6
Verslftg der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 22 Januarij 1874.
rissen moet zijn. Ieder weet hetdat het personeel van den
raad aan wisseling bloot staat. Het zou tengevolge van die
wisselingzeer ligt kunnen gebeurendat door eene stem de
titularisofschoon een verdienstelijk ambtenaarzijne betrek
king verliest. Spr. beschouwt het middel van den voorsteller
erger dan de kwaal. Het voorstel van burgemeester en wethou
ders is naar zijne meening veel beperkter. De heer Jongsma
vreestdatwanneer de vergunning eenmaal is verleendmen
schroomvallig zal zijn er op terug te komen. In den geest van
zijn voorstel zal er telkens om de drie jaar een voorstel van bur
gemeester en wethouders komen. Hiermede gaat het denkbeeld
gepaarddat men slechts om de drie jaar bij het collegie den
moed onderstelt tot het doen van een voorstel om de dispensa
tie in te trekken. Spr. echter beweertdat het collegie wan
neer het wezen moetten allen tijde den moed zal hebben zoo
danig voorstel te provoceren. In het andere geval zou men al
tijd drie jaren met den ambtenaar moeten voortsukkelen. Spr.
gelooft dusdat het doel van den heer Jongsma met zijn amen
dement niet zal worden bereikt.
De heer Jongsma repliceert, dat de heer Dirks heeft gezegd,
dat de tegenwoordige titularis de gecombineerde betrekkingen
reeds langen tijd heeft waargenomen en daaruit geen redenen
van ontevredenheid zijn voortgekomen. Hij 'aat dit argument
gelden voor het verledenemaar hij gelooft nietdat men uit
dat feit eene gevolgtrekking voor de toekomst mag afleiden,
vooral nietnu er eene nieuwe organisatie in werking treedt
waarbij den directeur der gemeentewerken meer verpligtingen
worden opgelegddan op den architect waren geladen. Dat de
combinatie" vroeger goed heeft gewerkt is voor spr. nog geen
argument om aan te nemendat ze ook bij de nieuwe organisa
tie goed zal werken.
Hetgeen de voorzitter aanvoerde acht spr. zeer waar en niet
voor tegenspraak vatbaar te zijn, n.l. op het standpunt waarop
de voorzitter zich tegenover deze zaak plaatstdoch daar hij,
gelijk de voorzitter dit reeds heeft uitgedrukt, op een vierkant
verschillend standpunt staat, volgt daaruit de onwaarschijnlijkheid
om elkander door argumenten te overtuigen.
Het amendement van den heer Jongsma wordt hierop verwor
pen met 15 tegen 3 stemmen, die van de heeren Wiersma
van der Meulen en Jongsma.
De conclusie van het voorstel wordt vervolgens zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het instellen eener
regtsvordering tegen B. O. van Dam te OuddorpUt terugbekoming
van door de gemeente ten zijnen behoeve bij voorschot betaalde gelden.
De Voorzitter deelt mededat van den persoon in kwestie,
na de indiening van het voorsteleen schrijven is ingekomen
houdende kennisgevingdat hij het door hem verschuldigde 15
Februarij e. k. zal betalen.
Aangezien hij echter meermalen dergelijke belofte heeft afge
legd zonder er aan te voldoenhebben burgemeester en wet
houders geen reden kunnen vinden het voorstel terug te nemen,
waarom spr. het voorstel aan de orde steltwaarvan de con
clusie luidt:
//Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten
//dezer provincieden heer burgemeester te magtigen tegen B.
//Gr. van Dam, vroeger aannemer, thans herbergier te Ouddorp
//(provincie Zuid-Holland) eene regtsvordering in te stellen tot
//terugbetaling van eene som groot f 98.42, zijnde het bedrag
z/der kosten door de gemeente ten zijnen behoeve voorgescho
ten ter zake de herstelling van de bestrating van het kantoor
z/van den rijkstelegraaf, langs de lage Kelders over de Pijp bij
//de Peperstraatlangs de Waeze tot het logement d* Klanderij."
De heer Dliparc betwijfelt het, of deze zaak wel rijp voor
behandeling is. Hij heeft bij de stukken niet gevonden het regts
kundig advies, dat volgens art. 199 der gemeentewet aan gede
puteerde staten moet worden medegedeeldzonder welk advies
gedeputeerde staten het voeren van een regtsgeding niet mogen
toestaan. Spr. houdt het er voor, dat de ratio van art. 199
geen andere is, dan dat ook de raad niet tot het voeren eener
procedure besluite, dan nadat hem de gegrondheid van de regten
der gemeente uit het advies van een of meer regtsgeleerden zij
gebleken.
De heer Rengörs zegt, dat deze rangelegenheid reeds bij
het dagelijksch bestuur is besproken. Men heeft gemeenddat
het regtskundig advies alléén gevorderd wordt bij de toezending
van het raadsbesluit aan gedeputeerde staten. Aangezien in het
collegie van dagelijksch bestuur twee regtskundigen zitting heb
benwas men van oordeel kosten te kunnen besparen, door de
redactie van dat advies, trouwens in deze van zeer eenvoudi-
gen aardaan een der leden van het dagelijksch bestuur op te
dragen.
De heer Dliparc antwoordtdat niemand meer dan hij- eer
bied heeft voor de bekwaamheid van de regtskundige leden van
het dagelijksch bestuur. Intusschen gelooft hij nietdatwan
neer een hooger collegie een stuk krijgt van den raad het dan
eerst onderzoektof de leden van den raad of het dagelijksch
bestuur het voorregt hebben van doctor in de regten te zijn.
Art. 199 schrijft uitdrukkelijk voor, dat gedeputeerde staten het
regtskundig advies moeten kennen en spr. herhaalt het, dat zijns
inziens de geest van dat art. geen andere isdan om de leden
van den raad er voor te hoeden dat ze een besluit nemenzon
der dat is aangetoond dat de in te stellen regtsvordering op
goede gronden steunt. Heeft spr. het weldan is vroeger ook
altijd op de door hem bedoelde wijze gehandeld. Dat deze zaak
eenvoudig en weinig ingewikkeld is, wil hij gaarne toestemmen
doch dit is toch zeker, er bestaat verschil, en eerst door den
r'egter zal moeten worden uitgemaaktaan wiens zijde het regt is.
Den heer Jongsma is het voorgekomendat het hier strikt
genomen geen regtskwestie geldt. Er is vergunning verleend
om iets te doen daardoor zijn kosten veroorzaakt en nu is de
tijd daar om die kosten te voldoen. Hij acht het niet verboden
aan de leden van het dagelijksch bestuur of den secretarisom
bij het besluit een advies over te leggen.
De Voorzitter merkt opdat de dezer dagen van van Dam
ontvangen brief het krachtigste advies in zich sluit. Daarin
toch luidt het//Deze is dienende u mede te deelen dat ik het
„door mij verschuldigde niet eerder kan betalen dan 15 Februarij
„e. k.enz." Hem dunktdat er geen sprekender bewijs denk
baar isdan dat de schuldenaar zelf schrijft//het door mij
verschuldigde."
De heer Dirks geeft in overweging een afschrift van dezen
brief bij het besluit aan gedeputeerde staten toe^p zenden, on
der •opmerking dat het regtskundig onderzoek, Dij art. 199 ge
vorderd is ingesteld.
De heer Bruinsma zou willen afwachtenof van Dam op
1 Februarij ook betaalt enzoo neendan het regtskundig ad
vies inwinnen.
De conclusie van het voorstel wordt hierop aangenomen met
17 tegen 2 stemmendie van de heeren Brunger en Duparc.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandsche ver
huring van het huis, Ittt. Fno. 129.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten
aan U. F. Schmidt, le onderwijzer aan de gemeentelijke gym-
nastiekschoolonderhands te verhuren de thans door hem be
woonde huizingestaande op den hoek van de Doelestraat en
de Groote Kerkstraat, gekwoteerd letter F, no. 129, voor den
tijd van 1 Februarij 1874 tot den 12 Mei 1875 voor een huur
prijs, berekend naar ƒ150 in het jaarondei de speciale voor
waarde, dat de gemeente het regt heeft de huurovereenkomst
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan*22 Januarij 1874.
7
op den 12 November 1874 te doen eindigen, mits van het voor
nemen daartoe drie maanden te voren keunisgevende, en overi
gens op de bestaande voorwaarden.
5. Voorstd van burgemeester en wethouders m zuke het adres van
den raad van Stad Ommen tot ondersteunvrg eener aanvrage om con
cessie voor den aanleg van spoorwegen.
In overeenstemming met de conclusie van het voorstel wordt
besloten
Aan heeren burgemeester en wethouders der gemeente Stad
Ommen, in antwoord op hunne missive van 20 December 1873,
no. 376, te kennen te geven, dat de raad het, met het oog op
zijn adres van den 10 Julij j.l. fot ondersteuning van het adres
van den raad der gemeente Sfad Ommen, d.d. 5 Mei 1873
overbodig acht zich thans op nieuw tot den heer minister van
binnenlandsche zaken te wenden tot ondersteuning van eene aan
vraag om concessie voor dezelfde spoorlijn MeppelOmmen
Almelo.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van M.
S. Hirsch om eene gratificatie.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten:
Aan M. S. Hirschvroeger openbaar onderwijzer in deze ge
meenteove& 1874 eene gratificatie uit de gemeentekas toe te
kennen ten l^edrage van 125.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van D.
J. Nij dam tot afkoop eener grondpacht.
Conform de conclusie van het voorstel wordt besloten
Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten
aan Dirk Jans Nijdamkoopman alhiervergunning te geven
om de grondpacht, zuiver 1.12 bedragende, waarmede zijn
huis sectie B, no. 1602, ten voordeele der gemeente Leeuwar
den is bezwaard tegen den penning twintig ai te koopen.
8. Ontwerp-verordeniug op het bouwen en inrigten van woningen
zoomede tegen het bewonen van voor de gezondheid nadeelige woningen.
(Zie bijlage no. 22 tot het verslag van 1873).
De Voorzitter opent de discussie over de algemeene strek
king der verordening.
Den heer van der Meulen i» het bij naauwkeurige lezing
voorgekomendat de verordening moeijelijk voor uitvoering vat
baar zal wezen. Is zijne zienswijze juistdan zal ze slaan op
kleine- of arbeiderswoningen. Hij althans stelt zich voor, dat
de grootere- of heerenhuizingen alien wel zullen voldoen aan de
hier gestelde eischen wat betreft de hoogtehet aanwezig zijn
van regenwaterbakken enz.enz. Zij zal dus hoofdzakelijk van
toepassing zijn bij het bouwen van kleine woningen. En dan is
het voor hem de vraag of ze praktisch uitvoerbaar is? Als hij
let op de woniDgen, zoo als men b.v. in de Weerklank vindt,
woningendie voor de bewoners opleveren wat ze verlangen
en dus door hen als voldoende worden geacht en hij verge
lijkt de kosten van stichting met diewelke vereischt worden
voor eene woning volgens de verordening ingerigtdan een
deskundige verzekerde het hem zal het verschil minstens
ƒ150 bedragen. Nu is het zeer wel mogelijk, dat door wonin
gen volgens de verordening ingerigtde gezondheid der bewo
ners wordt bevorderd maar voor spr. is het de vraagof de
betrokken personen die hoogere kosten van stichting kunnen be
talen. Het bouwen kost tegenwoordig al zooveel geld, dat hij het
betwijfelt, of, wanneer dit nog j 150 meer zal bedragen, er
nog wel woningen zullen worden gesticht. Hij voorziet dus
dat uit de aanneming van de verordening gebrek aan woningeu
zal voortvloeijen waarvan al weder eene verhooging van den
huurprijs, die tegenwoordig reeds hoog is, het gevolg zal zijn.
Spr. geloof t daarom op de aangevoerde gronden aan de doel ma
tigheiden uitvoerbaarheid van de verordening te mogen twijfelen.
De heer van Eijsinga heeft zich het in dc vorige vergade
ring verleend uitstel der behandeling ten nutte gemaakt tot
aandachtige overwegingof de bezwaren die aanvankelijk bij
hem bestondenuit den weg konden worden geruimddoch
moet bekennendat ze voor hem zijn blijven bestaan. Hij zal
ze in deze vergadering voordragen en verwacht daarop van de
zijde der verordening-commissie een antwoord, omdat hij van het al
of niet oplossen daarvan zijne stem over de verordening afhanke
lijk maakt. Hij begint met te erkennen dat het eene vrij lastige
kwestie is eene verordening vast te stellen, waarmede het beper
ken van den eigendom en het ingrijpen in de vrijheid der ingeze
tenen gemoeid is. Verordeningen, aan welke zulke bezwaren ver
bonden zijn, moeten zich gronden op een overwegend belaDg, en
spr. wil erkennen dat de zorg voor de gezondheid der ingezetenen
daartoe behoort. Maar daarbij dient men er op indachtig te zijn,
dat men niet verder gadan de strikte noodzakelijkheid mede
brengt. Van dit beginsel uitgaande stelt spr., naar aanleiding
eener uitdrukking in de memorie van toelichtingde vraagof,
indien eens deze verordening niet werd aangenomen de gemeente
Leeuwarden in een minder wel geordenden staat zou verkeeren
Volgens hem is dit aan twijfel onderhevig hij althans zou dit
niet zoo dadelijk willen aannemen. Waar hij een oordeel over
de verordening moet uitspreken wenscht hij te verklaren dat
hij meer sijmpathie koestert voor 2 dan voor 1waarin ver
scheidene bepalingen zijn opgenomen die zijns inziens niet vrij
van gebreken zijn. Hij zal die gebreken in 'tkort aanwijzen.
In de eerste plaats sluit hij zich aan bij den heer van der
Meulen met wien hij wenscht te wijzen op de groote kosten
die het bouwen van woningen volgens de verordening zal mede
brengen. Hij twijfelt tevens aan de doelmatigheid van enkele
dier bepalingen. Voor hem is het de vraag, of die bepalingen
voldoende waarborgen opleveren en, zoo neen, of men de kosten
van het bouwen dan niet onnoodig verhoogt. Voorts vindt hij
in andere bepalingen overdrijvingzooals o. a. diewaarbij de
oppervlakte van de lichtschepping op 1/7 van die des vertreks
wordt gesteld. Voor hem is het al weder de vraag, of deze
bepaling overal toepassing zal kunnen erlangen. Eindelijk nog
vindt hij sommige bepalingen minder praktisch. De bepaling
b. v.dat de inhoud van een regenwaterbak vier stère per ge
zin moet bedragenzal ongetwijfeld tot bezwaren aanleiding
kunnen geven. In het algemeen moet spr. opmerken dat hij
de bepalingen veel te omslagtig vindtdat er veel te veel for
maliteiten uit zullen voortvloeijen en dat de inmenging van het
gemeentebestuur in de aangelegenheden der ingezetenen hem te
ver gaatz. i. treedt de verordening te veel iu bijzonderheden
en ontstaat de vraag of zij steeds nageleefd zal kunnen worden.
Ook is het voor hem een bezwaar, dat in de verordening ver
scheidene bepalingen voorkomen van welke dispensatie kan wor
den verleend. In dien het te voorzien isdat er veel afwijkin
gen van sommige voorschriften zullen moeten worden toegela
ten dan acht hij het veel beter die voorschriften in het geheel
niet op te nemen. De geopperde bezwaren doen zich in niet
geringe mate gelden bij het bouwen van boerenhuizingenvoor
welke in de verordening geen exceptie is gemaakt. Bij spr. is
de vraag gerezenof de verordening voor die huizen wel steeds
van toepassing zal kuonen zijn.
Zooals hij reeds zeideis hij niet ongenegen de bepalingen in
2 behoudens eene enkele wijziging, aan te nemen doch wan
neer het tot eene eindstemming over de geheele verordening komt,
zal de door hem uit te brengen stem afhangen van de al of niet
oplossing der door hem geopperde bezwaren.
De heer van Valkenburg vindt het moeijelijk bepalingen
vast te stellen die aan alle eischen voldoen zoowel voor het
bouwen van arbeiderswoningen als voor heerenhuizen. Deze ont-
werp verordening heeft op hem den indruk gemaaktalsof zc
alleen ziet op liet bouwen van arbeiderswoningen. Men dient
er op indachtig te zijn dat meu in deze gemeente onderschei
dene personen heeft, wien het niet convenieert /"2 a ƒ2.50 huur
per week te betalen. Nu is het wel wenschelijkdat men ge
legenheid heeft oude woningen te doen afbrekenmaar men