116 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 23 October 1873. zoo de grond aan hun afgestaan en door hen bebouwd wordt, waardoor de nu aanwezige opene ruimte wegvalt. Het argument omtrent de wensehelijkheid, om aan beide zijden der school eenige opene ruimte te hebbenheeft misschien nog dezelfde kracht als in 1839; doch daartegenover is het waar, datal wordt ook de grond door de adressanten bebouwd er nog genoeg ruimte tusschen de school openblijft. Spr. moet er de vergadering op indachtig makendat aan deze zijde van de school geen lichtscheppingen zijn. Het derde argument acht spr. thans in het geheel niet toepas selijk. In 1869 zijn tegen den afstand van den grond door eenige personen bezwaren geopperd; doch een dier opposanten is thans adressant een bewijsdat althans deze nu tegen den afstand geen bezwaar heeft, ja het zelfs wenscht. Spr. gelooft dus, dat de argumenten van burgemeester en wet houders in zooverre ze zijn ontleend aan een vroeger voorstel onvoldoende zijnen dat er wel degelijk veel voor pleit om de inwilliging van het verzoek in overweging te nemen. Het zou hem geenszins verwonderenof de welstand zal door eene be bouwing belangrijk winnen. Ten tijde toen de school ter plaatse nog niet stondwas de rooilijn daarwaar de huizen nu staan doch door de stichting der school is de rooilijn vooruit gebragt. Voor den welstand is het derhalve wenschelijkdat ook de woningen der adressanten met de school in dezelfde rooilijn worden geplaatst. Spr. zal zich om de aangevoerde redenen tegen het voorstel verklaren. De heer Bloembergen kan zich niet met het gevoelen van den vorigen spreker vereenigen. Wel is het waardat thans een van de vroegere opposanten het verzoek ondersteunt, omdat hij zelf nu belanghebbende isdoch evenzeer waar is hetdat er vroeger nog meer opposanten waren die nu niet op nieuw van hunne bedenkingen tegen den afstand van den grond hebben doen blijken maar wier positie ongunstig wordt wanneer de woningen der adressanten worden vooruit gebouwd. De huizen van deze personenaan de oostzijde van den grond staande zullen in plaats van aan eene opene ruimte, zooals nu het ge val is, in eene gloppe of steeg van zeer beperkte ruimte komen te staan. Op de belangen van deze personen zal dus door de bebouwing grootelijks inbreuk worden gemaakt. Wat nu betreft de school erkent spr.dat de ruimte voor de lichtschepping van deze niet onmisbaar is, maar is hij toch van oordeeldat de toestand van deze door den afstand van den grond zal verminderen omdat hij thans in zooverre wordt be nuttigd dat de schoolkinderen er gebruik van maken. Dit laatste klemt echter niet in die mate, dat spr. alleen daarom zich tegen de bebouwing van den grond zou verzetten. Spr. gelooft ten slotte, dat eene inzage van de bij de stukken gevoegde teekening de leden de overtuiging zal gevendat bur gemeester en wethouders teregt tegen de inwilliging van het verzoek hebben geadviseerd. De heer van Sloterdijck is door de redenering van den heer Bloembergen niet bekeerd. Hij moet er nog op wijzen, dat het van eenige beteekenis isdat de vroegere opposant thans adressant, juist diegene is, welke vroeger bij inwilliging van het verzoek het meeste nadeel zou hebben geledenomdat zijn huis in den hoek staat. En nu, dunkt spr., gaat het wezen lijk niet opom waar de menschen zelf verklaren daartegen geen bezwaar te hebben de volbouwing der opene ruimte te weigeren. Men vergete niet, dat het hier geldt het bouwen van huizen door menschendieeenmaal gebouwd hebbendeniet zoo ligt tot eene herbouwing komen. Wordt dus het verzoek afgewezen en bebouwen de adressanten den voor hunne huizen liggenden hun toekomenden gronddan zal het jaren kunnen duren eer te dezer plaatse huizen in de rooilijn verrijzen. Spr. heeft steeds de gewoonteom wanneer zaken als deze aanhangig zijn zich door lokale inspectie van den feitelijken toestand te overtuigen en hij heeft zich daarbij altijd wèl be vonden. Ook in dezen heeft hij eene lokale inspectie gehouden, en deze heeft hem aanleiding gegeven om zich niet met het voor stel te vereenigen. Hij vertrouwtdatwanneer de leden den toestand op de plaats zelve opnemen en gelijk hij gedaan heeft daar informeren wie eigenaren der aan den grond gren zende huizen zijn beter op de hoogte komen als wanneer ze eenvoudig de overgelegde teekening raadplegen. De heer Rongörs is het met den vorigen spr. eensdat eene oculaire inspectie verre de voorkeur verdient. Hij bekentdat hij zoodanige inspectie niet heeft gehouden zoodat hij niet zoo in bijzonderheden als de heer van Sloterdijck met de zaak be kend is. Bij de behandeling bij burgemeester en wethouders deelde hij geheel de denkbeelden zooeven door den heer Bloem bergen uitgesproken doch nu de heer van Sloterdijckook na de bekomen ophelderingen, heeft verklaard bij zijn gevoelen te blijvenkomt het hem geraden voor de behandeling der zaak tot de volgende vergadering uit te stellen en burgemeester en burgemeester en wethouders uit te noodigen nog nader van ad vies te dienen. De Voorzitter merkt op, dat de school buiten de voegere rooijing is geplaatstwijl men anders daar ter plaatse geen school van genoegzame afmeting had kunnen krijgen. Ook moet hij opmerkendat de vorige keer het verzoek is afgewezen uit over weging dat men door eene inwilliging aanleiding gaf tot ver meerdering van 't getal stegenhetgeen men meende te moeten voorkomen. De heer Dirks kan zich in zooverre met het advies van den heer Kengers vereenigen dat eenvoudig de behandeling der zaak tot de volgende vergadering worde uitgesteld. Een nieuw ad vies van burgemeester en wethouders acht hij niet noodig. Eene oculaire inspectie zal naar zijne meening de leden beier op de hoogte brengen. Spr. zelf is met den toestand ter plaatse ge noegzaam bekendwijl hij in de buurt woonachtig is. De heer BlO0mb©rg0Il is niet tegen uitstel der behandeling doch wenscht den heer van Sloterdijck te hebben gevraagd of hij onder de adressanten ook begrijpt den persoon van J. Swarts, die twee woningen aan den grond heeft staan. Spr. is bevreesd, dat de heer van Sloterdijck te veel het oog heeft op de eigena ren der woningendie met den gevel naar het noorden gekeerd staan voor welke de vervreemding van den grond niet zoo be zwarend is als voor die van de huizenwelke frond naar het westen makea. Deze laatsten zullen zeer in hun belang gekrenkt wordenwanneer hun het uitzigt benomen wordt en hunne hui zen in eene steeg te staan komen. 8pr. acht de inwilliging van het verzoek in strijd met het in den laatsten tijd gehuldigd be ginsel om geen naauwe straten en stegen te maken. Ook hij heeft zich in loco overtuigdwat de toestand ter plaatse zal worden wanneer het verzoek wordt ingewilligd en daarbij kwam het hem voordat men al dadelijk in conflict zou komen met eene verordeningdie men hier uit het oogpunt van hygiëne wil in het leven roepen. Dochzooals gezegdspr. zal zich niet tegen uitstel der behandeling verzetten. De heer van Slot0rdijck antwoordt den heer Bloembergen dat hij met den door hem bedoelden adressant op het oog heeft den eigenaar van het achterste huis, dat uitzigt heeft naar de school. Die persoon is tevens eigenaar van een der met den gevel naar 't noorden gekeerde huizen. Spr. is niet bevreesd voor het maken eener naauwe steeg ornaatwanneer de gemeente den grond afstaataan dien af stand voorwaarden kunnen worden verbonden in opzigt tot de breedte der te maken steeg. Bij afwijzing van het verzoek mist men die bevoegdheidomdat men den adressanten niet kan be letten de voor hunne huizen aanwezige bleeken te bebouwen. Om al het aangevoerde acht ook spr. uitstel der behandeling ge raden. Hierop wordt zonder hoofdelijke stemming besloten de behan deling dezer zaak tot de volgende vergadering uit te stellen. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 23 October 1873. 117 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot opheffing van den door den gewezen gemeente-ontvanger H. Beucker Andrea gestelden borgtogt. De heer W0St0nb0rg vraagtof de verantwoordelijkheid van den heer Andreac thans geheel is afgeloopenm. a. w. of er naderhand geene abuizen of restanten meer ten laste van zijne administratie zullen zijn. De heer BlO0inb0rg011 meent de gedane vraag ontkennend te kunnen beantwoorden. De rekening over 1872 is onlangs door den raad goedgekeurd en spr. weet niet wat nog aanlei ding zou kunnen geven tot verhaal op den door den heer Andreae gestelden borgtogt. Hierna wordt met algemeene stemmen op die van den heer Dirks nadie zich op grond van het bepaalde in art. 46 der gemeentewet van de stemming heeft onthoudenovereenkom stig de conclusie van het voorstel besloten Toestemming te verleenen tot doorhaling der bestaande hy pothecaire inschrijvingen op de vastighedendie krachtens acte van borgtogt, verleden voor den notaris J. van Leeuwen te Leeuwardenden 30n December 1869 en blijkens borderel van inschrijving van den 7n .Tanuarij 1870, ter concurrentie eener som van veertig duizend gulden bezwaard zijn, wegens den borg togt door den heer Hajonides Beucker Andreie gesteld als ont vanger der gemeente Leeuwardentot zekerheid van zijn be heer als zoodanig. 5. Voorstel van burgemeester en wethoudeis om met de uitgevers der Leeuwarder Courant op nieuw eene overeenkomst aan te gaan in zake het drukken en uitgeven, van 't verslag van 's raade handelingen. In overeenstemming met de conclusie van het voorstel wordt besloten Eene overeenkomst aan te gaan met de uitgevers der Leeu warder courant, waarbij deze zich verbinden om tegen eene jaarlijksche aan hun uit te keeren vergoeding van 600 gedu rende de jaren 1874 1875 en 1876 het verslag van 'sraads handelingen en van de als bijlagen daaraan toe te voegen stuk ken te drukken en uit te geven op de voorwaardenomschre ven in het contract opgemaakt den 31n December 1870. 6. Benoeming van een gemeente-veearts. R. Bosscherrijksveearts te Veendam, wordt met 12 van de 19 stemmen benoemdop M. Verdenius te Dockum waren 7 stemmen uitgebragt. De vergadering wordt hierop door den voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 2