Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 29 Januarij 1874. dat de twee platte lagen steen die volgens dat art. onder hou ten vloeren moeten worden gelegd daar immer zullen blijven Spr. zou op meer soortgelijke bepalingen kunnen wijzendoch vraagt, of dit dan een reden kan zijn om ze niet te maken? Neen antwoordt hij de raad moet er voor zorgen met de verordening een toestand in het leven te roependie ten bate van de gezondheid der ingezetenen komt. Dan reeds heeft de raad genoeg gedaan. Willen de ingezetenen van die gezondheid maatregelen geen gebruik makendan hebben ze het zich zeiven te wijten als ziekte of ongemak daarvan het gevolg is. De heer Duparc had wel allerminst tegen dit art. oppositie verwacht, omdat het voorziet in twee hoofdvereischten tot be waring der gezondheid licht en lucht. Tegenover de voorbeel den bezwaren en ondervinding van den heer Rengers is hij zoo vrij zijne eigene ondervinding te stellen. Eene andere betrekking brengt hem nog al dikwijls in arbeiderswoningen en meermalen hoorde hij klagen over gebrek aan gelegenheid tot luchtverver- 8ching. De heer van Sloterdijck heeft, gelijk spr. in de vorige verga dering op nieuw herinnerddat deze verordening een gevolg is van eene door den raad zeiven verstrekte opdragt. Spr. voegt er aan toedat de commissie nu wel eene zoogenaamde «water en melkverordening" had kunnen aanbieden maar dan zeker niet aan de haar verstrekte opdragt zou hebben voldaan. De heer van Eijsinga heeft gewaagd van eene te groote in menging in de aangelegenheden der ingezetenenterwijl de heer Rengers het een onschuldig art. noemde. Spr. zou uit dit ver schil van inzigt bij twee tegenstanders van het art. meenen te mogen afleidendat de commissie dan het juiste midden heeft betreden. Hij is het met die leden eensdat men geen bepa ling kan maken op het openzetten van ramen maar hij kan zich niet voorstellendatals de gelegenheid daartoe bestaat dit heilzame middel tot luchtverversching niet zal worden te baat genomen. In ieder geval is dit eene zaakdie buiten de magt van den raad ligt. Het zijn juist al weder de arbeiderswoningen, die de commissie bij het ontwerpen van dit art. op liet oog had. Voor die woningen zijn de daarin opgenomen bepalingen nood zakelijk; want in den regel zijn ze niet het eigendom der be woners, en deze worden dus van de achteloosheid hunner huis bazen de dupe. In de vorige vergadering is gezegddat de arbeiders in de voor hen bestemde woningen genoeglijk wonen spr. echter zou op die bewering nog al iets willen afdingen want naar zijne meening bewonen velen huizen die zewaren ze er niet letterlijk toe genoodzaaktzeker wel niet zouden verkiezen. Men kan zich echter aan alles gewennenook aan eene slechte woning. Het bezwaar, dat de gemeente er een corps agenten op zou moeten nahoudenom de naleving van dit art. te verzekeren acht spr. minstens overdreven. Men verlieze toch niet uit het oogdat de eer^e paragraphwaartoe ook dit art. behoort betrekking heeft op het bouwen van woningen ea dat volgeos het eerste art. van het voornemen daartoe aan burgemeester en wethouders moet worden kennis gegeven. Men weet dus, waar ebouwd wordt, en nu zal het toch zeker wel niet zoo'n groote emoeijing geven van tijd tot tijd acht op dat bouwen te slaan. Is eenmaal eene woning overeenkomstig de verordening ingerigt, dan heeft de gemeente met die woning niets meer uit te staan behalve voor het geval die woning in lateren tijd in onbewoon- baren staat, dat is in een toestand schadelijk voor de gezond heid der bewonersmogt komen te verkeerenals wanneer vol gens de tweede paragraph repressief wordt gehandeld. Spr. kan zich echter niet voorstellendat, als men eenmaal eene woning overeenkomstig de verordening heeft gestichtmen haar minder zal gaan maken. Hij acht dit meer dan onwaarschijnlijk, want de menschen zouden daarmede hun eigen glazen inslaan. Wat betreft de grootte van de lichtdoorlatende gedeelten der lichtramengelooft spr.dat daarvoor moet worden genomen het I/y van de oppervlakte van den vloer van het vertrek. De gezonde uitlegging der bepaling kannaar 't hem voorkomt geene andere zijn. Het bezwaar van den heer Rengers ten aanzien van woonkamers, die uitzigt in winkels hebbenbetreft spr's inziens minder de grootte van het lichtraam. Men zou dan te ver gaan als men be- aalde op welke wijze in die kamers het licht moet worden innengeleid. Over de individuele vrijheid zal spreker niet uitweiden want dit zou hem te ver voeren. En ook acht hij het hoogst bezwaarlijk te definiëren tot hoe ver de beperking van de individuele vrij heid moet gaan. In ieder geval komt het hem voor, dat de individuele vrijheid bij dit art veel minder wordt aangetast dan bij zoo nfenige andere in den laatsten tijd door den raad vast gestelde verordening. Den heer Bruinsma komt het voor, dat de heeren van Eij singa en Rengers zich te veel bezwaren scheppen en dat men in hun systeem de geheele verordening zou behooren af te stemmen. Spr. wijst er opdat dit art. eene tweeledige bedoeling heeft namelijk om te voorzien in de behoefte aan licht en aan lucht twee eerste levensvoorwaarden. Hij zou het daarom zeer be treuren zoo dat art. niet werd aangenomen. Voor slaapver trekken acht hij het wel in de eerste plaats noodzakelijk dat er eene goede gelegenheid tot luchtverversching besta. Dat er bij velen van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt is ook hem bekendmaar hij weet ook gevallendat de doctoren bij onwil om versche lucht in een ziekenvertrek te latenbij gebrek van beter middel de glazen stuk sloegen. De heer Suringar zou niet gaarne dit artikel willen missen maar kan toch ook wel eenigermate deelen het bezwaar, dat het te veel voorschrijft en daardoor te weinig gelegenheid voor andere wijze van luchtverversching openlaat. Bepaaldelijk acht hij dit van toepassing op de laatste alinea, waarbij is voorgeschre ven dat van de lichtramen ten minste één moet kunnen wor den geopend. Let men op het doel dier bepalingdan zou men aan het bezwaar kunnen tegemoetkomen door daaraan deze zinsnede toe te voegen //tenzij er op andere wijze voldoende in de gelegenheid tot luchtverversching is voorzien. «Hiermede laat men ruimte voor andere wijze van luchtverversching. Spr. zou dus wel in overweging willen geven die zinsnede aan 't art. toe te voegen. De Voorzitter acht het wen8chelijkdat allereerst worde uitgemaakt wat onder «oppervlakte van het vertrek" moet-wor den verstaan. Bij hem bestaat er geen twijfel dat hiermede de oppervlakte van den vloer wordt bedoeld. Deze dus zal naar zijne meening als norm moeten worden aangenomen. Wat aangaat de bewering van een der sprekersdat hij zich niet gaarne met de uitvoering van de verordening zou belast zien, gelooft spr. te mogen zeggendat er meer verordeningen zijn waarvan de handhaving niet aangenaam is. Zoo heeft menom maar iets te noemenin de verordening tot voorkoming en blu8sching van brand eene bepaling ten aanzien van de schoor- steenendie vrij wat moeite en tijd kost te controleren. Doch spr. gelooft, dat indien er in deze vergadering een voorstel kwam om daarom die bepaling in te trekkener een kreet van verzet zoude opgaan. Hij gelooft dusdat het bezwaar van moeijelijkheid in de uitvoering hier niet kan geldenen dat nog wel te minder, omdat hij meent, dat de uitvoering van de bepa lingen van dit art. al bijzonder weinig bezwaar in heeft, wijl daartoe eene lokale inspectie voldoende is. Dat bezwaar zou zich wel voordoen als aan het art. de door den heer Suringar gewenschte zinsnede werd toegevoegd. Dan toch zou de beoor deeling van de vraagof er voldoende ventilatie aanwezig is opgedragen zijn aan personen spr. heeft hiermede het oog op hem zei ven die hij in casu niet als bevoegde regters be schouwt. Wordt er echter bepaald, dat een lichtraam moet kunnen worden geopend en dat de gezamenlijke oppervlakte der lichtramen 1/7 van die des vertreks moet bedragendan loopt Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 29 Januarij 1874. alles geleidelijk af, want dan heeft men slechts feiten te con stateren. In het ander geval echter zal men moeten treden in eene appreciatie van 't geen men voor luchtverversching noodig acht. Spr. geeft daarom in overweging gedachte zinsnede niet aan het art. toe te voegen. De heer Attoma zegtdat de bedoeling van het art.dat voor oppervlakte in aanmerking komt die van den vloer, ook hieruit is af te leidendat de bepaling haar ontstaan te dan ken heeft aan die, waarbij voor de lichtschepping in schoollo kalen 1/g van de oppervlakte van den vloer wordt gesteld. Op de bedenking van den heer van Eijsingadat een aanvan kelijk beweegbaar lichtraam later zou kunnen worden digtge- raaaktmoet hij observerendat de bedoeling van het art. deze isdat bewust raam ten allen tijde tot opening geschikt zij. Wat betreft de beweringdat er zooveel ambtenaren zouden vereischt worden om de naleving van de verordening te verze keren wijst hij op art. 22 waarin de personen zijn opgenoemd, die met het opsporen en constateren van overtreding der ver ordening belast zijn. Wanneer hij op het tal der daar genoemde ambtenaren letdan kan hij zich niet voorstellen dat er tegen de verordening kan worden gezondigd zonder dat het door de zen of genen dier ambtenaren wordt opgemerkt. Even als de voorzitter heeft ook spr. tegen het amendement van den heer Suringar dit bezwaardat daardoor eene kwestie van appreciatie in het aanzijn treedtterwijl daarentegen bij de redactie van het art. slechts een onderzoek naar feiten ge vorderd wordt. Juist dit laatste acht hij noodig, omdat bij eene politieovertreding het constateren van een feit vereischt wordt. Met den heer Bruinsma is spr. het eens, dat dit art. niet in de verordening kan worden gemist. Ook hij acht het noodza kelijkdat er eene bepaling aanwezig zij, waardoor de toetre ding van lucht en licht in de woning verzekerd wordt. En ver gelijkt hij het hier voorgeschrevene met dat in andere soortge lijke verordeningen en met de door specialiteiten gestelde eischen, dan dunkt hem dat men hier zich met een minimum van ver- pligting heeft tevreden gesteld. De heer Rengers is door de verklaring van sommige spre kers dat met deze bepaling de verordeniug staat of valtin eene moeijelijke positie geraaktwant hij zou niet gaarne zien dat de verordening niet tot stand kwam. Ofschoon hij dan ook niet ten volle overtuigd iszal hij zich toch bij dit art. neer leggen om in allen gevalle toch maar eene verordening te krijgen. De hee.* van Eijsinga deelt de theoretische beschouwingen van de heeren Duparc en Bruinsma. Ook hij beschouwt de be hoefte aan licht en aan lucht als twee onmisbare vereischten voor eene gezonde woning. Hij zou het onverantwoordelijk ach ten indien bij den bouw van scholen en andere gemeentelijke gebouwen niet met die eischen wierd te rade gegaan. Hier echter geldt het eene verpligting bij strafverordening aan de ei genaren van particuliere gebouwen opgelegd. Wat hij nu niet kan inzienis het verband lusschen het belang der medeburgers en deze beperking der individuele vrijheid. Dat verband is voor hem wel te vinden in de bepalingen die betrekking hebben b. v. op de breedte der straten en de hoogte der gebouwen. Daaraan toch ligt ten grondslag het oogmerk om te voorkomen, dat de eene ingezeten aan een ander het licht beneme. Waar hij dat verband mistdaar heeft hij tegen de ter zake voorgestelde be paling bezwaar. De heer Wiorsma heeft met voordacht niet eerder het woord gevraagdom te voorkomen dat het door hem te oppe ren bezwaar wordt in verband gebragl met de bezwaren van den heer van Eijsinga. Zijn bezwaar dan ontleent zich aan de woorden «bewoond vertrek" in de eerste alinea. Wat vraagt spr. verstaat men onder bewoond vertrek? Vallen daaronder ook de kleine vertrekken die in menig huis worden ze ge vondenwegens uitzigt op buurmans erf of om andere redeuen niet van beweegbare of slechts van kleine lichtramen kunnen worden voorzien Of verstaat men er onder alle vertrekken die tot het gebruik van het gezin dienen Of eindelijk heeft men het oog op het hoofdwoonvertrek? Men zal het spr. toestemmendat de bedoeling niet wel uit het art. is af te lei den evenzeer is het moeijelijk eene onderscheiding te maken tusschen woon- en andere vertrekken. Indien echter onder de woorden «bewoond vertrek" alle vertrekken worden verstaan dan zal spr. zich genoodzaakt zien het art. af te stemmenook al is het lot van de geheele verordening daarmede gemoeid. De Voorzitter gelooft te mogen aannemendat de uitdruk king «bewoond vertrek" in den regel zoodanig moet wordon verstaandat ze betrekking heeft op vertrekken die in het dagelijksch leven tot verblijf of bewoning dienen. Ken zooge naamde alcove zal in eene gezonde uitlegging van de verorde ning niet wel als een «bewoond vertrek" kunnen worden aan gemerkt. Den heer Wiersma is het niet te doen de aanneming van het art. te bemoeijelijken als hij zegt nog niet voldoende inge licht te zijn. Hij heeft het oog op kleine vertrekken in boven verdiepingen. Dikwijls gebeurt het, dat van eene uitgespaarde ruimte een klein kamertje wordt gemaakt en dit kan dan som tijds bewoond worden zij het ook al niet door geheel het ge zin. Hij zou daarom gaarne zien dat voor de woorden «be woond vertrek" andere werden in de plaats gesteld. De Voorzitter gelooft, dat het bezwaar zou zijn op te los sen door te lezen «ieder tot dagelijksche bewoning dienend ver- «trek" of wel «ieder woonvertrek." De heer van Sloterdijck heeft zoowel bezwaar tegen «ieder tot dagelijksche bewoning dienend vertrek als tegen ieder woon- «vertrek." Bij de eerste lezing zou men onder de bepaling geen vertrekken kunnen begrijpendie bij nacht worden gebruikt en bij de tweede niet diewelke tot slaapplaats dienen. Indien er geen andere verbetering is aan te brengenzou spr. meenen dat de tegenwoordige redactie verre de voorkeur verdient. De heer Bloembergen heeft het woord gevraagdniet als zou hij meenen veel licht over de bepaling te kunnen doen op gaan maar alleen om zijn eigene opvatting mede te deelen. Hem dan komt het voor, dat alcoves of dergelijke vertrekken, die geen lichtraam hebben en waarin ook geen lichtramen kun nen worden aangebragtook niet als afzonderlijke vertrekken kunnen worden aangemerktmaar dienen te worden beschouwd als te behooren tot de vertrekken, waarmede ze door deuren of op andere wijze verbonden zijn. Hetzelfde is zijns inziens van toepassing op kleine slaapvertrekken in bovenverdiepingen zoo als b. v. dienstbodenkamertjes, die hij wil hebben aangemerkt als deel uit te maken van andere vertrekkenal zij het ook den zolder. Voor deze is door de aanwezige deur genoegzame com municatie van licht en lucht met den zolder. Spr. ziet dus in de woorden «bewoond vertrek" op lange na niet dat bezwaar, dat de heer Wiersma daarin meent te vinden. Omtrent de laatste alinea van het art., bepalende, dat van de lichtramen ten minste een moet kunnen worden geopend meeut spr. het er voor te mogen houdendat het nief'de be doeling isdat het geheel moet kunnen worden geopend maar dat althans een gedeelteb. v. 1 of meer ruitenkan worden open gezetom op die wijze aan de buitenlucht gelegenheid te geven in het vertrek te dringen. De heer Wiersma merkt, dat de kleine wijzigingdoor hem verlangd, niet zoo gemakkelijk is aan te brengen, zoodat hij wel voor de geopperde bezwaren moet wijken. Hij zal zich dus moeten tevreden stellen met de gevoerde discussie, die later, wanneer dit noodig mogt zijn, zal kunnen strekken, om de be doeling van het art. er uit te verklaren. Art. 6 van het ontwerp wordt hierop aangenomen met 17 te gen 1 stem die van den heer van EijsiDga.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 2