144 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 11 December 1873. eenigen iijd is opgedragen. Spr. is van meening, dat burge meester en wethouders eene billijke regeling hebben voorgesteld. Hij geeft echter toedat het in kwestiën als dezewaar men geen zwart op wit heeftaltijd moeijelijk te beslissen is wat de billijkheid eischt. Intusschen meent hij nog te moeten opmer ken dat het hier enkel eene kwestie van billijkheidniet van regt geldt. De Voorzitter zegtdat de verordening aanleiding geeft om het oudenvijs in ieder der levende talen aau een leeraar op te dragen. Voor elk dier talen is een minimum en maximum vast gesteld. Nu is de toestand van den leeraar Nauta geheel on veranderd gebleven tot op het tijdstip dat voor het Duitsch een afzonderlijke leeraar is benoemd. Van af dat tijdstip spr. meent het laatst van April heeft de heer Nauta onverpligt het onderwijs iu de Duitsche taal gegeven. Neemt men nu iu aanmerkingdat het maximum van de voor iedere taal bepaalde bezoldiging 500 isdan krijgt men voor twee maanden en ëenige dagen nagenoeg de som van ƒ100, d<e burgemeester en wethouders voorstellenden heer Nauta als gratificatie toe te kennen. Wat het onderwijs in de Hollandsche taal betreftoordeelt spr.dat dit eene zaak isdie niet den raad aangaat. Waar deze bij de verordening het ouderwijs in die taal heeft opgedra gen aan den conrector en deze bezwaar maakt het dadelijk op zich te nemen daar kan er alleen sprake van zijn dat hij niet de gemeenteden heer Nauta voor het door hem in die taal gegeven onderwijs schadeloos stelle. De heer van Valkenburg kan zich niet vereenigen met de bewering van den heer liengersals zou de Dieuwe regeling eerst met April in werking zijn getreden. Wel weet hij dat de heer Kocli eerst in April is böDoemdmaar de definitive re geling is zijns inziens aangevangen met het tijdstip van afkon diging der verordening, zijnde 81 December 1872. Spr. vestigt de aa-udacht op art. 8 dier verordening, aldus luidende: //Het onderwijs wordt gegeven door twee leerareneen rec tor en een conrectorbelast met het onderwijs in de oude talen en aanverwante vakkendoor een leeraar in de wiskunde en een of meer leeraren voor de levende talen. //Het onderwijs in de Nedcrlandsche taal- en letterkunde kan door curatoren aau een der leeraren in de oude talen worden opgedragen." Van art. 9, regelende de tractementen luidt de laatste alinea „Aan de docenten, belast met het onderwijs in de levende talen en letterkunde, wordt voor ieder leervak, waarin zij on derwijs geven eene bezoldiging van 390 tot 500 toegekend." Nu is aan den heer Nauta het onderwijs in het Fransch en Engelsch opgedragen, waarvoor hein eene bezoldiging van J 9Cfo is toegekend. Maar van Jauuarij af heeft hij ook het Hollandsch en Iloogduitseh gedoceerd. Indien men nu beweert, dat de ver ordening 1 Jauuarij en de delinitive regeling 1 Mei is in wer- kiDg getreden dan is spr. geneigd dit te noemen //meten met twee maten;" want aan den reetor en den conrector heeft men van af 1 Jauuarij het tractcment volgens de nieuwe verordening uitbetaald. Spr. is derhalve nog niet overtuigd, dat men in dezen de billijkheid betracht en behoudt zich daarom voor op de conclusie van het voorstel een amendement voor te dragen. De heer Rengers wil omtrent de kwestie van billijkheid niet in discussie tredenmaar moet opkomen tegen de beschouwing van den vorigen spreker in opzigt tot het tijdstip van ia wer king trediog dor verordening. Deze toch deed het voorkomen, alsof door de bloote afkondiging der verordening de heer Nauta aanspraak zou hebben gekregen op eene bezoldiging van min stens J ."SCO voor iedere door hem gedoceerde taal. Sph vindt dit eene verkeerde opvatting. Art. 9, immers, zegt dat aau de docenten belast met het onderwijs iu de levende talen en let terkunde, voor ieder leervak, waarin zij onderwijs geveneene bezoldiging van ƒ300 tot f 500 wordt toegekend. Na de afkon diging der verordening moest dus nog door den raad worden be slist vooreerst aan wie de bezoldiging zou worden toegekend en ten tweeden op welk bedrag die bezoldiging zou worden gesteld. Als men daarbij nagaat, dat de verordening op 20 De cember 1872 door den minister van biunenlandsche zaken is goed gekeurd en 1 i dagen daarna afgekondigd dan is het gemakke lijk te begrijpen dat burgemeester en wethouders in dien tus- schentijd geen gelegenheid hebben gehad om in overleg met cu ratoren de delinitive regeling vast te stellen. Nu is de heer Nauta blijven doordoceren en heeft hij de bezoldiging van vroe ger genoten. Maar toen men het over de verdeeling der vakken eens wastoen bepaald wasdat de heer Nauta onderwijs zou geven in het Fransch en ISngelsch, de conrector in het Hollandsch en een nieuw aan te stelleu leeraar in het Hoogduitsch toen eerst kwam men voor de vraag te staanwat moet de heer Nauta hebben voor het door hem onverpligt gegeven onderwijs in het Hoogduitsch. Daarvoor nu oordeelden burgemeester en wethouders eene gratificatie van ƒ100 billijk te zijn. De heer Duparc meent te wetendat de rector en de con rector van 1 -anuarij af bezoldiging hebben genoten volgens de nieuwe verordening. Is dit werkelijk zoo dan acht hij het bil lijk dat ook de heer Nauta van dien datum af de voordeelen trekkebij de verordening aan de leeraren toegekendin ieder gevaldat hem eene behoorlijke schadeloosstelling voor onver- pligt gegeven onderwijs worde toegekend. Den heer van Sloterdijck was het bij de lezing der stuk ken niet regt duidelijk wat idee tot het voorstel van burgemees ter en wethouders heeft geleid. Op dit oogenblik is hij tot ziin leedwezen nog niet veel verder. Hij althans weet nog niet wat het hoofdmotief van burgemeester en wethouders is. De raad heeft hier twee verschillende opiuie's van leden van het dagelijksch bestuur. Vooreerst is volgens den voorzitter de verordeniug wel 1 Januarij iu werking getreden except het onderwijs in de de nieuwe talen terwijl naar het gevoelen van den heer Ren gers de verordening I Januarij wel vormelijkmaar wat het on derwijs in de nieuwe talen betreft eerst met de benoeming van een docent voor de Duitsche taal is in werking getreden. Uit deze laatste beschouwing zou spr. moeten afleiden dat dan het onderwijs in het Hollandsch en Duitsch van Januarij tot Mei heeft geslapen. Dochaangenomen dat in opzigt tot den heer Nauta de verordening niet met 1 Januarij is in werking getre den dan moet spr. vragen volgens welke verordening hij dan van Januarij tot April tractement heeft genoten? Dat hij vol gens de nieuwe verordening zou rijn betaald is voor hem een raadsel. Er is gezegddat men de billijkheid moe6t in aanmerking nemen en wanneer men dit doet gelooft spr.dat er veel pleit voor het voorstel van curatoren. Deze toch zouden aldus kun nen redeneren de verordening is met Januarij in werking ge treden daarin komt de bepaling voor, dat aan 'tgymnasium onderwijs wordt gegeven in de Grieksehe en Latijnsche talen, godenleer, oudheden en letterkunde, de aardrijks- en geschied kunde, de wiskunde en de Nederlandsche-Fransche-Hoog- duitsche en Engelsche talen en letterkunde het aanwezige per soneel is niet voldoendewe moeten dus voorloopig roeijen met de riemen die we hebben en bij gebrek aan leeraren sommige vakken aan anderen opdragen. Spr. gelooft dusdat curatoren geheel ter goeder trouw en in het belang der inrigting, het on derwijs in het Duitsch en Hollandsch den heer Nauta hebben opgedragen. De heer Bloembergen is van oordeeldat men bij de be oordeeling dezer zaak zich geheel moet plaatsen op het stand punt van billijkheid. Moeijelijk toch kan het opgaan, om daar, waar men een onderwijzer meer bemoeijingen opdraagtdan hij volgens zijne instructie heefthem aanspraak toe te kennen op dezelfde vergoeding als een speciaal daarvoor aangewezen per soon heeft tc vorderen. Spr. althans is van oordeeldat zooda Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 11 en 18 December 1873. 145 nige tijdelijke uitbreiding van werkkring wel eenige aanspraak geeft op eene billijke vergoedingmaar niet op het volle tracte ment aan de openstaande betrekking verbonden. Zoo ook hier. De heer Nauta trad met de inwerking treding der verordening ook in het genot van het tractementdat volgens die verorde ning op 900 is bepaald. Gelijktijdig werd hij ontheven van het onderwijs in een vroeger door hem gedoceerd vak. Met inbegrip van dat vak genoot hij vroeger eene bezoldiging van nagenoeg 925. De tijdelijke ontstentenis van een leeraar bragt mededat hij nog eenigen tijd met dat vak belast bleef. Wanneer men nu daarv oor hem 100 toekentdan gelooft spr. dat men al zeer billijk handelt. Daarmede toch zal zijn inkomen over dit jaar nog te boven gaan de bezoldiging, vroeger door hem genoten, niettegenstaande hij minder te doen heeft dan destijds. Spr. kan zich niet voorstel len dat het in bedoeling zou liggen het bij art. 9 bepaald trac tement toe te kennen aan iemand, die slechts tijdelijk, bij ont stentenis van een der leeraren een vak doceert. In dat geval toch zou men telkens bij afwezigheid van een leeraar eene re geling moeten treffen. Hier is het slechts de vraag, of men de bil lijkheid niet reeds genoeg betracht, door waar een leeraar vroe ger eene bezoldiging van f 925 had met eene gratificatie van ƒ100 diens inkomen over dit jaar tot ƒ1000 te brengen, en dit nog wel terwijl hij thans een vak minder heeft te doceren. De Voorzitter zegtdat er gesproken is van verschil over de invoering der verordening en de toekenning van de tracte menten. Wat het eerste betreft merkt hij opdat de verorde ning 1 Januarij is ingevoerdmaar dat de positie van de leeraren provisioneel bleef gelijk die op het oogenblik der invoering was. Eerst den 24n April toen de raad de jaarwedden der leeraren vaststeldekwam in die positie verandering. Bij de bepaling der jaarwedde van den heer Nauta heeft men rekenschap ge houden met zijne vroegere belooning. Op voorstel van burge meester cn wethouders i8 ze bepaald op ƒ900, alzoo op slechts f 2 5 minder dau vroeger. En nu vraagt spr., of men niet ruim schoots de billijkheid betracht met het toekennen eener grati ficatie van 100 voor het gedurende twee maanden onverpligt gegeven onderwijs in een vak. De algemeene beraadslaging hierop gesloten zijnde komt de conclusie van het voorstel aan de orde op welke de heer van Valkenburg een amendement voordraagt, om in plaats van ƒ100 te stellen ƒ300 en in verband daarmede te lezen: /,voor het onverpligt gegeven onderwijs in de Hoogduitsche taal gedu rende de eerste zes maanden." I)e Voorzitter merkt op, dat op die wijze de provisionele titularis Nauta nog meer zou krijgen dan de verordening toe laat aan een bepaald aangestelden leeraar te geven. De haer van Valkenburg Wijzigt zijn amendement door in plaats van 300 200 te stellen. De heer van Sloterdijck zou voor de stemming over het amendement nog gaarne eeue inlichting ontvangen. De voorzit ter heeft gezegd dat het tractement bij besluit van 24 April 1873 is geregeld. Dit besluit zal zeker eene terugwerkende kracht tot 1 Januarij hebben. Is dit zoo, dan wenscht spr. te vernemenof er ook voor Jauuarij een besluit is genomen waarbij het onderwijs in het Engelsch en Fransch den heer Nauta is opgedragen, zoo niet, of dan dat besluit gelijktijdig is ge nomen met de aanstelling van den heer Koch. Van het ant woord op deze vraag maakt spr. zijne stem over het amende ment afhankelijk, waut indien de heer Nauta krachtens zijne instructie tot April belast was met het onderwijs in vier vak ken dan ook heeft hij over dat tijdvak geen aanspraak op eene gratilicatie. De Voorzittor zegt, dat het besluit van 24 April aldus luidt n'Te bepalen dat het onderwijs in de levende talen aan //het gymnasium zal gegeven worden door twee leeraren waar- //van de eene zal worden belast met het onderwijs in de Fran- z/sche en Engelsche talen en de andere met dat in de Duitsche i/taal. „b. Vast te stellen de jaarwedde van "j.0. den conrector op ƒ1600; /,20. leeraar in de wiskunde op 700 n'cfi. Fransche en Engelsche talen op ƒ900 z/4°. w Duitsche taal op f 500." Spr. voegt er bij dat tot op den datum van dit besluit de heer Nauta krachtens zijne vroegere aanstelling fungeerde. Het amendement van den heer van Valkenburg wordt hierop verworpen met 17 tegen 2 stemmendie van de heeren Duparc en van Valkenburg. De conclusie van het voorstel wordt vervolgens zonder hoof delijke stemming aangenomen. 2. Benoeming van een 2n onderwijzer aan de gymnastickschool. C. A. M. van Riet, sergeant hij 'tie regement infanterie' wordt met 12 stemmen benoemd. Op P. Rikkers waren 6 stem men uitgebragt en op C. W. H. Stom 1 stem. De heer Attema verlaat de vergadering. 3. Benoeming van een lid der plaatsclijle schoolcommissie. De heer G. de Chateau wordt met 16 stemmen herbenoemd; 2 stemmen waren uitgebragt op den heer mr. L. G. Verwer. De vergadering wordt hierop door den voorzitter gesloten. Vergadering van Donderdag 18 December 1873. Tegenwoordig 18 leden; afwezig de heeren Attemavan Sloterdijck en Westenberg. Voorzitter de heer burgemeester. I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en vastgesteld. II. Wordt ter tafel gebragt 1. Een voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de invordering der veemarktgelden na 1 Januarij 1874. De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethouders beproefd hebbenom met de tegenwoordige pachters op nieuw eene schikking te treffen maar hierin niet zijn geslaagdomdat de door de pachters aangeboden som op verre na niet in ver houding staat tot hetgeen de veemarktgelden volgens de staten vau het ter markt gebragt veein vorige jaren hebben opge- bragt. Om deze redenen wordt voorgesteld de veemarktgelden van 1 Januarij af tot de in gebruik stelling der nieuwe veemarkt (wat naar het gevoelen van den architect 1 April zal kunnen geschieden) bij gaardering te innen. Daar echter vooraf nog gaarders zullen moeten worden aangesteldachten burgemeester en wethouders het wenschelijkdat het voorstel heden in be handeling worde genomen waartoe spr. het voorstel doet. Hiertoe besloten zijndewordt buiten discussie en hoofdelijke stemming, overeenkomstig de conclusie van het voorstel be sloten Burgemeester en wethouders te magtigen omdes geraden achtendede rogten voor het gebruik van de veemarktgelijk die thans worden geheven, van den 1 Januarij 1874 af tot het tijdstip der in gebruik stelling van de nieuwe veemarkt, bij gaardering te doen invorderen. 2. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot vast stelling van het plan voor den aan te leggen verschwatervijver. 3. Ontwerp-instructiëa voor den directeur, den hoofdopzigter en de opzigters der gemeentewerken. De sub 2 en 3 vermelde stukken zijn ter inzage gelegdom in eene volgende vergadering te worden behandeld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 1