapporten verschil bestaatmaar dat het voornamelijk zit in de beide rapporten der commissie. De geachte voorsteller heeft aaugehaald een artikel uit het tijdschrift de Gidsdoch spr. moet hem vragenof hij verwacht, dat over 16 maanden daar buiten al de verschilpunten zullen zijn uitgemaakt? Spr. vreest, dat het ook dan nog precies ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 3