78
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 23 Julij 1874.
ambtenaren zal deze verhooging bijzonder drukkend wezen. In
ieder gevalwaar de overbevolking is op den voorgrond gesteld,
daar zal een van tweeen gebeuren óf er zullen kinderen van
de school wegblijven en men heeft ouders die hunne kinderen
naar die inrigting willen zenden dit onmogelijk gemaakt, óf de
maatregel helpt niet, en in het laatste geval vervalt het argu
ment voor de verhooging. Had men oorspronkelijk het school
geld op een hooger cijfer gesteld dan zou ieder er zich naar
geregeld hebben maar om hetnu het langen tijd zoo is ge
weest nu vele ouders voor hunne zonen het meer uitgebreid la
ger onderwijs hebben begeerd en genotenzonder voldoend mo
tief te verhoogen dat kan spr. niet goedkeuren. Als waar
lijk de school voor uitgebreid lager onderwijs door meer leerlin
gen wordt bezocht dan ze kan bevattendan is dat het beste
bewijs dat de lust in- en het verlangen naar dat uitgebreider
onderwijs zich hoe langer zoo meer uitbreidt eu die lust behoort
door den raad te worden bevorderd niet gekeerd.
De heer Attema wil met een enkel woord het standpunt
aanwijzen dat door hem als minderheid in de commissie van
rapporteurs is ingenomen. Hij is voor het voorstel tot school
geld-verhooging, omdat hij daarin volstrekt geen bezwaar ziet.
Bij hem staat het vastdat de gemeente voor de armen- en tus-
schenscholen zooveel doen moet als slechts onder haar bereik
ligt, dat haar geen offer te groot moet zijn om de kinderen
van oudersdie Diet of weinig kunnen betalen een voldoend
onderwijs deelachtig te doen zijn. Maar hier heeft men te doen
met eene inrigtingbezocht door kinderenwier ouders zeer
goed een iets hooger schoolgeld kunnen betalen. Het denkbeeld
dat de gemeente in de kosten van het onderwijs eene tegemoet
koming mag vragen, blijft hier, ook bij de vêrhooging volko
men gehandhaafd als men er op letdat de kosten der school
voor uitgebreid lager onderwijsdoor de aanstelling van meer
personeelzullen klimmendan blijft het voorgesteld school
geld inderdaad nog niets meer dan eene tegemoetkoming. De
heer Wiersma doet het voorkomenalsof de verhooging zonder
eenig afdoend argument wordt voorgesteld maar hij vergeet
dat de voorgestelde organisatie, de verbeterde inrigting, burge
meester en wethouders tot hun voorstel heeft geleid. De rede
nering van den heer Wiersma, consequent doorgevoerd, zou tot
afschaffing van alle schoolgeld moeten leiden. Ieder kind zou,
volgens dien spreker, dezelfde ontwikkeling behoeven. Tegen
die onjuiste stelling komt spr. op. Het peil van ontwikkeling
der kinderen klimt of daaltzijns inziensnaar gelang van de
positiedie het kind eenmaal in de maatschappij zal innemen.
Wil men hiermede geen rekening houden dan is het noodzake
lijk dat alle onderwijs worde vrijgesteld Indien men den fei
telijken toestand in aanmerking neemtdan kan men ontwaren,
dat het onderwijs tot hiertoe altijd naar de behoeften van de
verschillende standen is geregeld; en dergelijke regeling moet en
mag men in eene gemeente als Leeuwarden behouden. Nadat
de tus8chen8chool le klasse overeenkomstig het voorstel vervormd
zal zijnwordt het enkel eene kwestie van fatsoen of de ouders
hunne kinderen daar of naar de school voor uitgebreid lager on-
derwiis zenden. De toevoeging van het Fransch zal de tusschen-
school dermate verbeterendat verhooging der schoolgelden ook
aan de school voor uitgebreid lager onderwijs allezins geregt-
vaardigd mag worden geachtwant mogen al enkele leerlingen
laatstbedoelde school om het hooge schoolgeld verlatendan zul
len ze toch altijd nog aan de tusschenschool le klasse een dege
lijk lager onderwijs en daarenboven dat in het Fransch vinden.
Op die wijze gelooft spr., dat voor den stand, waartoe die leer
lingen behoorenzooveel noodig is gezorgd. Hij zal zich mits
dien met het voorstel van burgemeester en wethouders vercenigen.
Den heer van der MöUlöR komt het voor, dat bij de kwes
tie van schoolgeldverhooging ten onregte wordt beweerddat
ze voortvloeit uit overbevolkingof de vrees daarvoorvan dc
school voor Jager en meer uitgebreid lager onderwijsvoor dit
beweren toch is uit het voorstel van burgemeester en wethou-
houders al zeer weinig grond te putten. Indien spr. de zaak
goed inziet, dan is het voorstel meer een gevolg van den ver-
anderdén toestand dier schoolsedert het schoolgeld werd vast
gesteld. Toen toch zal men zeker de kosten geraamd en daar
naar de door de leerlingen te betalen retributie geregeld hebben.
Die retributie werd destijds zeer laag gestelden indien men de
uitgaven van toen bij die van thans vergelijkt, dan is een van
beide waardat men thans gerust tot eene verhooging mag over
gaan of dat vroeger het schoolgeld veel te hoog is gestelden
dit laatstegelooft spr.zal wel niemaod durven beweren.
Naar het beweren van den heer Wiersma zouwordt het
schoolgeld verhoogd naast de bestaande nóg eene school voor
uitgebreid lager onderwijs moeten worden opgerigtmaar spr.
kan volstrekt niet inzien waarom de leerlingen der tusschen
school le klasse niet zouden kunnen overgaan óf naar de hoo-
gerc burgerschool óf naar de hoogste klasse van de school voor
lager en meer uitgebreid lager onderwijs want ook de bestem
ming der laagste drie klassen aan laatstbedoelde school is om
de leerlingen op de hoogere burgerschool te brengen terwijl de
hoogste klasse meer voor het uitgebreid lager onderwijs be
stemd is. De ingekomen adressen hebben tot hoofdmotief, dat de
overbevolking der school voor uitgebreid lager onderwijs niet
moet worden te keer gegaan spr. wil dit evenmin en gelooft
nietdat iemand dit^zou wenschen. Dit motief is dan ook vol
gens spreker van geen genoegzame kracht om do schoolgelden
niet billijk te verhoogen. In een der adressendat van de pro
vinciale werklieden-vereenigingkomt de beweriDg voor, dat
aan de kinderen van de leden der vcreenigiog de gelegenheid
zou worden benomen om van het meer uitgebreid lager ouder
wijs te protiteren. Hieromtrent moet spr. observerendat er
voor bedoelde kinderen eene uitmuntende en weinig kostbare
inrigting in de gemeente bestaatnamelijk de burgerdag- en
avondschool. Dit motief kan dus hier mede weinig afdoen. Spr.
is door al het aangevoerde niet overtuigd en zal het voorstel
van burgemeester en wethouders aannemen.
De heer Duparc heeft in betrekkelijk korten tijd driemaal
de eer gehad van te wordeu benoemd tot lid van de commissie
van rapporteurs en telkens is hem daarbij opgevallendat al
wat in het rapport voorkwam op rekening van rapporteurs werd
gebragt. Daartegen moet hij al dadelijk protesteren. Hoezeer
ook de meerderheid van rapporteurs gekomen is tot eene ver
werping van belangrijke punten van 't voorstel van burgemeester
eu wethouderswil ze nog geenszins geacht wordenieder in
de sectie gebezigd argument tot het hare te maken evenmin als
zou ze partij trekken voor het in de ingekomen adressen aange
voerde. Spr. heeft nog eene algemeene opmerking. Hij gelooft
inderdaad, dat, toen het voorstel bij den raad werd ter tafel
gebragtburgemeester en wethouders de zaak voor ligter hebben
aangeziendan ze is. 't Zij verre van hem burgemeester en
wethouders te beschuldigenals zouden ze het meer uitgebreid
lager onderwijs willen tegenwerken integendeelde zoo voor
eu Da van hen ingekomen voorstellen heeft hij steeds met ge
noegen ontvangen maar juistomdat hij tot dusver met zoo
onverdeeld genoegen van die voorstellen kennis namheeft een
gevoel van leedwezen bij het ODtvangen van dit voorstel zich
van hem meestér gemaakt. Spr. sprak daar zooeven van b:schul-
digivgook de heer Renger3 heeft dat woord gebezigd; die spre
ker scheen eeDigermate gevoelig te zijn over de tegen het voor
stel gevoerde oppositie hij vroeg zelfs of het onkunde of iets
anders was dat aanleiding gaf om het voorstel zóó ten toon te
stellen. Toen spr. die woorden hoorde uitspreken kwam het
hem voor, alsof er naar de meening van den heer ReDgers mid
delen waren gebezigd om oppositie in het leven te roepen.
In den tegenwoordigen tijd is er naar spr's mecning geen plant
zoo teer als het onderwijs. Sprak hij er zoo even van dat bur
gemeester en wethouders dc portee van hun voorstel niet schijnen te
hebben gevatdan ligt het bewijs voor die beweriDg in het voorstel
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 23 Julij 1874.
79
tot verhooging van het schoolgeld. Ook de heer Attema verkeert
in dit opzigt in eene dwaliDg. Enkele punten zijn reeds door
den heer Wiersma besproken en om herhaling te voorkomen
zal spr. ze niet op nieuw aanroeren. Er is herhaaldelijk gespro
ken van overbevolking. Een oningewijde zou misschien meenen
dat wij hier de bekende leer van Malthus te behandelen hebben.
En al hebben burgemeester en wethouders dit woord niet uit
drukkelijk gebezigd toch ligt in' hun voorstel de gedachte op
gesloten er gaan kinderen op de school voor uitgebreid lager
ouderwijs, die er niet behooren; laat ons trachten deze van
daar te verwijderen en naar eene andere school over te plaat
sen. Spr. heeft een ander idee van die dusgenaamde overbe
volking de klassen zijn te bevolkt, of liever, er zijn te weinig
onderwijzers in verhouding tot het getal leerlingen. Heeft hij
zooeven gezegd dat burgemeester en wethouders de portée van
hun voorstel niet hebben gevat aan den anderen kant, zou
hij zeggen hebben ze veel te diep ingezien.
Men heeft gesproken van reorganisatiein spr's. oog zeer ten
onregte want de kwestie bepaalt zich enkel hiertoedat het
getal leerlingen is toegenomen waarvan eene vermeerdering van
hulppersoneel het gevolg moet zijn. De zaak au fond is niet
andersdan dat aau de school het personeel zal worden gegeven,
wat er tot dus ver Dog ontbrak. Hierdoor aldus redeneren
burgemeester en wethouders wordt het gehalte van het onder
wijs beterdat koat geld en als gevolg daarvan moet het school
geld worden verhoogd. Maarzegt spr.men vergeetdat de
vermeerdering van het getal leerlingen ook eene hoogere op
brengst van het schoolgeld heeft medegebragt.
Spr. moet thans wel een weinig uitweiden over den zin en
de beteeken is van het woord tegemoetkoming in de kosten van
het onderwijs. In de eerste plaats ontmoet hij art. 194 der
grondwet, waarvan de dsrde alinea luidt: //Er wordt overal in
//het rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs ge-
//geven." Dat van ^overheidswege" is zwevend wie toch is de
overheid? Art. 31 der wet van 1857 geeft daarop het ant
woord. //Elke gemeente voorziet in de kosten van haar lager on-
z/derwijsvoor zooverre die niet komen ten laste van anderen
//of op andere wijze worden gevonden." Dus, merkt spr. op, de voor
ziening in de kosten van het onderwijs is een gemeentelast. Nu volgt
art. 33//Ter tegemoetkoming in de kosten kan eene bijdrage voor ieder
//schoolgaand kind worden geheven." Wat, vraagt spr., is eene
tegemoetkoming? Gewoonlijk geven het rijk en de provincie
bij den aanleg van wegenwaterwerken enz. nimmer meer dan
30 0/o of 1/3 van de kosten dier werken. Hier echteraan de
school voor uitgebreid lager onderwijszullenbij aanneming
van het voorstelde leerlingen nagenoeg 2,3 van de kosten
dier school vergoedenzoodat eigenlijk gezegdin plaats van
de leerlingen de gemeente eene tegemoetkoming geeft. Het zou
niet zijn tegemoetkoming in maar bestrijding van de kosten, Te
genover eene vermeerderde uitgaaf van J 1400 zal eene verhoo-
ging van het schoolgeld met ƒ1800 staan.
De heer Rengers heeft gezegddat het er niet om te doen
was om leerlingen «uit te drijven". Spr. wil die bedoeling geens
zins aan burgemeester en wethouders toedichten. Maar het ge
volg van het voorstel zal toch niet anders zijn. Toen eenige
jaren geleden de bevolking van de burgerdag- en avondschool
uiterst gering bleef, heeft men het schoolgeld voor de avond
school afgeschaft en dat voor de dagschool belangrijk vermin
derd. Daarover is destijds veel gesproken en uit dat vele her
innert zich spr. eene uitdrukking van een der meest geachte le
den dezer vergaderingdie namelijkmen moest ze dwingen om
in te gaan. Hier zal juist het tegendeel geschieden; hier zal men
door de verhoogiug van het schoolgeld meenigeen dwingen om
Uit te gaan.
De heer van der Meulen heeft gezegd, dat bij de oorspronke
lijke vaststelling van het schoolgeld op de uitgaven is gelet.
Ook thans wil hij daarop het oog gevestigd houden. Dochzegt
fipr.men vergete nietdat schoolgeld geen belasting is in den
zin van arlt. 238 en 242 der gemeentewet. Bij andere zaken
heft men zooveel als tot geheele dekking der kosten blijkt noo
dig te zijn bij schoolgeld echter mag men zoo ver niet gaan
daar mag men slechts eene tegemoetkoming in de kosten vragen.
Er is beweerddat men verschillende leerinrigtiugen moet
hebbendat dezelfde opleiding voor allen niet bestaanbaar is.
8pr. kan dit geheel toestemmendoch hij is daarom nog niet
bevreesd dat er zal komen eene overschatting van standin
dien het meer uitgebreid lager onderwijs voor ieder bereikbaar
wordt gemaaktmen behoeft er niet aan te denken dat zoo
men kostelooze scholen van uitgebreid lager onderwijs stichtte
de uentrée libredie scholen door een ieder zou doen bevolken.
MeD ziet hethoeveel moeite het zelfs kostom de kinderen
aan 't gewoon lager onderwijs te doen deelnemen hoeveel school
feesten en wat niet &1 noodig zijnom het te vroeg verlaten der
school tegen te gaau. Indien er al zoogenaamde Fransche scho
len werden opgerigtdan zouden toch niet de leerlingen der
armen- en tusschenscholen haar bevolken daarvan is spr. zeker.
De heer van der Meulen kon niet inziendat hetom tot
de hoogere burgerschool te worden toegelatennoodig zou zijn
de laagste drie klassen van de school voor uitgebreid lager ouder
wijs te doorloopen. Aan de tusschenschool le klasse zou men vol
gens dien spreker, even goed kunnen klaar komen. Spr. is minder op
timistisch dan de heer van der Meulen. Hij kan dit niet verwachten,
ook al wordt aan de tusschenschool le klasse toegevoegd een hulp
onderwijzer voor het Fransch. Men bedenkedat de met dat
vak te belasten hulponderwijzer niet door den hoofdonderwijzer
kan worden gecontroleerd omdat deze geen acte voor het Fransch
heeft. Bovendien zal het zijn slechts één onderwijzer voor eene
geheele klasse van een 100-tal leerlingen, üf onder deze om
standigheden de leerlingen dier school direct naar de hoogere
burgerschool of naar de hoogste klasse van de school voor uit
gebreid lager onderwijs zouden kunnen worden overgeplaatst,
meent spr. met grond te mogen betwijfelen. Dit zijn wel is
waar bijzakenzal men misschien zeggenmaar ze zijn toch
gewigtig genoegom niet te worden voorbij gezien.
Burgemeester eu wethouders en ook anderen hebben gewezen
op de vermeerdering van de kosten van het onderwijs. Maar
en hierop is ook reeds in het verslag van rapporteurs gedrukt
men schijnt voorbij te ziendatterwijl de vermeerdering der
kosten 30 0/0 bedraagt, de opbrengst der schoolgelden met 26 a
27 i8 toegenomen. En nu moet spr. er wel uitdrukkelijk op
wijzendat onder de kosten ook zijn begrepen die der armen
scholen. Het gaat zijns inziens niet opal die kosten op reke
ning te brengen van de meer gegoede ingezetenendie van hun
nen kant ook in die audere kosten van het onderwijs door bij
te dragen in den hoofdelijken omslagvoorzien. Altijd zal men
spr. gereed vinden, om het onderwijs aan de armenscholen te
verbetereu maar op hare beurt hebben ook de andere scholen
aanspraak op den goeden wil van den ïaad. De kosten daarvan
mogen niet uitsluitend aan de leerlingen dier scholen geïmputeerd
worden want het onderwijs is eene zaak vau algemeen belang.
In art. 33 der wet op het lager onderwijs is aan burgemeester
en wethouders de verpligting opgelegdooi zooveel mogelijk
het schoolgaan der kinderen van bedeelden en onvermogenden
te bevorderen. Uit dat positiej voorschrift begint men thans
negatief te handelen. Hier bewerkt men, door de verhooging der
schoolgelden dat waarschijnlijk óf vele leerlingen de school voor
meer uitgebreid lager onderwijs zullen verlaten óf de ouders zich
niet onbelangrijk hoogere opofferingen zullen moeten getroosten.
Men zegtdat het meer uitgebreid lager onderwijs voor kinderen
anders dan uit den meer gegoeden stand niet noodig is. Toen
jaren geleden de zoogenaamde Fransche scholen werden in 't
leven geroepenwerd daartegen ook zeer veel gezegd. Zoo
veel geleerdheid was niet noodigheette het. Waar toen de
behoefte aan kennis der Fransche taal werd gevoelddaar er
kent men thans de noodzakelijkheid van de kennis ook van
andere levende talen.