20 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 29 Januarij 1874. omstandigheid geeft hem aanleidingom bij aldien de verorde ning-commissie daartoe ongenegen isvoor te stellen onder 1 alsnog volgende bepalingen op te nemen //Riolen en goten tot atvoer van water of vuil bestemd moe- //ten van metaal of van waterdigt metselwerk worden aangelegd. //Bestaande riolen of goten moeten door de eigenaars of on- z/derhoudpligtigen in waterdigten toestand worden onderhouden. //Ingeval van twijfel omtrent den voldoenden toestand van bo venbedoelde werken kan van wege burgemeester en wethouders z/een onderzoek ten koste van de eigenaars of onderhoudpligtigen z/worden gelast en zullen deze bij het ontdekken van gebreken //gehouden zijn die overeenkomstig het voorschrift in (ie eerste //alinea van dit art. te herstellen." De Voorzitter zegt, dat dit voorstel hem den indruk geeft, dat het van zeer ingrijpenden aard is. De vraag is bij hem op gekomenof tegen de aanneming daarvan ook bezwaren van technischen aard bestaan. Hij althans zou bezwaar maken het zonder overleg met deskundigen in de verordening op te nemen. En ofschoon hem dit leed doetacht hij zich toch verpligt der vergadering in overweging te geven het voorstel te renvoijeren aan de verordening-commissie ten einde daarover met deskundigen te raadplegen. De heer Rengers deelt het bezwaar van den voorzitter, of schoon hij voor zich persoonlijk minder bezwaar ziet de voor gestelde bepalingen in de verordening op te nemenomdat ze ontleend zijn aan verordeningen in andere gemeenten. Intus- schen acht ook hij de zaak van genoegzaam gewigtom daar over het gevoelen van deskundigen in te winnen. Dit belet ech ter geenszins om thans met de behandeling der verordening voort te gaan. Men zal b. v. in de volgende vergadering over spr's. voorstel eene beslissing kunnen nemen. De heer Duparc gelooftdatal waren ook alle leden van de wenschelijkheid der voorgestelde bepalingen overtuigd, ze dan toch nog niet in de economie dezer verordening passen. De verordeningimmersheeft betrekking op het bouwen van hui zen het voorstel van den heer Rengers daarentegen doelt op een geheel ander onderwerpeen onderwerpin verband staande met de rioolkwestie. Spr. zal het voorloopig bij deze opmerking laten omdat hij zich hoort toeroepen dat het voor stel nog niet ondersteund is en dus nog geen punt van behande ling uitmaakt. De heer Rengers antwoordtdat hij de opmerking van den heer Duparc laat gelden voor zooveel het laatste gedeelte van zijn voorstel betreftmaar niet ten aanzien van het eerste ge deelte. Even goed als men in de verordening voorschriften heeft opgenomen omtrent het maken van regenbakken, de inrigting van de fundamenten enz. enz.kan men er ook in opnemen op het maken van riolen. In betrekking tot de laatste alinea van het voorstel kan hij toegevendat ze niet in de economie dezer verordening past. Nadat hierop het voorstel was ondersteund komt het in behan deling. De heer Bloembergen kan zich vereenigen met het denk beeld van den Voorzitter, om over het voorstel het gevoelen van deskundigen in te winnen. De Voorzitter stelt hierop voor het voorstel aan de verorde- ningeommissie te renvoijeren doch inlusschen met de behande ling der verordening voort te gaan. De heer Bruinsma acht verzending naar de commissie min der noodzakelijk indien men slechts van de secretarie een be sluit laat halenwaarbij tot het aanleggen van riolen concessie wordt verleend. De heer Dirks wenscht ook, zoo mogelijk, de verordening nog heden af te doen. In verband met de opmerking van den Voorzitter omtrent technische bezwaren wijst hij er opdat in den laatsten tijd ook riolen van cementsteen worden gemaakt, 't Is mogelijkdat ook de Voorzitter op deze het oog had. De heer van Sloterdijck is de meening toegedaan, dat een besluitwaarbij tot het leggen van riolen concessie is verleend den raad weinig helpt. Waartoe immers strekt die concessie? Niet antwoordt hij tot het maken van riolen maar om ze door de publieke straat te leggen. De voorwaarden der concessie strekken alleen om te voorkomen dat door eene slechte con structie der riolen de noodzakelijkheid geboren wordt om de straat te vernieuwen. Het gaat dus niet op uit die voorwaarden te concluderen tot veroordeeling van de door den heer Rengers bedoelde riolen. Intusschen acht hij het wel wenscheiijkdat de commissie het voorstel in handen krijgt. Hij zou meenen dat het wel in de economie der verordening te pas is te maken. Hierop wordt het voorstel van den Voorzitter zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Alsnu komt 2 in behandeling. Artt. 917 worden achtereenvolgend zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Art. 18. De heer .Tongsma. maakt er op indachtig, dat de volgorde van de artt. verandering heeft ondergaan en dat dus aan het slot van dit art., in plaats van art. 13, een ander art. zal moeten worden aangehaald. De Voorzitter zegt, dat dit zal dienen te wachten tot dat over het voorstel van den heer Rengers eene beslissing zal zijn genomen. Men zal het best doen met aan burgemeester en wet houders de vernummering der artt. over te laten. Hierop worden ook de artt. 1820 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 21. De heer van Eijsinga zou van de commissie willen verne men of er bezwaar bestaat den eigenaar of vruchtgebruiker, in dien hij bekend isdoch buiten de gemeente woontvan het besluit tot onbewoonverklaring kennis te geven. Hij acht het natuurlijk dat wanneer de eigenaar of vruchtgebruiker niet be kend is, de kennisgeving aan den hoofdbewoner geschiedtmaar wanneer hij wel bekend is dient men hem van het besluit niet onkundig te laten. De heer van Sloterdijck zou den heer van Eijsinga de vraag willen doen op welke wijze in zoodanig geval (dat isals de eigenaar of vruchtgebruiker buiten de gemeente woont) kan wor den geconstateerddat de kennisgeving door den betrokken per soon ontvangen is. Dit zegt spr. is de bedoeling van het art. om tegemoet te komen aan den twijfel of de kennisgeving wel gekomen iswaar ze behoort. De heer van Eijsinga is door het aangevoerde niet bevre digd. Hij vindt er eenige hardheid in gelegen, indien een elders wonende eigenaar onverwachts hoort, dat men bezig is zijn huis af te breken. Indien de mededeelir.g geschiedde op dezelfde wijze als in andere zakennamelijk per postdan zal zijns in ziens aan de billijkheid voldaan zijn. De heer Duparc betwijfeldof het door den heer van Eijsinga ondersteld geval zal komen te bestaan. Hij wijst op art. 14, dat een verbod inhoudt aan den eigenaar of vruchtge bruiker, om eene onbewoonbaar verklaarde woning te verhuren of aan anderen ter bewoning af te staan. De bewoner dus zal het huis moeten verlaten en zich wel haasten hiervan aan zijn huisheer kennis te geven. De heer Dirks merkt op dat in art. 38 der verordening op de instandhouding enz. van de openbare wegen enz. hetzelfde beginsel als in dit art. wordt gehuldigd. De heer van Eijsinga heeft toch bezwaar het in dezen op den hoofdbewoner te laten aankomen. Het door den heer Duparc Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 29 Januarij 1874. 21 aan art. 14 ontleend argument doet zijns inziens hier niets af, omdat art. 21 alle kennisgevingen specteert en de eigenaar die kennisgeving moet hebben ontvangen opdat hij zich daarnaar zal kunnen gedragen. De heer Rengers zouindien daarop kans bestond gaarne aan het geopperd bezwaar willen tegemoet komen maar vreeet dat daarvoor hoogst raoeijelijk eene doeltreffende bepaliDg zal zijn te vinden. Daarbij wijst hij op een gevaldat hem in eene andere betrekking is voorgekomen, namelijk dat een huis, wegen» nalatigheid in de voldoening der grondbelastingbij executie moest worden verkocht; daarbij bleek het, dat er wel 200 per sonen toe geregtigd waren en dat sommige dezer in Rusland en Polen woonden. Spr. wil zich in dezen houden aan den regel dat ieder eigenaar voor zijn eigendomsregt te waken heeft. Is hij zelf hiertoe niet in staatdan dient hij personen aan te stel lendie op zijne regten passen. Trouwens, in verre weg de meeste gevallen zal er wel altijd iemand zijndie den eigenaar van een besluit tot onbewoonbaarverklaring kennis geeft, en ook mag men verwachtendat burgemeester en wethouders wel zoo veel mogelijk zullen trachten aan bestaande leemten tegemoet te komen. Art. 21 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen; alleen de heer van Eijsinga verklaarde zich er tegen doch ver langde geen stemming. De artt. 22 en 23 worden vervolgens mede zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 3 art. 24. De heer Duparc stelt namens de commissie voor den aanhef van het art. te doen luiden z/De overtreding van eene der bepalingen dezer verordening, enz." Aldus gewijzigd wordt het art. zonder hoofdelijke stemming aangenomen nadat de Voorzitter nog had opgemerktdat de datum van in werking treding der verordening later zal worden bepaald. Vervolgens worden de considerans en het intitule buiten dis cussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter zegtdat alsnu het advies van de verorde ning-commissie op het voorstel van den heer Rengers zal dienen te worden afgewachthij hooptdat dat advies niet lang op zich zal laten wachten. Niets verder aan de orde zijndesluit de Voorzitter de ver gadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 4