li fjf i 123 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 8 November 1873. De heer JongSina is het met den heer Attema volkomen eens. Al de stukken ademen een geestdat er een beursgebouw van 150,000 zal komen. Hetgeen dus hier wordt voorgesteld (de prijsvraag) is het middel om tot dat doel te geraken. Voor spr. geldt de regeldatwanneer hij het middel wilhij ook het doel moet willen, llij zou een vreemd figuur maken in zijn eigen oogen zoo hij zich thans voor dit voorstel verklaarde en later, wanneer het aan het toestaan van het nooaige geld toe waszich daartegen verklaarde. Daarom beweert hij met den heer Attemadat de aanneming van dit voorstel wel prejudici- eert op de zaak zelve die het hier geldt' Eene andere vraag is echter voor spr.of hij tegenover deze zaak wel vrij isdit is te zeggen niet door antecedenten gebonden. In de opvatting van den heer van Eijsinga zou dit niet het geval zijn. Doch spr. is eene andere opvatting toegedaan. Herinnert hij het zich goed dan is er Diet besloten eene prijsvraag uit te schrijvenmaar heeft men onder die benaming eene som van 500 op de be grooting gebragt. Het besluit of er gebruik van zal worden ge maakt moest nog vallen dit bewijst het voorstel van burgemees ter en wethouders dat thans de vergadering bezig houdt. En hierdoor verandert het standpunt van spr. tegenover deze zaak merkelijkja gelooft hij volkomen vrij te zijn in de door hem uit te brengen stem. De heer Dliparc erkent, dat, gelijk de heer Jongsma op merkte, de raad nog niet strikt tot het uitschrijven eeuer prijs vraag heeft beslotenmaar slechts voor dat doel eene som op de begrooting heeft uitgetrokkenzoodat ook hij kan toegeven dat ieder lid tegenover dit voorstel volkomen vrij is. Spr. voor zich was reeds verleden jaar voor het uitschrijven der prijsvraag, en hij is dit nog. Maar indien hij nu al tot het voorgestelde besluit medewerktdan acht hij zich nog volstrekt niet gebon den later ƒ150,000 voor het stichten der beurs uit te geven. In 't voorbijgaan zij hier echter opgemerktdat in de prijsvraag niet staat minstens 150,000, maar niet meer dan 150,000. Spr. acht deze omschrijving zeer nuttig, want, indien men geen som bepaaldedan hadden de mededingers de faculteit plannen te ontwerpenwaarvan de uitvoering welligt één millioen zou kos ten. Dit nu heeft men willen voorkomen. Afgaande op de laat ste ramingen heeft men gemeend 150,000 als maximum te moe ten stellen enmen stelt de concurrentie openonder de bepa ling, dat het gebouw niet meer dan die som zal mogen kosten. En nu spr. overtuigd isdat voor dit doel eene som van 500 te weinig islegt hij zich gaarne bij het voorstel van burge meester en wethouders nederhij hoopt dat dit het middel moge zijn om toch eenmaal aan het einde der beurszaak te komen. Al weder is er een jaar verloopen nu met het ontwerpen der prijsvraag, ofschoon bij de behandeling der gemeentrbegrooting voor 1873 deswege een besluit is genomen. Wordt thans beslo ten niet tot het uitschrijven der prijsvraag over te gaan, dan zal den raad misschien op nieuw voor geruimen tijd de beurekwestie in de maag zitten. De heer Brilinsma oppert het denkbeeld om bij het uit schrijven der prijsvraag te bepalen dat de som van 150,000 niet mag worden overschreden en dat de voorkeur zal worden gegeven aan die plannen welke de minste kosten medebrengen, des echter dat de doelmatigheid van het gebouw niet aan de goedkoopheid worde opgeofferd. De Voorzitter merkt op dat sommige leden op een dwaal spoor verkteren als zij meenen dat zij zich door de aanneming van dit voorstel tot het stichten eener beurs overeenkomstig het te bekroonen plaa verbinden. Spr. verklaart, dat hij, als bur gemeester, nimmer zijne stem zal geven tot het indienen van een voorstel tot etichting eener beurs, indien hij niet de over tuiging heeftdat het plan voldoet aan de eischen eener goede beurs, beantwoorden zal aan de daarvan gekoesterde verwachtin gen en de kosten daarvan de finantiële krachten der gemeente niet te boven gaan. Het denkbeeld van prejudice bestaat hier dus in geenen deele. Hier geldt het alleen de kwestieof men voor het uitschrijven eener prijsvraag 2500 wil beschikbaar stellen. Spr. wen8cht nog te wijzen op eene bepaling der prijsvraag, deze namelijk„Het gebouw mag voltooid niet meer kosten dao eenmaal honderd vijftig duizend gulden". Het ligt in den aard der zaak dat de mededingers zullen be grijpen dat het goedkoopste plan den voorrang zal hebben en zich er dus op zullen toeleggen een plaa te ontwerpendat zoo weinig mogelijk zal kosten. De heer van der Meulen gelooftdat juist de prijsvraag tegemoet komt aan het bezwaar van die leden, welke meenen, dat de raad zich tot het stichten eeuer beurs voor eene bepaalde som bindt. Er ie besloten een aan de eischen voldoend beurs gebouw op de tegenwoordige veemarkt te stichten. Het eenige bezwaar, dat nu nog rest, is het kostenbedrag en juist dit zul len de te ontvangen plannen ophelderen. In 1872 heeft men J 500 voor de prijsvraag op de begrooting uitgetrokken omdat men meende genoeg te hebben aan teekeningen. Hu echter wil men daarbij begrooting en bestek en juist na de beoordeeling der ingekomen antwoorden zal de raad, ook met het oog op de kosten, kunnen beoordeelen of hij al dan niet tot de uitvoering zal besluiten. De lieer Wiorsma kan zich niet voorstellen dat een ander argument tegen dit voorstel kan worden aangevoerddan dat men de voor de prijsvraag aangevraagde som te hoog achtof dat men de gestelde voorwaarden bij de prijsvraag anders wenscht. De raad immers heeft besloten een aan de eischen voldoend beursgebouw te stichten en tevens besloten dat het plan daarvoor door de beantwoording eener prijsvraag zoude worden verkre gen en een som van 500 daarvoor op de begrooting uitgetrok ken. Het is gebleken dat die som voor het beoogde doel on toereikend is en daarom strekt het voorstel om meer geld dis ponibel te stellen ten einde aan 's raads besluit uitvoering te geven. Zal de raad aan zijn besluit tot stichting van een beurs gebouw uitvoering geven, dan moet hij beginnen bij het begin, namelijk het uitschrijven der prijsvraag. Zegt men nu, dat men zich daardoor verbindt tot het bouwen eener beursdan zegt men, nog niets meer dan dat men zich wil nederleggen bij een ge nomen raadsbesluitmaar als men zegtdat men zich daardoor bindt om een beurs te stichten, zooals die bij de prijsvraag wordt bepaald, dan verwart men de zaken, want het besluit houdt niet in dat de beurs overeenkomstig de prijsvraag zal moeten worden gebouwd. Men is bevreesd zich te binden tot eene uit gave vau 150,000 en dit heeft de bouwcommissie aanleiding gegeven in haar advies de uitdrukking op te nemen„zonder dat men evenwel gehouden is tot uitvoering in die afmeting eo tot dien prijs." Doch nu lag het voor de hand dat men de me dedingers bepaalde voorwaarden stelde en even duidelijk is het, dat die voorwaarden moeten bestaan eenerzijds in de behoef ten van den handelanderzijds in het door de gemeente voor de stichting te besteden bedrag. De behoeften van den han del ziju bekendterwijl de architect heeft berekend welke som de voldoening aan die behoeften vereischt. Dit een en an der nu maakt de grondslag der prijsvraag uit. Spr. gelooft daarom, dat, wanneer hier andere motiven worden te berde ge bragt dit niet anders is dan reactie tegen een eens genomen besluitwant hij kan zich niet voorstellen hoe op andere wijze aan dat besluit uitvoering zou zijn te geven. Den heer Bloembergen komt het voor, dat er nog wel een ander argument tegen het uitschrijven der prijsvraag zou kunnen gelden. Hij zoekt dit minder in de voorgedragen som als wel in den omvangdie men aan het beursgebouw wil hebben gege ven. Nu zou het eenige motief dit zijndat men de beurs noo- deloos te groot zal maken. Indien hier op goede gronden kon wor den aangetoond, dat men een te groot beursgebouw wenscht, dan zou dit aanleiding kunnen geven om het voorstel niet aan te nemen. Doch wanneer men niet in staat is de hier aanwezige ge gevens te weerleggendan kan men het ook gerust aan dc ge- 123 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 8 November 1873. van dit voorstel weerhoudt. Met een amendement als door den volgen van de prijsvraag overlaten. De architect i9 van oor deel dat het gebouw f 150,000 zal moeten kosten, doch deze raming is ook al weer afhankelijk van des architects opinie omtrent het min of meer sierlijke aanzien en de bouworde van het ge bouw welk een en ander op de raming van groote invloed moet zijn. Spr. wil daarom den uitslag van de prijsvraag afwachten. Waar het hier hoofdzakelijk op aankomt is de aan het gebouw te geven omvang en daarvoor vindt spr. in de adviezen van de kaïner van koophandel genoegzame gegevens om zich bij de vast gestelde afmetingen néér te leggen, llij deelt intusscheu geheel de opinie, van den voorzitterdat de raad met het aannemen van het aanhangig voorstel zich nog geenszins bindt ten aanzien van de eindbeslissing. Wanneer de beurs te kostbaar mogt wor den dan zal het nog altijd aan den raad staan om de stich ting daarvan aan te houden. De heer Attema moet krachtig opkomen tegen het aan de tegenstanders van het voorstel gemaakt verwijtdat zij reactie pogen uit te oefenen op een vroeger genomen besluit. Hem al thans ia het hierom allerminst te doen. Alleen vreest hij dat de raad zich met de aanneming van dit voorstel te veel bindt. Het in Julij des vorigen jaftrs genomen besluit houdt alleen in dat er op de tegenwoordige veemarkt een beursgebouw zal wor den gesticht. Destijds wrs er sprake, dat die beurs omstreeks 80,000 zou kosten; nu echter spreekt men van 150,000. Te gen dat groote verschil in kosten komt spr. op. Immersdoor het uitschrijven der prijsvraag geeft men voedsel aan het idéé dat men een beurs van 150,000 wil. Men zal enkel ontwer pen erlangen die allen ongeveer dat hooge bedrag zullen moe ten kosten. llij herhaalt het nogmaals: het besluit van Julij 1872 omvat niets anders dan dat er op de veemarkt een beurs gebouw zal worden gesticht, volstrekt niet van die afmetingen en kosten als waarvan nu de rede is. Spr blijft zich houden aan het primitief door hem ingenomen standpunt en zal zich daarom niet met het voorstel vereenigen. De heer Jongsma heeft dankbaar acte genomen van de zoo straks door den voorzitter namens burgemeester en wethouders afgelegde verklaringdoch blijft niettemin in de aanneming van het voorstel bezwaar zien. Hier toch wordt do mededinging uit gelokt Jtot het behalen eener zekere som. Wat zal nu het ge val worden Dit dat ieder begeerig die som te behalen trachten zal een mooi en sierlijk gebouw te leveren. En nu spreekt het van zelfs, dat men met eene som van ƒ150,000 een veel schooner gebouw kan leveren dan met een kleinere som. Het gevolg zal dus worden dat men alleen plannen zal krijgen waarvan de uitvoering altijd wel 150,000 zal kosten. De heer van Slotordijck wenscht. er de aandacht op te vestigen dat de beide voorgaande sprekers zich bij herhaling bewegen op een terrein, hetwelk niet aan de orde is, daar toch het bezwaar tegen de kosten van een nieuw beursgebouw niet behoort bij het nu behandelde eerste punt van conclusiehet welk enkel voorstelt de verhooging van het op de begrooting voor 1873 uitgetrokken bedrag voor bekrooning van eene prijs vraag. Spr. meent dus dat aan het bezwaar der beide voor gaande sprekers bij punt 2 der conclusie is tegemoet te komen. Willen zij een gebouw van b. v. niet meer dan 100,000, dan dienen ze bij punt 2 voor te stellen om die som in het program ma der prijsvraag op te nemen. Maar ook al wordt dien over eenkomstig bij punt 2 besloten dan nog zou spr. eene belooning voor de prijsvraagals hier wordt voorgesteldniet te hoog achten, want het zou wel 2500 waard zijn, indien men voor die som een goed plan kon bekomen. De heer Plantöllga zal zich niet met de conclusie van het voorstel vereenigen. Hij is niet tegen het uitschrijven eener prijsvraag, maar verbeeldt zich, dat wanneer dit voorstel wordt aangenomen men zich ook later gebonden zal achten do som van 150,000 voor het stichten van een beursgebouw te beste den. Dit is de eènvoudigo reden die spr. van het aannemen heer van Sloterdijck bedoeldzou hij zich zeer wel kunnen ver eenigeD. De heer Westenberg acht het denkbeeld van den heer van Sloterdijck, om ƒ100,000 in de prijsvraag te vermelden, gevaar lijk wijl men daardoor in conflict komt met de gestelde afme- I tingen. Men zou zoodoende niets dan lapwerk bekomen. Spr. heeft eene andere voorstelling van de zaak. De raad heeft voor I zich het besluit tot stichting van een beursgebouw op de tegen- I woordige veemarkt; uit het advies van den architect blijkt, dat dit een moeijelijk terrein is -, nu verlangt de raad daaromtrent goede plannen zoowel uiterlijk als innerlijk daarvoor schrijft hij eene prijsvraag uit; doch hiermede verbindt hij zich nog vol strekt niet om het best gekeurde plan uit te voeren. Is nu de raad eenmaal in 't bezit van de plannen en blijkt hetdat de raming te hoog is dan zal men toch in ieder geval in die plan nen eene goede basis hebben voor een minder kostbaar plan. Zoo heeft spr. de zaak steeds beschouwd en zoo beschouwt hij haar nog. Ware het dat de raad zich door de aanneming van dit voorstel bonddan zou spr. het onmiddellijk afstemmen. De heer Wiorsma is het met den heer van Sloterdijck eens, dat bij punt 1 der conclusie over de in de prijsvraag te vermel den som geen beslissing wordt genomen. Hij zou er voor kun nen zijn die som in het geheel niet in de prijsvraag op te ne men maar alleen de eischen voor het gebouw. In dat geval zal ieder mededinger wel begrijpendat het minst kostbare plan de superioriteit heeft. De heer Brilinsma stelt in aansluiting aan 'tdoor den heer Wier8ma gesprokene voor in de prijsvraag deze bepaling op te nemen „Het gebouw mag geheel voltooid niet meer kosten „dan ƒ150,000, of zooveel minder, mits de doelmatigheid van „het gebouw niet worde opgeofferd aan goedkoopheid." Dit voorstelniet ondersteund wordendeblijft buiten behan deling. De heer Jongsma wil eene opmerking stellen tegenover die van den heer Westenberg, als zoude men, in het bezit der plannen daaruitom het zoo eens te noemenwel eens goed plan kunnen distilleren. Dit zegt spr. zou alleen dan kun nen wanneer in de prijsvraag deze voorwaarde voorkwam dat al de ingekomen plannen het eigendom der gemeente worden hoedanige bepaling spr. niet heeft gevonden. Zoolang zoodanige bepaling niet bestaat, mag dergelijke distillatie niet plaats hebben. De heer Westenberg gelooft zich zooeven verkeerd te heb ben uitgedrukt. Hij heeft althans bedoelddat de gemeente eigenares wordt van het best gekeurde plan en daaruit gegevens kan putten voor een goed plan op andere schaal. Punt 1 der conclusie wordt hierop in omvraag gebragt en aan genomen met 1G tegen 4 stemmen, die van de heeren Attema, Plantenga de With en Jongsma. (De heer van Eij6inga had voor de stemming de vergadering verlaten). Punt 2. De Voorzitter stelt, naar aanleiding van de in den aanvang der discussie gemaakte opmerking, voor, in plaats van ƒ1500 1200 voor de teekeningen en de begrooting van kosten uit te trekken waardoor met inbegrip der 300 voor het bestek het maximum der uitgaven niet boven 2500 zal kunnen stijgen. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke aangenomen. De heer Rengers heeft een voorstel te doen dat welligt op de stemming over dit punt van conclusie van invloed kan zijn. Het strekt namelijk om als 3e lid aan de conclusie toe te voegen: „Bij de beoordeeling der in te komen plannen zal zoowel op het kostenbedrag, dat voor de uitvoering benoodigd zal zijn, als op de sierlijkheid en de doelmatigheid van het plan worden gelet." Spr. zegt, dat het zijne bedoeling is deze clausule in de voor-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 3